ECLI:NL:GHDHA:2025:1540 - Gerechtshof Den Haag - 29 juli 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummers hof : 200.319.103/01 en 200.322.702/01 (gevoegd) Zaaknummer rechtbank : C/10/612606/HA ZA 21-113
Arrest van 29 juli 2025
in de zaak van
Holland Property N.V., gevestigd in Willemstad, Curaçao, appellante in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. R. Sekeris, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
Aannemingsmaatschappij Hegeman B.V., gevestigd in Nijverdal, geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. A.E. Broesterhuizen, kantoorhoudend in Deventer.
Het hof noemt partijen hierna HP en Hegeman.
1 De zaak in het kort
1.1 HP en Hegeman hebben een aannemingsovereenkomst gesloten. De eerste fase van het project bestond uit de renovatie, verbouwing en gedeeltelijke sloop van een kerk en de tweede fase uit zowel de verbouw als de nieuwbouw van winkels en panden. Hegeman vordert nakoming van de betalingsverplichtingen van HP en schadevergoeding wegens aan Hegeman te wijten bestekwijzigingen en vertraging. HP vordert op haar beurt schadevergoeding voor door Hegeman gemaakte fouten in de uitvoering en veroorzaakte vertraging in de oplevering. De rechtbank heeft de vorderingen van Hegeman grotendeels toegewezen en die van HP grotendeels afgewezen. Zowel HP als Hegeman gaan in hoger beroep. Het hof komt deels tot een ander oordeel dan de rechtbank.
2 Procesverloop in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
2.2 HP heeft dus zowel hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis als (daarna) tegen het tussenvonnis. De zaken zijn, voorafgaand aan het nemen van de memorie van grieven, op de rol gevoegd.
2.3 Op 5 november 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.
3 Feitelijke achtergrond
3.1 De rechtbank heeft in rov. 2.1 tot en met 2.4 van het tussenvonnis een aantal feiten vastgesteld. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil. Voor zover in hoger beroep van belang en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.2 HP is een beleggingsmaatschappij die onderdeel uitmaakt van de Van Herk Groep, waarin de exploitatie van vastgoed plaatsvindt. Hegeman is een aannemersbedrijf.
3.3 HP is (grotendeels) eigenaar van het project Eglantier in Apeldoorn. Het project bestaat uit twee opeenvolgende fasen: (i) de verbouw, (deels) sloop en nieuwbouw van het kerkgebouw De Drie Ranken en (ii) de ver- en nieuwbouw van commerciële ruimten en dertig woningen.
3.4 HP heeft aan Hegeman opdracht gegeven tot het realiseren van dit project. Hiertoe hebben HP en Hegeman op 1 maart 2018 een aannemingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend. Op de overeenkomst is – voor zover daarvan niet is afgewezen in de overeenkomst – de UAV 2012 van toepassing.
3.5 Hegeman is op 28 mei 2018 met het werk begonnen. De oplevering was beoogd voor eind maart 2019. Hegeman heeft fase 1 van het werk op 18 juli 2019 en fase 2 van het werk op 10 december 2020 opgeleverd.
4 Procedure bij de rechtbank
4.1 Hegeman heeft HP gedagvaard en gevorderd HP te veroordelen aan Hegeman te betalen: I. € 228.404,90 (btw verlegd) aan openstaande en vervallen facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op grond van art. 6:119a BW vanaf de vervaldata van de verschuldigde facturen tot aan de dag van volledige betaling, met verhoging van de verschuldigde rente over het geheel met twee procentpunten vanaf 19 januari 2021 (datum dagvaarding) tot aan de dag van volledige betaling; II. € 30.118,40 (btw verlegd) aan uitgevoerde bestekwijzigingen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op grond van art. 6:119a BW vanaf 19 januari 2021 tot aan de dag van volledige betaling; III. € 306.947,24 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van art. 6:119 BW vanaf 4 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling, met verhoging van de verschuldigde rente over het geheel met twee procentpunten vanaf 19 januari 2021 tot aan de dag van volledige betaling; IV. € 5.365,- aan buitengerechtelijke kosten; V. de proceskosten en de nakosten, met bepaling dat deze kosten binnen twee weken na het vonnis aan Hegeman dienen te zijn voldaan, bij gebreke waarvan HP over die kosten de wettelijke rente verschuldigd is.
4.2 HP heeft op haar beurt gevorderd (in reconventie) I. Hegeman te veroordelen tot betaling van € 191.073,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2020; II. alle door Hegeman gelegde beslagen op te heffen; III. Hegeman te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.3 De rechtbank heeft de vorderingen in conventie grotendeels toegewezen. De vorderingen in reconventie heeft zij grotendeels afgewezen. De rechtbank heeft HP in de proceskosten veroordeeld.
5 Vorderingen in hoger beroep
5.1 HP is in hoger beroep gekomen. Zij heeft een aantal grieven tegen het tussenvonnis en het eindvonnis aangevoerd. Zij wil dat het hof de vorderingen van Hegeman (in conventie in eerste aanleg) alsnog afwijst en Hegeman veroordeelt tot terugbetaling van al hetgeen HP uit hoofde van het eindvonnis aan Hegeman heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente. HP wil daarnaast dat haar vorderingen in reconventie in eerste aanleg alsnog geheel worden toegewezen, en dat Hegeman wordt veroordeeld in de kosten in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.2 Hegeman concludeert in principaal appel tot afwijzing van de grieven van HP en in incidenteel appel tot het alsnog toewijzen van de vorderingen van Hegeman, zoals gewijzigd in hoger beroep, met veroordeling van HP in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.3 HP concludeert in incidenteel appel tot verwerping van de grieven en afwijzing van de vorderingen van Hegeman, met veroordeling van Hegeman in de kosten van het incidenteel appel, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6 Beoordeling in hoger beroep
6.1 HP richt zich met haar grieven 1 tot en met 8 en 17 tot en met 19 tegen (de overwegingen van de rechtbank die ten grondslag liggen aan) de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van Hegeman in conventie. Het hof zal deze vorderingen eerst bespreken. meerwerkvergoeding
6.2 Hegeman heeft in eerste aanleg vergoeding van meerwerk als gevolg van een gewijzigd palenplan gevorderd (zie 4.1, onder II) welke vordering door de rechtbank tot een bedrag van € 28.017,- in hoofdsom is toegewezen. Grief 1 van HP richt zich tegen deze toewijzing.
6.3 Hegeman heeft aan deze vordering in de kern het volgende ten grondslag gelegd. Het palenplan is onder verantwoordelijkheid van HP opgesteld en maakte deel uit van de overeenkomst. In het oorspronkelijke palenplan waren de grondverdichtende palen te dicht op de omliggende belendingen en de nutsleidingen geplaatst. Als gevolg van deze ontwerpfouten was het palenplan onuitvoerbaar en moest het worden gewijzigd. Die wijziging is een bestekswijziging en de daarmee gemoeide kosten komen voor rekening van HP. Waar het plan eerst bestond uit (alleen) DPA-palen (van rond 51 cm), zijn er uiteindelijk drie typen palen geplaatst: DPA-palen van verschillende omvang, avegaarpalen en stalen buispalen, aldus Hegeman.
6.4 Hegeman heeft ter onderbouwing van haar stellingen onder meer verwezen naar een (door HP overgelegde) e-mail van haar aan HP van 5 december 2018 waarin onder meer is opgenomen: “(…)
• Nieuwe DPA palen dienen minimaal 1000 mm (hart paal) tot bestaande belendingen (meest vooruitstekende deel) te bedragen. (zie de tekeningen in de bijlagen). • Nieuwe DPA palen in inwendige hoeken dienen minimaal 1500x1500mm uit de hoek geplaatst te worden (zie de tekening in de bijlagen) • Voor alle palen geld, dat ze minimaal 2m1 uit elkaar moeten staan of 4x de diameter. (op het hart van de paal gemeten). (…) De 3palen tussen de stramienen A-B/7-9 • Deze kunnen i.v.m. bestaande belendingen niet uitgevoerd worden in DPA palen. • I.v.m. geringe beschikbare werkruimte is hier een aanzienlijk kleinere stelling noodzakelijk. Wij denken dat geheide stalen buispalen het beste alternatief is. (…) • Kunnen de 11 stuks palen voor de pergola en de klokkentoren als alternatief uitgevoerd worden in schroefmortelpalen? Wij denken dat grond verdringende palen hier niet noodzakelijk zijn om dat (met één uitzondering) de belendingen op grote afstand staan. De uitzondering betreft de paal tegen de hoge kerkzaal, maar de positie van deze paal moet toch aangepast worden omdat deze te dicht tegen de bestaande gevel staat. De fundering moet dus op overstek worden ontworpen, desnoods met een dwars balkje en één extra paal. (…) De fundatie onder de klokkentoren, gaat over de erfgrens heen en komt dus in openbare grond. Dit is niet acceptabel, ook gezien het aanwezige nuts tracé in het openbaar gebied.”
