Arrest inhoud

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.319.531/01 (zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9518507)

arrest van 22 juli 2025

in de zaak van

Great Capital Investments B.V.,mede handelende onder de naamGreat Property Experience, gevestigd in Zwijndrecht, die hoger beroep heeft ingesteld, bij de rechtbank: gedaagde, hierna: GCI, advocaat: mr. W.J. Aardema, die kantoor houdt in Heerenveen,

tegen

1 [geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats1] , verder te noemen: [geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats1] , verder te noemen: [geïntimeerde2] ,

die woont in [woonplaats2] ,

die woont in [woonplaats3] ,

die woont in [woonplaats4] ,

die woont in [woonplaats5] ,

die woont in [woonplaats6] ,

die woont in [woonplaats7] ,

die woont in [woonplaats8] ,

die woont in [woonplaats9] ,

11 [geïntimeerde11] ,

die woont in [woonplaats8] ,

die woont in [woonplaats10] ,

die woont in [woonplaats11] ,

die woont in [woonplaats6] ,

die woont in [woonplaats12] ,

die woont in [woonplaats13] ,

die woont in [woonplaats14] ,

die woont in [woonplaats15] ,

die woont in [woonplaats16] ,

die woont in [woonplaats17] ,

die woont in [woonplaats18] ,

die woont in [woonplaats19] ,

die woont in [woonplaats20] ,

die woont in [woonplaats21] ,

die woont in [woonplaats22] ,

die woont in [woonplaats23] ,

die woont in [woonplaats3] ,

die woont in [woonplaats24] ,

die woont in [woonplaats25] ,

die woont in [woonplaats26] ,

die woont in [woonplaats27] ,

die woont in [woonplaats10] ,

die woont in [woonplaats26] ,

die woont in [woonplaats26] ,

die woont in [woonplaats28] ,

die woont in [woonplaats29] ,

die woont in [woonplaats30] ,

die woont in [woonplaats31] ,

die woont in [woonplaats32] ,

die woont in [woonplaats33] ,

die woont in [woonplaats34] ,

die woont in [woonplaats35] ,

die woont in [woonplaats36] ,

die woont in [woonplaats37] , geïntimeerden (verweerders) in hoger beroep, die zelf ook incidenteel hoger beroep hebben ingesteld, bij de rechtbank: eisers, hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] of de deelnemers, advocaat: mr. M.M. Schellekens, die kantoor houdt te Amsterdam.

1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1 Het hof heeft op 19 december 2023 een tussenarrest in deze zaak gewezen waarbij de zaak naar de rol is verwezen om [geïntimeerden] in staat te stellen hun vorderingen individueel toe te lichten. Daarna zijn de volgende processtukken ingediend:

1.2 Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen en hebben zij (aanvullend) gefourneerd en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2 De verdere beoordeling

I Algemene opmerkingen

2.1 Het hof handhaaft de overwegingen en beslissingen die zijn opgenomen in het tussenarrest van 19 december 2023. Het hof moet constateren dat beide partijen zich niet aan de daarin opgenomen instructies hebben gehouden. Zo hebben [geïntimeerden] zich niet geheel gehouden aan de instructies vervat in rechtsoverweging 6.9 en de beslissingen die het hof in het incidenteel hoger beroep al had genomen en heeft GCI in strijd met rechtsoverweging 6.11 in haar antwoordmemorie een algemeen deel opgenomen van 69 pagina’s. Het hof verwerpt de stelling van GCI dat [geïntimeerden] artikel 21 Rv hebben geschonden door zich niet aan de instructies van het hof te houden en dat daarom in algemene zin een stevige sanctie geïndiceerd zou zijn. Bij de bespreking van de individuele vorderingen zal het hof waar nodig ingaan op de wijze waarop [geïntimeerden] de vorderingen hebben gepresenteerd.