6.5 HP heeft de stellingen van Hegeman dat het oorspronkelijke palenplan ontwerpfouten bevatte, omdat daarin de palen te dicht op de omliggende belendingen en nutsleidingen waren geplaatst, onvoldoende gemotiveerd betwist.
6.6 De enkele betwisting dat uit de hierboven aangehaalde e-mail van 5 december 2018 blijkt dat het palenplan onuitvoerbaar is, is onvoldoende. De vaststelling van Vroom dat “de fundatie onder de klokkentoren, gaat over de erfgrens heen en komt dus in openbare grond. Dit is niet acceptabel, ook gezien het aanwezige nuts tracé in het openbaar gebied” onderbouwt de stelling van Hegeman dat in het palenplan de DPA-palen te dicht bij de omliggende belendingen en de nutsleidingen waren geplaatst. Hetzelfde geldt voor de constatering van Vroom dat “de positie van de paal toch aangepast moet worden omdat deze te dicht tegen de bestaande gevel staat”. Het had op de weg van HP gelegen toe te lichten waarom deze citaten genoemde stelling niet onderbouwen. Dat in de e-mail ook optimalisaties worden voorgesteld doet niet af aan de daarin geconstateerde onaanvaardbare posities van de palen.
6.7 De verwijzingen in 3.4 van haar memorie van grieven naar de bepalingen in de UAV 2012 over bestekwijzigingen baten HP niet. Zij staan er niet aan in de weg dat HP aansprakelijk is voor extra kosten die voortvloeien uit fouten in het palenplan. Uit paragraaf 5 leden 1 en 2 UAV 2012 volgt immers dat de opdrachtgever verantwoordelijk is voor het ontwerp, de constructie en de tekeningen die aan de aannemer worden verstrekt. Hegeman heeft de kosten voldoende gespecificeerd in haar factuur. Dat de noodzakelijk aanpassingen hadden moeten leiden tot een minderprijs, heeft HP onvoldoende onderbouwd.
6.8 Ook het tweede onderdeel van grief I faalt. Zoals hiervoor aangegeven komen de kosten van het moeten aanpassen van het palenplan op grond van paragraaf 5 leden 1 en 2 UAV 2012 voor rekening van HP. HP heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat partijen in het bestek fase 2 (hoofdstuk 00.02.05, nr. 92, p.7) van het tweede lid zijn afgeweken, nu daar is opgenomen “voor constructies en/of werkwijzen, waarover vooraf tussen opdrachtgever en aannemer overeenstemming is verkregen, draagt de aannemer de volle verantwoordelijkheid, onverminderd hetgeen hieromtrent in het Burgerlijk Wetboek is bepaald” (spreekaantekeningen mr. Sekeris, nr. 2.3). Met aanvaarding van de opdracht heeft Hegeman ook ingestemd met alle tekeningen, waaronder het palenplan, zodat Hegeman geen aanspraak kan maken op bestekswijziging, aldus HP.
6.9 Daargelaten of dit standpunt te laat is ingenomen, gaat het hof daar niet in mee. Ten eerste onderbouwt HP haar stelling dat Hegeman met aanvaarding van de opdracht heeft ingestemd met het oorspronkelijk palenplan (enkel) door verwijzing naar “Productie 2 Hegeman, Bestek fase 1, p.5 “ODPRACHT” [het hof leest: OPDRACHT]” (pleitnota HP, voetnoot 8), welke pagina slechts een inhoudsopgave betreft, en waarop het woord opdracht niet voorkomt. Voor zover HP doelde op de paragraaf met het kopje “OPDRACHT” in het bestek van fase 2, geldt dat daaruit kan worden opgemaakt dat Hegeman geacht werd bepaalde stukken “als bindend” te ondertekenen. Ook als vast zou komen te staan dat het palenplan deel uitmaakte van die stukken, is dat onvoldoende om vast te kunnen stellen dat met de in hierboven in 6.8 opgenomen bepaling bedoeld is af te wijken van hetgeen in paragraaf 5 lid 2 UAV 2012 is opgenomen. Zoals ook door Hegeman (subsidiair) is aangevoerd, betreft het blijkens de tekst van punt 92 een toevoeging en geen aanpassing van paragraaf 5 lid 2 UAV 2012. De vergaande conclusie dat daarmee ook alle verantwoordelijkheid voor constructies en werkwijzen die bekend waren ten tijde van de opdracht, over zijn gegaan op Hegeman, kan dan niet worden getrokken. De titel van punt 92 die luidt “TE VERVAARDIGEN CONSTRUCTIE GEGEVENS” duidt er overigens evenmin op dat die toevoeging ziet op de reeds vervaardigde constructiegegevens.
6.10 De slotsom van het bovenstaande is dat grief 1 faalt. vertragingsschade
6.11 De rechtbank heeft (in hoofdsom) € 173.526,25 aan schadevergoeding aan Hegeman toegekend. HP heeft grieven gericht tegen toekenning van schadevergoeding als gevolg van het te laat afleveren van een deugdelijk afschotplan, van een te late realisatie van de nutsvoorzieningen, van de (nog) latere sloop van de kerk, en van een te late verstrekking van vloerbelastinggegevens. Daarnaast komt HP op tegen de optelling van de vertragingen, tegen de toekenning van schade als gevolg van prijsstijgingen en tegen het toekennen aan Hegeman van een bedrag gemoeid met niet gerealiseerde bezuiniging. Het hof zal deze grieven een voor een behandelen. (i) vertragingsschade als gevolg van te laat aanleveren van een afschotplan
6.12 Met grief 2 komt HP op tegen het oordeel van de rechtbank (rov 5.8 en 5.9 tussenvonnis en 2.18 eindvonnis) dat HP aansprakelijk is voor vertragingsschade van Hegeman als gevolg van het te laat aanleveren van een deugdelijk afschotplan. Tegen toekenning van de daarmee volgens de rechtbank samenhangende extra steigerkosten van € 1.387,12 is geen grief gericht.
6.13 Hegeman heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat HP tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet (tijdig) een bruikbaar afschotplan aan te leveren. HP betwist dat het door haar als bestekstuk aangeleverde afschotplan ondeugdelijk was, zodat zij reeds daarom niet is tekortgeschoten. Zij voert verder aan dat niet zij, maar Hegeman verantwoordelijk was voor het afschotplan, dat zij niet in verzuim is geraakt, en dat er niet tijdig is gemeld.
6.14 Het hof zal eerst het verzuim bespreken, waarbij het er veronderstellenderwijs van uitgaat dat het door HP bij aanvang van de overeenkomst (als bestekstuk) aangeleverde afschotplan niet bruikbaar was en zij daar voor verantwoordelijk was.
6.15 Tegen de stelling van HP dat zij niet in verzuim was, heeft Hegeman aangevoerd dat verzuim hier niet relevant is omdat het voor HP blijvend onmogelijk was om haar verbintenis tijdig na te komen (art. 6:74 lid 2 BW). Subsidiair voert zij aan dat er een fatale oplevertermijn is overeengekomen (in de zin van art. 6:83 sub a BW), zodat een ingebrekestelling niet is vereist, en meer subsidiair dat Hegeman HP heeft gesommeerd door te komen met het afschotplan.
6.16 Het hof neemt het volgende als uitgangspunt. Paragraaf 5 lid 1 UAV 2012 verplicht de opdrachtgever onder meer ervoor te zorgen dat de aannemer tijdig kan beschikken over de benodigde tekeningen en andere gegevens. Als hij die te laat ter beschikking stelt vanwege een omstandigheid die voor zijn rekening komt, dan heeft de aannemer in beginsel recht op bouwtijdverlenging en/of vertragingsschade. Het is evident dat met het ‘tijdig’ aanleveren van tekeningen of andere gegevens niet steeds wordt bedoeld bij aanvang van het werk, maar - simpel gezegd - op het moment dat de aannemer die gegevens nodig heeft voor de uitvoering van het werk. Omdat dit moment voor de opdrachtgever niet altijd duidelijk zal zijn, kan van de aannemer worden verwacht dat hij – wanneer de gegevens uitblijven – de opdrachtgever erop wijst dat hij de gegevens nu nodig heeft en dat niet aanleveren vertraging oplevert. Daarmee wordt dan bewerkstelligd dat de opdrachtgever in verzuim raakt.
6.17 Tegen die achtergrond overweegt het hof als volgt.
6.18 Uit hetgeen door partijen naar voren is gebracht, volgt dat Hegeman het (verbeterde) afschotplan niet reeds bij aanvang nodig had. Naar de stelling van Hegeman had HP tot de geplande uitvoering begin november 2018 de tijd om een gewijzigd afschotplan aan te leveren. Hegeman heeft daarbij aangevoerd dat zij HP wel vanaf de start van de werkzaamheden (10 april 2018) heeft gewezen op de noodzaak van een (deugdelijk) afschotplan, en dat HP dat steeds wel toezegde, maar niet aanleverde. Hegeman heeft die stelling onderbouwd door te verwijzen naar vermeldingen in verslagen van bouwvergaderingen in de periode 10 april 2018 tot en met 19 december 2018 en naar een e-mail gedateerd 19 oktober 2018 van Hegeman aan HP.
6.19 In de door Hegeman aangehaalde bouwverslagen - voorafgaand aan de e-mail van 19 oktober 2018 - is ten aanzien van het afschot het volgende opgenomen. *“Inzake de HWA (voor het winkelcentrum) wordt het afschot van het dak door de architect bepaald. Constructief mag hier 25 cm water op blijven staan. Plekken voor de noodoverstroom en het aantal wordt door Wolf Dikken bepaald. De esthetica door de architect. Info van de architect is naar Wolf Dikken gegaan.”*en *“Bij de Oversteek loopt het afschot richting het winkelcentrum. Hoe gaat dat in de toekomst als het winkelcentrum gebouwd is? Wolf Dikken dient dit aan te geven. In principe zou het afschot naar de patio van de Oversteek moeten lopen. HP zal de stand van zaken inzake het bovenstaande nogmaals checken bij Wolf Dikken. De heer [naam] zal dit bij de uitwerking verwerken.”*en *“Bij de kerk sluit het afschot aan op de bestaande hemelwaterafvoeren.”*en *“Bij de Oversteek loopt het afschot van de vergaderruimte (de voormalige vergaderruimte van de kerk) af naar de patio. Het overige afschot is afhankelijk van de Indeling van de Oversteek, maar een afschot naar de Eglantierlaan lijkt logisch.”*en […] toevoegen dat dit afschot door Wolf en Dikken berekend dient te worden. Doorrekening van Wolf Dikken. De Oversteek is door de kerk verkocht, dus de beide daken fysiek scheiden qua waterafvoer.”
6.20 In de e-mail van 19 oktober 2018 is onder meer opgenomen:
“Wij hebben vanmorgen een gesprek met de dakdekker gehad, over de start van zijn werkzaamheden (oorspronkelijk gepland in W42), op onze huidige detailplanning 29-10-2018 (maandag week 45).
Gezien de onduidelijkheden die er nog steeds zijn, kunnen ze niet starten met hun voorbereidingen en kunnen dus niet starten volgens onze planning. In verband met andere geplande projecten betekend dit dat ze niet eerder kunnen beginnen met hun werkzaamheden dan eind week48/W49. Dit zal betekenen dan wij ook moeten doorschuiven in onze planning, met alle gevolgen van dien.
De volgende punten zullen duidelijk moeten zijn, voordat ze kunnen beginnen met de werkvoorbereiding en de werkzaamheden kunnen inplannen; • Het afschot van de kerkt is nog steeds niet duidelijk, afschot richting en posities HWA's kloppen niet. (…)
Graag ontvang ik met spoed (uiterlijk week 43) uitsluitsel over bovenstaande zaken, zodat wij weer in gesprek kunnen met onze dakdekker om hun werkzaamheden in te gaan plannen.”
6.21 Naar het oordeel van het hof zijn de uitlatingen die volgens Hegeman zijn gedaan in de bouwvergaderingen die plaatsvonden vóór 19 oktober 2018, onvoldoende om te kwalificeren als de hiervoor in 6.16 bedoelde mededeling omdat uit die uitlatingen onvoldoende blijkt dat het nieuwe afschotplan nodig was om vertraging te voorkomen en er ook geen uiterste datum voor aanlevering wordt genoemd. Als daarbij in aanmerking wordt genomen dat, zoals Hegeman stelt, de dakwerkzaamheden voor begin november stonden gepland, kan niet worden vastgesteld dat HP toen wist of had moeten weten van de noodzaak en de urgentie van een nieuw afschotplan. De e-mail van 19 oktober 2018 is daartoe wel voldoende. Daarin wordt immers duidelijk gemaakt dat de dakdekker gezien de onduidelijkheden niet kan starten met zijn voorbereidingen en een termijn gesteld. Daarmee raakte HP in week 43 (eindigend op 28 oktober 2018) in verzuim. Op dat moment is de termijn van de vertraging die eventueel in aanmerking komt voor schadevergoeding gaan lopen. Die vertraging duurt voort tot het moment dat het benodigde, in dit geval het afschotplan, is verstrekt.
6.22 Volgens de stellingen van Hegeman is de planning vier weken opgeschoven als gevolg van het uitblijven van het afschotplan en leidde die vertraging tot vier weken vertraagde oplevering. Zij stelt ook dat de vertraging van de planning als gevolg van die tekortkoming blijkt uit het verslag van de bouwvergadering van 24 oktober 2018, waarin is vermeld “Aannemer loopt op planning drie weken achter. Is vastgelopen op uitwerken dakafschot.” Het hof overweegt dat uit die stellingen, in onderling verband bekeken, volgt dat het moment dat de vertraging die volgens Hegeman heeft geleid tot de latere oplevering, al plaatsgevonden had voordat HP in verzuim raakte. Dit leidt ertoe dat op dit punt geen vergoeding voor vertragingsschade kan worden toegewezen. Grief 2 slaagt dus. (ii) vertragingsschade als gevolg van de nutsvoorzieningen
6.23 Met grief 3 komt HP op tegen het oordeel van de rechtbank dat HP aansprakelijk is voor vertragingsschade als gevolg van een te late realisatie van de nutsvoorzieningen. Het hof overweegt hierover als volgt.
6.24 Hegeman heeft haar vordering gebaseerd op de stelling dat de nutsvoorzieningen gerealiseerd zouden worden in week 11. Dit is volgens Hegeman eerst, door aan HP te wijten oorzaken, uitgesteld naar week 15, en vervolgens, als gevolg van afkeuring van de ruimte bij de voorschouw, naar een nog latere datum. De nutsvoorzieningen zijn uiteindelijk gerealiseerd in week 27. HP betwist dat de vertraging van de periode van week 11 tot week 15 voor haar rekening komt. Zij betwist eveneens dat de afkeuring aan haar te wijten is. Dat de verdere vertraging in haar risico viel, heeft zij niet betwist.
6.25 Ten aanzien van de vertraging van week 11 tot week 15 heeft Hegeman gemotiveerd gesteld dat deze vertraging is ontstaan door een aangepast ontwerp en toepassing van een waterpomp in plaats van een gasgestookte installatie. HP heeft de stelling van Hegeman dat de door haar genoemde aanpassingen tot vertraging hebben geleid, niet onderbouwd weersproken. Het hof zal dus uitgaan van de juistheid van de stelling van Hegeman.
6.26 Hegeman heeft over de vertraging vanaf week 15 aangevoerd dat HP verantwoordelijk was voor de coördinatie van de nutsvoorzieningen en dat zij de voorschouw te vroeg heeft gepland, waardoor er nog steigers stonden en de ruimte is afgekeurd. De ruimte is ook afgekeurd omdat de mantelbuis te smal was. Hegeman wijst op het rapport van de schouw door de firma Siers, van 27 maart 2019. Daarin is opgenomen: “(…) Wij hebben de door u aangevraagde aansluiting(en) op 2019-03-27 geschouwd conform: (…) Adres: Schouw 1 woningen: [adres] Apeldoorn Helaas hebben wij deze af moeten keuren om de volgende reden(en); - Het pand is niet glas, wind en waterdicht / Meterkastdeur is niet voorzien van ventilatierooster / Anders (…) Afgekeurd, Niet glasdicht en afsluitbaar, mantelbuis gas is 63 mm moet 75 mm zijn ,steigers, invoering niet vrij gegraven.”
6.27 De stelling van Hegeman dat toepassing van de juiste buis de verantwoordelijkheid van HP (als opdrachtgever van de installateur Klein Poelhuis) was, heeft HP onvoldoende onderbouwd betwist. HP voert aan dat op grond van art. 00.02.31 nr 90 van het werkbestek Fase 2 onder de coördinatie en overige werkzaamheden van de aannemer ook valt “de maatvoering in het werk en controle op juistheid, compleetheid en maatvoering van de sparingen en de getroffen voorzieningen en het loodrecht zijn van de instortvoorzieningen”. Hegeman heeft daarop gereageerd door aan te voeren dat die aan haar opgedragen coördinatiewerkzaamheden zien op maatvoering in het werk, waaronder sparingen en getroffen (instort)voorzieningen. Zij heeft zich van die verplichtingen gekweten, maar die werkzaamheden hebben niets te maken met het toepassen van een te kleine mantelbuis. HP heeft daar niet meer op gereageerd.
6.28 HP betwist voorts dat de te smalle mantelbuis een zelfstandige reden voor afkeuring was, maar heeft ook die betwisting onvoldoende onderbouwd. Zij heeft ter zitting bij het hof aangevoerd dat dit uit de tekst van het rapport van Siers blijkt, maar het hof leest dat niet in die tekst. De stelling dat de mantelbuis desnoods direct had kunnen worden vervangen door de bredere buis, wordt door Hegeman onderbouwd betwist met de e-mail van Klein Poelhuis op de dag van de schouw waaruit blijkt dat de nieuwe buis al is besteld en pas in week 14 geleverd zou worden. Het eerst ter zitting bij het hof ingenomen standpunt dat de buis simpelweg vervangen kon worden door het boren van een groter gat en het aanbrengen van een pvc-buis is – wat daar verder ook van zij – tardief. Bovendien heeft HP ook niet onderbouwd dat Siers bereid was daarop te wachten voor zij haar rapport afgaf.