2.2 Het hof zal hierna de vorderingen van de geïntimeerden ieder afzonderlijk c.q. per tweetal bespreken, zoals ook in het tussenarrest al is aangegeven, en daaraan voorafgaand eerst enige algemene opmerkingen maken.

De contractsbepalingen

2.3 In het tussenarrest is, naar aanleiding van een debat daarover tijdens de mondelinge behandeling van 27 november 2023, GCI opgedragen om alle contractstukken van de individuele deelnemers in het geding te brengen. GCI moest deze aan [geïntimeerden] ter hand te stellen voordat [geïntimeerden] hun nadere memorie zouden opstellen, zodat zij daarop hun stellingen konden aanpassen. Daaraan is voldaan, zij het dat GCI, anders dan haar bestuurder [naam1] ter zitting had verklaard, niet over getekende contracten van alle deelnemers bleek te beschikken. Niet gesteld of gebleken is echter dat GCI niet aan het bevel op grond van artikel 22 Rv heeft voldaan; de desbetreffende deelnemers van wie geen contract is overgelegd hebben zelf ook niet gesteld dat wel een contract zou zijn getekend dat aan GCI is afgegeven. Het hof ziet geen reden om aan het niet-bestaan van schriftelijke contracten van alle deelnemers andere gevolgen te verbinden dan dat daarmee vaststaat dat aan de voor de deelnemers nadelige contractsbepalingen waarop GCI zich in deze procedure heeft beroepen, geen betekenis toekomt voor die deelnemers waarvan GCI geen contract kan overleggen. Voor die deelnemers waarvan wel een schriftelijk contract is overgelegd blijkt niet dat de teksten daarvan onderling in relevante mate afwijken, zij het dat sommige artikelen anders zijn verwoord. Het verweer van GCI dat sprake is van verschillende situaties blijkt daarmee grotendeels niet op te gaan. Er is alleen een in sommige gevallen relevant onderscheid tussen deelnemers met een schriftelijk contract en deelnemers zonder.

2.4 De schriftelijke contracten bevatten de volgende bepalingen, voor zover voor het navolgende van belang, waarbij het hof citeert uit het door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] overgelegde contract: “Artikel 2 – Duur overeenkomst

Artikel 3 – Inhoud van het programma en aanspraken deelnemer

a. Toegang tot het platform op Black Badge-niveau; b. Deelname aan, en toegang tot de Masters of Property Online cursus, platform en tools; c. Toegang tot de tool Proranq® en de Proranq Listing; d. Een door GPE toegewezen persoonlijke coach. De coach coacht de deelnemer gedurende de looptijd van deze overeenkomst gedurende 15 uren. De coaching bestaat uit een intakegesprek van ongeveer 3 uren, gevolgd door 12 sessies van ongeveer 1 uur; e. Deelname aan 4 MasterMinds; f. Een maandelijks contactmoment (de ‘updatecall’) waarin de voortgang van de deelnemer en ontwikkelingen worden gedeeld; g. Deelname aan 2 offline c.q. fysieke meerdaagse bijeenkomsten tegen kostprijs; h. Een onbeperkte deelname aan de door GPE georganiseerde Property Tours. De deelname aan de Property Tour is optioneel en op eigen kosten voor de deelnemer. Indien van toepassing, zijn de reis- en verblijfkosten die de deelnemer in verband met deelname aan de Property Tour voor rekening en risico van de deelnemer. i. Speciale korting op aanvullende trainingen, diensten en/of producten van GPE; j. Speciale korting op trainingen, diensten en/of producten van samenwerkingspartners van GPE;