6.29 Ook de aanwezigheid van steigers bij de voorschouw is aan HP toe te rekenen. Het hof licht dat als volgt toe.
6.30 HP heeft gewezen op het bestek waarin is opgenomen dat Hegeman verantwoordelijk is voor de planning en realisatie van de nutsaansluitingen. Zij stelt Hegeman te hebben geholpen door het (laten) indienen van de aanvragen voor de nutsaansluitingen, maar dat dat niet betekent dat HP daarmee enige verplichting of verantwoordelijkheid op zich heeft genomen ten aanzien van de planning en realisatie van de nutsvoorzieningen.
6.31 Hegeman heeft aangevoerd dat de verantwoordelijkheid voor de planning en coördinatie van de nutsaansluitingen bij HP lag, nu HP die feitelijk uitvoerde. In opdracht van HP heeft Klein Poelhuis de contacten met Liander verzorgd. Hegeman verwijst naar het verslag van de vijfde bouwvergadering waaruit is opgenomen “Direct na de bouwvakantie een nutsoverleg inplannen met de nutsbedrijven, Klein Poelhuis en Wolfdikken”. Hegeman verwijst voorts naar de stellingen van HP in eerste aanleg, waaruit volgt dat HP de nutsaanvragen heeft gedaan en de voorschouw heeft gepland. Uit het verslag van bouwvergadering 11 blijkt dat Klein Poelhuis dat uiteindelijk heeft gedaan (in opdracht van HP).
6.32 Het hof overweegt dat, nu HP niet is teruggekomen van haar bedoelde stellingen in eerste aanleg, vaststaat dat zij feitelijk de planning en coördinatie uitvoerde. Omdat HP ook niet heeft bestreden dat zij Hegeman daar niet bij heeft betrokken, moet de conclusie zijn dat HP (in zoverre in afwijking van het bestek) verantwoordelijk was voor de planning van de nutsaansluitingen en de schouw.
6.33 Partijen zijn het erover eens dat de aanwezigheid van steigers een (zelfstandige) reden was voor Siers om de ruimten af te keuren. HP heeft - met verwijzing naar bouwverslag 13 van 18 maart 2019 – aangevoerd dat de schouw zou plaatsvinden op vrijdag in week 12 en dat Hegeman dus wist dat de steigers in de ochtend van die dag weg moesten zijn. In genoemd bouwverslag is opgenomen: “De schouw voor de nutsaansluitingen vindt plaats in week 12 op vrijdag en week 13 op maandag. De nutsinvoering staat gepland voor week 15. De verwachting is dat de installaties week 16 operationeel zijn. Er zal nog wel gekeken moeten worden of er noodvoorzieningen getroffen dienen te worden voor de oude kerkzaal en testen installaties. Voor de schouw wordt de steiger eind week 12 weggehaald. Meterkast Oversteek zit er in en meterkast kerk is met nooddeuren ook tijdig gereed.”
6.34 Hegeman voert aan dat zij heeft toegezegd dat de steigers in week 13 zouden worden weggehaald. Zij onderbouwt dit met verwijzing naar het verslag van de veertiende bouwvergadering waarin is opgenomen: “Opmerkingen op het vorige verslag: (..) Pagina 3, artikel 4.4: aannemer geeft aan dat de steiger in week 13 zou worden weggehaald, niet in week 12. HP geeft aan dat eind week 12 gemeld is”.
6.35 HP heeft aangevoerd dat die opmerking van Hegeman in het verslag van de veertiende bouwvergadering werd ingegeven door de wens haar toezegging de steiger eind week 12 te verwijderen, achteraf aan te passen; Hegeman betwist dit. Wat daar ook van zij, ook in het geval Hegeman bij de bouwvergadering heeft aangegeven de steigers eind week 12 weg te halen, mocht HP er niet zonder meer op vertrouwen dat dit vóór de vrijdag in die week zou zijn. Dit had vragen op moeten roepen en reden moeten zijn voor HP om aan Hegeman bevestiging te vragen dat zij met die opmerking bedoelde dat de steigers vrijdag ten tijde van de keuring weg zouden zijn.
6.36 De stelling van HP dat Hegeman überhaupt niet in staat was de steigers eind week 12 of in week 13 te verwijderen omdat zij nog niet klaar was met haar werkzaamheden waarvoor zij die steigers in gebruik had, wordt door Hegeman voldoende weerlegd door de door haar bij memorie van antwoord (productie 15) overgelegde foto’s.
6.37 Hegeman heeft aangevoerd dat volgens de in de bouwvergadering vastgestelde planning, de aansluiting in week 11 van 2019 gereed had moeten zijn, en in eerste instantie is uitgesteld vanwege aan HP toe te rekenen wijzigingen in het ontwerp (twee separate nutsaansluitingen en toepassing van een warmtepomp in plaats van een gasgestookte installatie). Zij heeft die stelling met stukken onderbouwd. Ook heeft zij een directieverslag van 30 november 2018 overgelegd waarin is opgemerkt dat de nutsaansluitingen niet goed zijn ontworpen en wordt aangegeven dat ‘deze kwestie dit jaar nog moet worden opgelost met de nutsbedrijven om stagnatie te voorkomen’. Volgens het verslag waren zowel Hegeman als HP bij dit overleg aanwezig, en het verslag is op 12 februari 2019 (nogmaals) aan HP verstuurd.
6.38 HP heeft niet, althans niet onderbouwd, weersproken dat de door Hegeman genoemde aanpassingen de oorzaak waren van het uitstel van week 11 tot week 15. Zij heeft evenmin betwist dat die aanpassingen voor haar rekening kwamen.
6.39 HP heeft nog aangevoerd dat zij niet in verzuim was. Het hof gaat daar niet in mee. In elk geval vanaf het moment dat de eerst geplande datum aanbrak, was het een ieder duidelijk dat die aansluiting niet plaats zou vinden en raakte HP in verzuim. Een aparte ingebrekestelling was daarvoor niet nodig.
6.40 Tot slot voert HP aan dat er geen causaal verband bestond tussen de latere realisering van de nutsvoorzieningen en de zestien weken vertraging. Zij heeft daarbij gewezen op de bouwverslagen 13 tot en met 17 waarin is opgenomen dat verscheidene andere werkzaamheden nog niet waren afgerond en dat de oplevering (steeds) werd verschoven in verband met andere, niet aan de nutsvoorzieningen gerelateerde, achterstanden.
6.41 Hegeman heeft gesteld dat de nutsaansluiting op het kritieke pad lag. De door HP genoemde werkzaamheden die nog niet waren afgerond – waarvan Hegeman overigens betwist dat die aan haar toe te rekenen waren – lagen volgens haar niet op het kritieke pad. Het hof overweegt dat – in aanmerking nemend dat het aan de aannemer is het kritieke pad vast te stellen – hetgeen HP heeft aangevoerd dan onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat de vertraging als gevolg van de te late nutsaansluiting minder is dan zestien weken.
6.42 Grief 3 faalt dus. (iii) cumuleren vertragingsschade aanleveren afschotplan en nutsvoorzieningen
6.43 Met grief 4 komt HP op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vertragingen als gevolg van het ontbreken van een deugdelijk afschotplan en die als gevolg van de te late nutsaansluiting bij elkaar heeft opgeteld.
6.44 Het hof oordeelt dat HP geen belang meer heeft bij deze grief omdat de vertraging als gevolg van het ontbreken van het afschotplan niet leidt tot vergoeding van vertragingsschade (zie hierboven onder 6.12 - 6.22). (iv) prijsstijgingen latere start fase 2
6.45 Met grief 6 komt HP op tegen het oordeel van de rechtbank dat HP aansprakelijk is voor schade als gevolg van prijsstijgingen gedurende de vertragingen. Het door de rechtbank toegekende bedrag bedraagt, op basis van twintig weken vertraging, € 55.254,13.
6.46 Voor dat oordeel heeft de rechtbank in rov. 5.21 van het tussenvonnis als volgt overwogen: “Hegeman stelt dat zij door de vertraging meer kosten heeft moeten maken vanwege prijsstijgingen. Indien deze kosten het gevolg zijn van de tekortkomingen van HP komen deze voor vergoeding in aanmerking. De stelling van HP dat een vaste prijs is afgesproken leidt niet tot een andere conclusie, omdat Hegeman in beginsel recht heeft op vergoeding van de schade die het gevolg is van tekortkomingen van HP in de nakoming van haar verbintenissen.”
6.47 Het hof verenigt zich met dit oordeel en voegt daar het volgende aan toe. HP heeft onvoldoende betwist dat Hegeman schade heeft geleden als gevolg van prijsstijgingen. In het licht van hetgeen Hegeman heeft gesteld, volstaat een blote betwisting niet. Voor zover HP heeft willen betogen dat de schade door prijsstijgingen niet op basis van indexering kan geschieden, had zij dat nader moeten toelichten. In zoverre kan grief 6 niet slagen.
6.48 Hegeman heeft niet gereageerd op de (bij memorie van grieven ingenomen) stelling van HP dat de periode van vier weken die gepaard ging met de niet-gerealiseerde bezuiniging (zie hierna onder 6.62-6.66), niet valt aan te merken als een vertraging die moet worden meegenomen bij de berekening van de vertragingsschade. Het hof volgt HP hierin. De periode waarover vertragingsschade als gevolg van prijsstijgingen is verschuldigd, moet daarom worden bijgesteld van twintig naar zestien weken, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 44.203,30. Grief 6 slaagt in zoverre. gevolgen (nog) latere sloop.
6.49 Met grief 7 komt HP op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vertraging(sschade) als gevolg van de latere sloop van de kerk voor rekening van HP komt. Het hof overweegt hierover als volgt.
6.50 Hegeman heeft aan haar vordering tot vergoeding van de schade opgelopen als gevolg van de latere sloop van de kerk ten grondslag gelegd dat uit de overeenkomst voortvloeit dat zij (de niet gehaalde bezuiniging in aanmerking nemend) direct na de oplevering van fase 1 (18 juli 2019) aan de sloop van de kerk zou kunnen beginnen. Omdat de kerk op dat moment nog niet ontruimd was, kon dat echter niet. Hegeman kon pas op 2 september 2019 met de sloop beginnen en vordert daarom – gecorrigeerd voor de bedrijfssluiting van Hegeman – twee weken vertragingsschade.
6.51 HP heeft daar onder meer tegenin gebracht dat het kerkgenootschap weigerde de kerk te ontruimen vanwege aan Hegeman toe te rekenen gebreken aan de vloer van het nieuwe deel van de kerk. Uit de nadere overeenkomst gesloten tussen de kerk, HP en Hegeman, blijkt dat Hegeman (een groot deel van) de gebreken heeft erkend.
6.52 Het hof overweegt dat Hegeman niet heeft betwist dat de weigering van het kerkgenootschap de kerk te ontruimen, het gevolg was van aan haar toe te rekenen gebreken aan de vloer. In die omstandigheid kan de (schade als gevolg van) de verlate start van de sloop niet aan HP worden toegerekend.
6.53 Grief 7 slaagt dus. Vertraging als gevolg van te late verstrekking gegevens vloerbelasting.
6.54 Met __grief 8__komt HP op tegen het oordeel van de rechtbank dat HP vertragingsschade moet vergoeden aan Hegeman omdat HP tekort is geschoten in haar verplichting gegevens met betrekking tot de belasting van de vloeren te verstrekken.
6.55 Het hof overweegt dat de vraag die partijen verdeeld houdt, is aan wie de vertraging – waarvan vaststaat dat die veertien dagen bedraagt – is toe te rekenen. Hegeman stelt dat de vertraging aan HP is toe te rekenen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat HP op grond van paragraaf 5 UAV 2012 zorg diende te dragen voor het tijdig aanleveren van tekeningen en andere gegevens.
6.56 HP is het eens met dit uitgangspunt maar meent dat Hegeman verantwoordelijk was voor het aanleveren van de betreffende gegevens, die volgens HP bestaan uit berekeningen, waarvoor Hegeman navraag moet doen bij anderen. Die kennis bevond zich volgens HP namelijk niet bij haar of hoofdconstructeur IMd. Het gaat om het gewicht van de wanden en overige constructies die op de vloer worden aangebracht. Het vergaren van die kennis is de verantwoordelijkheid van Hegeman die de rol van engineeringscoördinator vervulde. HP verwijst hiervoor naar het tussen partijen van toepassing zijnde Projectkwaliteitsplan waarin is opgenomen: “(…) De exacte invulling van de werkzaamheden welke als ondersteuning van de engineeringscoördinator wordt, zal in onderling overleg tussen de aannemer en ondersteunende partij moeten worden vastgesteld. Hierbij valt te denken aan de onderstaande werkzaamheden. – Opstellen gedetailleerde belastingopgave - Coördineren uitwisseling belastingen en technische randvoorwaarden tussen de verschillende deelconstructeurs - Uitvoeren detailberekeningen voor de diverse leveranciers. (…)” HP leidt hieruit af dat het verschaffen van de ontbrekende berekeningen tot de werkzaamheden van Hegeman behoorde. Hegeman betwist dat.
6.57 HP wijst voorts op het verslag van bouwvergadering 1 van fase 2 van 10 oktober 2019 waarin staat: “IMd heeft dit niet berekend. IMd geeft aan dat deze berekening contractueel bij de aannemer ligt en de aannemer geeft aan het daar niet mee eens te zijn. Basis voor deze verdeling is het contractuele projectkwaliteitsplan. Om uit deze impasse te komen gaat Holland Property met IMd in overleg of ze dit deel van de berekening voor de aannemer kunnen gaan doen”
6.58 IMd heeft uiteindelijk de berekening in opdracht van HP uitgevoerd.
6.59 Hegeman heeft gewezen op haar e-mail van 18 september 2019 van aan HP met daarin de tekst “Dat belasting uit galerijplaten door onze onderaannemer opgegeven moet worden snap ik, Maar voor de overige zaken zoals belasting uit geveldragers en belasting uit metselwerk op vloer, etc, dient IMd zelf op te geven. (…) Momenteel kunnen wij niet verder met controle van vloeren omdat IMd geen opgaves doet”.
De reactie van HP van dezelfde dag luidde*:* “Eens met jou opmerking hierover. Wij zijn hierover in gesprek met IMd.”
6.60 Hegeman heeft voorts een e-mail overgelegd van haar aan HP, gedateerd 15 oktober 2019, waarin Hegeman aangeeft dat de adviseurs IMd en Wolf+Dikken in gebreke blijven, en dat het HP, ondanks haar vele toezeggingen het probleem op te lossen, nog niet gelukt is deze “adviseurs op een normale manier te laten functioneren”, alsmede twee e-mails, gedateerd 23 oktober 2019 en 30 oktober 2019, met een gelijke strekking.
6.61 Het hof overweegt dat – wat er ook zij van uitleg die moet worden gegeven aan de in 6.56 geciteerde bepaling uit het projectkwaliteitsplan, en ongeacht het feit dat uit het in 6.57 aangehaalde verslag moet worden geconcludeerd dat IMd van mening was dat zij niet verantwoordelijk was voor het aanleveren van de berekeningen – uit de in 6.59 en 6.60 aangehaalde e-mails de indruk ontstaat dat HP zich verantwoordelijk voelde voor het (laten) aanleveren van de gegevens aan Hegeman en niet protesteerde toen zij ook verantwoordelijk werd gehouden door Hegeman. HP heeft niet uitgelegd waarom die e-mails anders geïnterpreteerd zouden moeten worden. Nu zij die rol op zich heeft genomen moet in deze procedure worden aangenomen dat de late aanlevering van de vloerbelastinggegevens aan haar moeten worden toegerekend. De conclusie is dan ook dat grief 8 niet slaagt. niet gerealiseerde bezuiniging
6.62 In de overeenkomst is opgenomen dat een bezuiniging kan worden gerealiseerd indien Hegeman ten behoeve van een vervroegde start van fase 2 vier weken voor de oplevering van fase 1 zou kunnen beginnen met de sloop van (een deel van) het oude kerkgebouw. Die termijn is niet gehaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bedrag van de daarmee gemoeide besparing van € 21.305,-, voor rekening van HP komt. Met grief 5 komt HP op tegen dat oordeel.
6.63 HP heeft daartoe aangevoerd dat uit de tekst van de overeenkomst blijkt dat er sprake is van ‘onvoorwaardelijk overeengekomen bezuinigingen’. De overeenkomst voorziet volgens haar niet in de mogelijkheid dat de overeengekomen aanneemsom wordt verhoogd indien de bezuinigingen niet blijken te zijn gerealiseerd. De overeenkomst voorziet ook niet in verplichtingen voor HP met betrekking tot de overeengekomen bezuinigingen. Het al dan niet realiseren van die bezuinigingen is in haar visie dus een omstandigheid die voor rekening en risico komt van Hegeman. Bovendien zijn de vertragingen in fase 1 volgens HP niet aan haar te wijten.
6.64 Het hof overweegt hierover als volgt. Uit bijlage C van de overeenkomst blijkt dat de daarin opgenomen bezuinigingen zijn verwerkt in de uiteindelijke aanneemsom; per bezuinigingspost is een bedrag opgenomen dat is afgetrokken van de (uitgangs)aanneemsom. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Eveneens zijn partijen het erover eens dat de bezuinigingspost onder 17 (‘slopen laatste maand van bouw kerk (1 maand bouwtijdverkorting’) betrekking heeft op het een maand eerder kunnen starten met fase 2, en dat die datum niet is gehaald. Gezien het voorgaande moet de overeenkomst – aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf – zo worden uitgelegd dat, indien de eerdere start van fase 2 niet mogelijk zou blijken, de verlaging van de aanneemsom met het voor de bezuiniging opgenomen bedrag, niet meer zou gelden. Het enkele feit dat de overeenkomst geen bepaling bevat waarin de gevolgen van het eventueel niet realiseren van de bezuiniging zijn neergelegd, maakt het voorgaande niet anders, terwijl HP geen andere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op basis waarvan de overeenkomst anders zouden moeten worden uitgelegd.
6.65 Een en ander zou anders kunnen zijn indien het niet realiseren van een eerdere sloop aan een handelen of nalaten van Hegeman te wijten was. Dat heeft HP echter niet, althans niet voldoende onderbouwd, gesteld. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat Hegeman onbetwist heeft aangevoerd dat HP met de beheerder van de kerk geen afspraak bleek te hebben gemaakt die een eerdere sloop van de kerk mogelijk zou maken.
6.66 De conclusie is dat grief 5 niet kan slagen. reconventionele vorderingen
6.67 HP richt zich met haar grieven 9 tot en met 16 tegen de (overwegingen van de rechtbank die ten grondslag liggen aan) de afwijzing van de vorderingen van HP in reconventie. Het hof overweegt hierover als volgt. expertisekosten COT
6.68 De rechtbank heeft overwogen dat de muurafwerking bij de oplevering van fase 1 op 18 juli 2019 als discussiepunt is benoemd en dat Hegeman dat aan haar onderaannemer zou voorleggen. HP heeft direct daarna echter zelf COT ingeschakeld om onderzoek te doen naar de wandafwerking. Zij vordert € 961,95 als kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
6.69 Met grief 9 voert HP aan dat zij niet direct na de oplevering van fase 1, zonder de reactie van Hegeman af te wachten, COT heeft ingeschakeld. Zij heeft dat pas gedaan nadat Hegeman en haar onderaannemer hadden betwist dat de muurafwerking ondeugdelijk was. HP vordert als schadevergoeding de door haar gemaakte kosten van inschakeling van COT.
6.70 Het hof overweegt dat HP op grond van art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW in beginsel recht heeft op vergoeding van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Daarbij moeten niet alleen de kosten voor de werkzaamheden redelijk zijn, maar moeten die werkzaamheden ook redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest. HP heeft haar stelling dat die noodzaak er was onderbouwd met een verwijzing naar de tussen partijen gesloten nadere overeenkomst van 30 augustus 2019 (door partijen ook gedateerd als 30 augustus 2020, maar uit de bepalingen van die overeenkomst valt op te maken dat van die twee data alleen 30 augustus 2019 de juiste kan zijn; hierna: de nadere overeenkomst). In de nadere overeenkomst (art. 3) is opgenomen dat Hegeman van oordeel is dat de wanden niet gebrekkig zijn. Tegen die achtergrond is het verweer van Hegeman onvoldoende. Het had op haar weg gelegen toe te lichten hoe haar standpunt dat de inschakeling van COT overbodig was, zich tot de door HP aangehaalde bepalingen van de nadere overeenkomst verhoudt. Dat, zoals Hegeman voorts aanvoert, het rapport van het COT niet eenduidig was, is in het licht van het voorgaande ook onvoldoende om de kosten niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Hetzelfde geldt voor het argument dat HP niet eerder heeft gewezen op de kosten van COT. Uit de opmerking “Wanden zijn conform afspraak hersteld en geaccepteerd door PGA, afgehandeld” in het bouwverslag kan niet worden afgeleid dat HP die vordering heeft prijsgegeven.
6.71 De conclusie is dat grief 9 doel treft en het door HP gevorderde bedrag moet worden toegewezen.
6.72 Grief 10 komt op tegen de afwijzing door de rechtbank van de door HP gevorderde vergoeding van expertisekosten van Technoconsult. HP voert aan dat Hegeman een gebrekkige vloer heeft opgeleverd, het herstel gebrekkig heeft laten uitvoeren en daarna niet thuis gaf, wetende dat de kerk moest verhuizen. HP heeft daarom noodgedwongen expert Technoconsult ingeschakeld om het herstelwerk te beoordelen. Deze heeft vastgesteld dat het herstel ondeugdelijk was, waarna Hegeman de vloer (nogmaals) voor eigen rekening heeft laten herstellen. Dat maakt volgens HP dat de gemaakte expertisekosten van € 1.946,59 door Hegeman (op grond van art. 6:96 lid 2, aanhef en sub b, BW) vergoed moeten worden.
6.73 Hegeman heeft aangevoerd dat de vloer bij de oplevering nog niet droog was en dus niet beoordeeld kon worden, dat bekend was dat Hegeman aansluitend aan de oplevering vier weken met bouwvak-vakantie was en dat daarom is afgesproken om de vloer gezamenlijk te beoordelen na de bouwvak (media augustus 2019). Tegen die afspraken in heeft HP (al eerder) Technoconsult ingeschakeld. Dat was volgens Hegeman niet nodig geweest; als HP had gewacht op de beoordeling door Hegeman, had die hetzelfde gebrek geconstateerd als Technoconsult en de vloer ook hersteld.
6.74 Het hof overweegt dat niet vast is komen te staan dat Hegeman na het eerste herstel van de vloer “niet thuis gaf”. HP heeft onweersproken gelaten dat de vloer bij keuring nog niet droog was en daarom niet beoordeeld was, en ook dat zij wist dat Hegeman direct daarna vier weken afwezig zou zijn. Daaruit volgt, ook in afwezigheid van een expliciete afspraak daarover – HP heeft ter zitting in hoger beroep betwist dat die gemaakt is – dat de gezamenlijke keuring niet eerder plaats kon vinden. Afwijkende afspraken daarover zijn door HP niet gesteld. Evenmin is gesteld dat Hegeman de vloer – indien deze na het drogen daarvan nog steeds gebreken zou vertonen – niet zou willen herstellen. Daarmee valt niet in te zien dat de keuring door Technoconsult redelijkerwijs noodzakelijk was, zodat de kosten daarvan niet voor vergoeding door Hegeman in aanmerking komen. Grief 10 slaagt daarom niet.
6.75 Grief 11 ziet op de afwijzing door de rechtbank van door HP gevorderde vergoeding van de kosten voor afwerking van de vloer in de kerk. HP voert aan dat Hegeman een Ashfordlaag (impregneer) heeft aangebracht op de vloer van de kerk, waarna de vloer zo lelijk was dat HP de vloer heeft moeten laten reinigen door een professioneel vloerenbedrijf. Dat Hegeman deze kosten voor haar rekening zou nemen, blijkt uit de bouwverslagen, waar de Ashfordlaag is opgenomen als een minderpost. Bovendien vallen de kosten onder het bereik van art. 6:96 lid 2, aanhef en onder a en b, BW, aldus HP.
6.76 Hegeman heeft betwist dat uit de bouwverslagen blijkt dat zij de kosten van de Ashfordlaag voor haar rekening zou nemen. Zij voert aan dat HP tijdens de oplevering geen opmerking heeft gemaakt over de vloer in de kerkzaal. Hegeman heeft daarnaast aangevoerd dat, vermoedelijk omdat de kerk een hoger afwerkingsniveau verwachtte dan op basis van het bestek aan Hegeman was opgedragen, HP aan de kerk heeft voorgesteld de vloer te laten reinigen. HP moet de kosten daarvan dus zelf dragen, aldus Hegeman.
6.77 Het hof overweegt dat in het licht van de betwisting door Hegeman, HP voor toewijzing van haar vordering onvoldoende heeft gestelde. Grief 11 faalt dus.
6.78 Met grief 12 betoogt HP dat de rechtbank ten onrechte vergoeding van door HP aan Klein Poelhuis gedane betalingen heeft afgewezen. Klein Poelhuis was installateur. Het betreft (meerwerk)vergoedingen als gevolg van de uitloop van de werkzaamheden voor de kerk (€ 7.187,-) en kosten van een ploeg van Klein Poelhuis die onverrichterzake naar huis moest omdat de kerkvloer nog gebreken bleek te vertonen (€ 2.423,- en € 1.974,-).
6.79 De rechtbank heeft in rov. 5.38 en 5.39 van het tussenvonnis als volgt overwogen: “HP kan geen aanspraak maken op opschorting in verband met de meerwerkkosten van Klein Poelhuis. Het zou gaan om de kosten als gevolg van de vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden in de kerk. Het is onduidelijk waar deze kosten uit bestaan en waarom zij verschuldigd zijn. Voor zover de kosten aan de vertraging zijn te wijten, geldt dat deze vertraging, zoals reeds overwogen, is te wijten aan HP zelf. De gevolgen van de vertraging kunnen dus niet op het bordje van Hegeman worden gelegd. HP heeft er voorts op gewezen dat Hegeman verantwoordelijk was voor de planning en coördinatie van alle werkzaamheden. Hegeman had daarom volgens HP moeten voorkomen dat Klein Poelhuis onverrichter zake naar huis werd gestuurd. HP heeft echter onvoldoende onderbouwd dat Hegeman op dit punt een verplichting had. In de coördinatieovereenkomst staat weliswaar een algemene verplichting om de tijdstippen, volgorde en plaats van de uitvoering op elkaar af te stemmen, maar Hegeman heeft ter zitting onweersproken aangevoerd dat HP de contacten met Klein Poelhuis verzorgde. Dit blijkt ook uit de e-mail van 9 augustus 2019 van HP. Daarin heeft zij zowel Hegeman als Klein Poelhuis formeel op de hoogte gesteld van het feit dat de kerk niet kan worden ontkoppeld. HP heeft ook niet uitgelegd waarom Klein Poelhuis niet in staat was het werk uit te voeren. Problemen met de vloer in de kerk maken niet zonder meer iedere vorm van werkuitvoering onmogelijk (…).”
6.80 Het hof verenigt zich met dit oordeel en voegt daar het volgende aan toe. HP heeft in hoger beroep haar stellingen niet nader onderbouwd. Ter zitting bij het hof heeft zij nog gememoreerd dat de e-mail van 9 augustus 2019 ook aan Hegeman was gericht. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat Hegeman verantwoordelijk was voor de communicatie met Klein Poelhuis. Ook als vast zou komen te staan dat Hegeman ervoor verantwoordelijk was dat de oude kerk niet kon worden afgekoppeld, betekent dat niet dat zij daarmee ook verantwoordelijk was voor het voor niets komen van Klein Poelhuis. Grief 12 slaagt dus niet.
6.81 Grief 13 richt zich tegen de afwijzing van de door HP gevorderde vergoeding van de kosten voor extra toezicht. In de visie van HP heeft zij de kosten vergoed uit hoofde van de nadere overeenkomst, teneinde de kerk tevreden te stellen en te bewegen mee te werken aan een snelle ontruiming zodat Hegeman tot de sloop kon overgaan. Dit betreft daarmee kosten ter voorkoming dan wel beperking van schade als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder a, BW, aldus HP.
6.82 Het hof overweegt hierover als volgt. Zoals ook door de rechtbank (rov. 5.40 van het tussenvonnis) is overwogen, was het aan HP om toezicht te houden op de uitvoering van het werk. De kerk wilde kennelijk een extra waarborg inbouwen door het inschakelen van WMB Bouwadvies omdat zij het door HP gehouden toezicht niet afdoende vond. Dat de kerk WMB Bouwadvies en Lubrinko heeft ingeschakeld omdat Hegeman fouten had gemaakt, is door HP niet onderbouwd. Grief 13 slaagt daarom niet.
6.83 HP voert als grief 14 aan dat de rechtbank ten onrechte vergoeding van de door HP aan Mooiland betaalde schadevergoeding heeft afgewezen. HP heeft Mooiland een bedrag van € 22.080,- betaald als compensatie voor de te late oplevering van Fase 1. HP baseert haar vordering op de stelling dat zij niet heeft bijgedragen aan de late oplevering van Fase 1. Die stelling valt niet te rijmen met wat hierboven is overwogen. Grief 14 slaagt dus niet.
6.84 Grief 15 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de door HP gevorderde schadevergoeding in verband met de aan het Chinese restaurant verbeurde boetes, niet kan worden toegewezen.
6.85 HP heeft aan haar vordering onder meer ten grondslag gelegd dat zij met het Chinese restaurant is overeengekomen dat, kort weergegeven, met de bouw van het restaurant uiterlijk op 1 april 2019 zou worden gestart en dat uiterlijk op 1 september 2019 zou worden opgeleverd. Daarbij is een gefixeerde schadevergoeding overeengekomen van € 350,- per dag dat de oplevering zou uitblijven. Het restaurant is medio april 2020 opgeleverd en HP heeft haar – na een bedongen korting - € 75.000,- uitgekeerd. HP stelt dat zij Hegeman over de afspraken heeft geïnformeerd en dat Hegeman zich aan de planning heeft gecommitteerd.
6.86 Voor haar oordeel dat HP de gestelde schadevergoeding aan het Chinese restaurant niet bij Hegeman in rekening kan brengen, heeft de rechtbank in rov. 5.42 van het tussenvonnis als volgt overwogen: “(…) HP heeft naar eigen zeggen met het Chinese restaurant bepaalde planningsafspraken gemaakt. Zij heeft onder meer afgesproken dat het betreffende werk op 1 september 2019 zou worden opgeleverd, met een gefixeerde schadevergoeding van € 350,- per dag dat de oplevering na 1 september 2019 zou uitblijven. Niet in geschil is dat die datum niet is gehaald. De vertraging in fase I is echter ook te wijten aan HP zelf. Hegeman heeft in verband met deze post een aantal vertragende factoren gesteld die volgens haar zijn toe te rekenen aan HP en Hegeman heeft bovendien gesteld dat zij gedurende het project meermalen heeft gewezen op de (mogelijke) gevolgen van bepaalde beslissingen voor het Chinese restaurant. HP heeft daar nauwelijks op gereageerd. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de vertraging aan Hegeman te wijten is, zodat zij niet aansprakelijk is voor deze gestelde schade.” Het hof verenigt zich met dit oordeel. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
6.87 Hegeman heeft in eerste aanleg onder meer betwist dat zij zich had gecommitteerd aan een oplevering van het restaurant op 1 september 2019. Zij heeft - onder verwijzing naar haar e-mail van 28 augustus 2018 waarin die voorwaarden zijn opgenomen - aangevoerd dat zij daarbij de voorwaarden heeft gesteld dat zij uiterlijk op 14 september 2018 een schriftelijke opdracht zou ontvangen en dat zij tijdig (eind maart 2019) met het grondwerk kon beginnen. Aan die voorwaarden is volgens Hegeman niet voldaan. Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep is HP op dat verweer ingegaan. Het resultaat daarvan is dat dat verweer slaagt. Grief 15 faalt dus. onbetaald gelaten facturen en rente daarover
6.88 De rechtbank heeft HP veroordeeld tot betaling van € 228.404,90 aan onbetaald gelaten facturen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen en met twee procentpunten vanaf de dagvaarding. Met de grieven 17 en 18 komt HP op tegen die veroordeling.
6.89 HP voert in de eerste plaats aan dat er sprake is van een dubbeltelling, zodat het bedrag aan openstaande facturen niet € 228.404,90 bedraagt, maar € 204.969,40. In het door Hegeman overgelegde overzicht van openstaande facturen is ook een factuur opgenomen voor de misgelopen bezuinigingen bij eerdere sloop van de kerk, die ook separaat door Hegeman is gevorderd. Hegeman erkent dit, zodat grief 17 slaagt en grief 18 in zoverre slaagt dat de wettelijke rente berekend moet worden over een bedrag van € 204.969,40 aan onbetaalde facturen. Voor het overige slaagt grief 18 niet. Het hof licht dit als volgt toe.
6.90 HP voert aan dat nu de rechtbank (in rov 2.25 eindvonnis) heeft geoordeeld dat nu zij zich voor een bedrag van € 14.088,18 op opschorting mocht beroepen, het bedrag aan openstaande facturen waarover de rente berekend wordt, met (minimaal, afhankelijk van de hoogte van haar vorderingen) € 14.088,18 had moeten worden verminderd.
6.91 Het hof begrijpt de overweging van de rechtbank in rov. 2.25 eindvonnis, in het licht van rov. 2.21 en 2.22, zo dat de rechtbank heeft geoordeeld dat HP van het totaalbedrag dat zij Hegeman verschuldigd was, € 14.088,18 niet hoefde te betalen, omdat Hegeman haar dat bedrag vanwege door HP gemaakte expertisekosten, verschuldigd was. Dit leidt er echter op zichzelf genomen, nu niet is gebleken van verrekening door HP, niet toe dat zij geen wettelijke rente hoeft te betalen over het bedrag dat zij in conventie aan Hegeman verschuldigd is. Zoals door Hegeman opgemerkt, is HP in reconventie wettelijke rente over het bedrag van € 14.088,18 toegekend.
6.92 HP voert ten tweede aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om te concluderen dat Hegeman vanwege het beroep op opschorting van HP geen aanspraak kan maken op rente. Dat gedeelte van de grief zou slagen, indien door de rechtbank geoordeeld zou zijn dat HP betaling van een door haar aan Hegeman verschuldigde bedrag mocht opschorten op grond van art. 6:52 BW of art. 6:262 BW. Van dat oordeel blijkt echter niet uit het eindvonnis en HP heeft over een dergelijke opschorting in hoger beroep ook niets aangevoerd.
6.93 Ook maakt HP bezwaar tegen de toekenning van wettelijke handelsrente over het (toegekende bedrag aan) meerwerk, omdat zij geen factuur heeft ontvangen en geen betaaldatum is overeengekomen. Het hof gaat daar niet in mee. Zoals ook aangevoerd door Hegeman geeft paragraaf 45 lid 1 UAV 2012 aanspraak op vergoeding van wettelijke rente vanaf de dag waarop die betaling uiterlijk had moeten geschieden. Op grond van paragraaf 35 lid 3 UAV 2012 is dat direct nadat het meerwerk is voltooid. buitengerechtelijke incassokosten
6.94 Tot slot heeft HP grief 19 gericht tegen haar veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Zij voert aan, kort samengevat, dat de door Hegeman gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten onder de proceskosten vallen.
6.95 Hegeman heeft aan haar vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten grondslag heeft gelegd dat zij, voorafgaand aan de procedure, diverse besprekingen heeft geïnitieerd, waaronder een bespreking op 4 december 2020. In aanmerking nemend dat HP genoemde bespreking heeft erkend, oordeelt het hof dat Hegeman haar vordering voldoende heeft onderbouwd. Grief 19 slaagt dus niet. incidenteel appel
6.96 Hegeman heeft in incidenteel appel twee grieven aangevoerd.
6.97 De eerste grief van Hegeman betreft de door haar gevorderde vergoeding van vertragingsschade, door haar ook wel als ‘bouwplaatskosten’ aangeduid. Zij vordert, na eiswijzigingen, een bedrag van € 163.066,85, zijnde de door haar opgelopen schade als gevolg van een latere oplevering van fase 1 en een latere sloop in fase 2. Het bedrag van € 95.850,- dat door de rechtbank is toegewezen als bouwplaatskosten, is in de visie van Hegeman te laag.
6.98 Hegeman verwijst ter onderbouwing van haar vordering naar haar akte na tussenvonnis van 18 mei 2022. Zij heeft daarbij in productie D een overzicht gegeven van de extra kosten voor de instandhouding van de bouwplaats gedurende de vertraging in fase 1 van zestien weken (week 14 tot en met 29). Dit is vervolgens uitgewerkt in de producties E tot en met L (productie D tot en met L; hierna: de overzichten). Daarin is volgens Hegeman per week exact aangegeven welke kosten waarvoor zijn gemaakt, met verwijzing naar de in productie M opgenomen facturen.
6.99 HP heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel aangevoerd dat Hegeman haar stelling dat zij de kosten niet (meer) had hoeven maken indien het werk niet was uitgelopen, (ook in hoger beroep) niet heeft gemotiveerd; uit de akte blijkt volgens HP onder meer ten aanzien van de opgevoerde uren en materialen niet waarom Hegeman die heeft moeten maken. Daarnaast verwijst HP naar haar akte uitlating van 27 juli 2022. Daarin reageert zij op de door Hegeman overgelegde onderbouwing van haar vordering tot vergoeding van de vertragingsschade. HP heeft daarin een (groot) aantal bezwaren opgesomd, zowel tegen de uitgangspunten van de berekening opgenomen in de overzichten van Hegeman, als op individuele posten. Daarnaast heeft zij vragen bij de facturen die Hegeman ter onderbouwing van de overzichten heeft overgelegd.
6.100 In incidenteel appel is Hegeman niet ingegaan op die in eerste aanleg door HP aangevoerde bezwaren. Dat had wel op haar weg gelegen, nu zij haar vordering na eiswijziging geheel op die overzichten baseert. 6.100 Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof bij de bepaling van de door Hegeman geleden vertragingsschade, niet kan uitgaan van de overzichten. De eerste grief van Hegeman faalt dus in zoverre. Het gevolg is dat het hof op dit punt de schade zal schatten, waarbij het zal uitgaan van de door Hegeman bij dagvaarding in eerste aanleg genoemde bouwplaatskosten van € 5.325,-. 6.100 De tweede grief van Hegeman ziet op de afwijzing door de rechtbank van de gevorderde vergoeding van de kosten van de vaste torenkraan en de kraanmachinist als gevolg van een te late verstrekking van gegevens over de belasting van de vloeren in fase 2. Hegeman heeft aangevoerd dat zij wel kosten heeft gemaakt, en voor de onderbouwing daarvan verwezen naar productie O bij haar akte na tussenvonnis van 18 mei 2022. 6.100 HP betwist niet dat er door de te late verstrekking van de gegevens een vertraging van twee weken is opgetreden. Die is, zoals uit de bespreking van grief 8 hierboven is gebleken, aan haar toe te rekenen. HP betwist wel dat Hegeman de kosten, opgenomen in productie O, heeft gemaakt en dat er causaal verband is tussen die kosten en de tekortkoming door HP. Zij wijst erop dat in productie O geen kosten voor een bouwkraan en kraanmachinist zijn opgenomen. 6.100 Het hof overweegt dat het te verwachten valt dat met het in stand houden van de bouwplaats kosten zijn gemoeid. Dat dat ten aanzien van deze vertraging anders is, bijvoorbeeld omdat deze kosten geheel of gedeeltelijk konden worden ingelopen door eerst ander werk te doen, is niet gesteld. Dat in productie O geen kosten voor een bouwkraan en kraanmachinist zijn opgenomen, laat onverlet dat er andere kosten gemaakt kunnen zijn. Het had op de weg van HP gelegen om de (noodzaak) van de in het overzicht genoemde posten voldoende specifiek te betwisten. De in haar akte uitlating van 27 juli 2022, waarnaar zij verwijst, geuite bezwaren zijn hier onvoldoende. 6.100 HP heeft nog aangevoerd dat Hegeman niet heeft gewaarschuwd voor deze kosten, hetgeen zij op grond van paragraaf 6 lid 15 UAV 2012 wel had moeten doen. Dit verweer verwerpt het hof. Hegeman heeft met de door haar bij dagvaarding overgelegde e-mails van 23 en 30 oktober 2019 voldoende onderbouwd aangevoerd dat zij dat wel heeft gedaan. De tweede grief slaagt daarom. 6.100 De slotsom in het incidenteel appel is dat voor de berekening van de schadevergoeding als gevolg van de latere levering van de nutsvoorzieningen zal worden uitgegaan van het in eerste instantie door Hegeman bepleitte bedrag van € 5.325 per week. Het aantal op basis daarvan te vergoeden weken bedraagt (16-3 =) dertien weken, nu Hegeman naar eigen zeggen de vertraging met drie weken heeft kunnen beperken. 6.100 De schadevergoeding als gevolg van het niet op tijd aanleveren van de gegevens van de vloerbelasting zal worden toegewezen als gevorderd door Hegeman.
in principaal en in incidenteel hoger beroep bewijs
6.108 Het hof passeert het algemene bewijsaanbod in de memorie van grieven en in de memorie van antwoord in incidenteel appel. Meer in het bijzonder is niet voldoende duidelijk gemaakt van welke (specifieke) stellingen die voor de uitkomst van het geding relevant zijn, bewijs (door het horen van welke personen als getuigen) wordt aangeboden.
slotconclusie
6.109 De conclusie is dat het principaal hoger beroep van HP slaagt voor zover het betreft de hoogte van de openstaande facturen en de te vergoeden schade. Het incidenteel appel slaagt voor zover het betreft de hoogte van de als gevolg van de te late nutsaansluiting te vergoeden bouwplaatskosten per week en de afwijzing van de vordering tot vergoeding van de extra bouwplaatskosten als gevolg van de verlate aanlevering van de gegevens van de vloerbelasting. 6.109 De door HP aan Hegeman verschuldigde schadevergoeding bedraagt € 154.688,09. Dit bestaat uit schade vanwege de niet gerealiseerde bezuiniging (21.305,-); extra bouwplaatskosten (€ 69.225,- + € 18.567,67 = 87.792,67); steigerkosten (€ 1.387,12); extra kosten in verband met prijsstijgingen (€ 44.203,30). Daarnaast moet HP de openstaande facturen (€ 204.969,40) en niet vergoed meerwerk (€ 28.017,-) betalen. 6.109 Hegeman moet aan HP expertisekosten betalen van in totaal (€ 14.088,18 + € 961,95 =) € 15.050,13. 6.109 Omwille van de leesbaarheid zal het hof de beslissing opgenomen in het eindvonnis, in zijn geheel opnieuw formuleren.
proceskosten
6.113 Het hof zal HP als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal appel. 6.113 De proceskosten in principaal appel worden begroot op:
griffierecht € 11.378,- salaris advocaat € 10.572,- (2 punten × tarief VII) nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) totaal € 22.128,- Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing*.*
6.115 Het hof zal Hegeman als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het incidenteel appel. 6.115 De proceskosten in incidenteel appel worden begroot op:
salaris advocaat € 1.786,- (1 punt × helft tarief V) nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) totaal € 1.964,- Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing*.*
7 Beslissing
Het hof:
- vernietigt de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 20 april 2022 en 2 november 2022;
en opnieuw rechtdoende
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Volker, H.J. van Kooten en B.R. ter Haar en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.