3. Indien zich een situatie voordoet waardoor GPE wegens overmacht niet in staat is, of het GPE niet wordt toegestaan voornoemde aanspraken (fysiek) aan te bieden, heeft GPE het recht het programma volledig digitaal te laten plaatsvinden. De aanmelding van de deelnemer voor het programma geeft de deelnemer automatisch het recht deel te nemen aan de digitale versie hiervan. De deelnemer kan deelname aan het programma niet om deze reden beëindigen. GPE is niet gehouden tot restitutie van enig door de deelnemer betaald bedrag, of tot vergoeding van schade die de deelnemer als gevolg van dit besluit zou lijden. Onder overmacht in dit lid wordt in ieder geval verstaan: oorlog, oorlogsgevaar, vijandelijkheden, mobilisatie, brand, explosie, (bedrijfs)bezetting of storing, logistieke beperkingen, andere wettelijke belemmeringen in binnen- en/of buitenland en beperkende besluiten van overheidswege.

4. Na afloop van de looptijd van deze overeenkomst komen de in dit artikel genoemde faciliteiten, tools en coaching automatisch te vervallen. De deelnemer kan aansluitend op de looptijd van deze overeenkomst slechts tegen betaling van het dan geldende tarief toegang tot het platform verkrijgen c.q. behouden. De deelnemer en GPE zullen hierover nadere afspraken maken die aansluiten bij de behoeften en wensen van de deelnemer.

5. Het is de deelnemer niet toegestaan content te plaatsen, mededelingen te doen of berichten te verspreiden of openbaren die in strijd zijn met de wet of inbreuk maakt op de rechten van, of schade (kunnen) toebrengen aan GPE en/of derden. Het is de deelnemer ook niet toegestaan reclame of promotionele teksten of uitingen van welke aard dan ook te plaatsen en/of te delen op een aan GPE of diens partners verbonden website of kanaal. Het is de deelnemer voorts niet toegestaan de in deze overeenkomst omschreven diensten, faciliteiten en/of tools op een andere manier te gebruiken dan in overeenstemming met het doel en de strekking van het programma, dan wel deze op een andere wijze te misbruiken. De beoordeling hiervan komt ter discretie van GPE.

6. Indien de deelnemer handelt in strijd met het vorige lid, heeft GPE het recht deze overeenkomst per direct te beëindigen, zonder hiervoor op enige wijze aansprakelijk of schadeplichtig te raken, of tot restitutie van enig door de deelnemer betaald bedrag gehouden te zijn. GPE behoudt voorts het recht om alle schade die zij als gevolg van het handelen van de deelnemer lijdt op de deelnemer te verhalen.

[…] Artikel 7 – Garantie en aansprakelijkheid 1. GPE garandeert dat haar diensten, de faciliteiten en tools voldoen aan de geldende normen, en spant zich in voortdurend verbeteringen door te voeren. Op GPE rust een inspanningsverplichting haar dienstverlening, de faciliteiten en tools naar beste vermogen aan de deelnemer ter beschikking te stellen. Er is uitdrukkelijk géén sprake van een resultaatverplichting. GPE kan dan ook geenszins verantwoordelijk noch aansprakelijk worden gehouden voor het niet behalen van door de deelnemer gewenste of gehoopte resultaten. 2. De diensten, faciliteiten en tools waarop de deelnemer ingevolge het programma aanspraak maakt zijn grotendeels afhankelijk van de digitale infrastructuur, en het functioneren van de internet(aansluiting) en communicatie(infrastructuur), welke buiten de macht en controle van GPE ligt. GPE geeft hierom uitdrukkelijk geen garantie voor een ononderbroken bereikbaarheid van haar deze diensten, faciliteiten en tools. 3. GPE garandeert niet dat haar dienstverlening, de faciliteiten en tools voldoen aan de inhoudelijke en subjectieve verwachtingen die de deelnemer ten aanzien hiervan kan hebben, al dan niet op grond van marketinguitingen van GPE en/of derden. In geen geval zal GPE aansprakelijk zijn voor het niet voldoen aan de inhoudelijke en/of subjectieve verwachtingen van de dienstverlening, de faciliteiten en/of tools. 4. Aan gebruikte (reken)tools kunnen door de gebruiker geen rechten worden ontleend. GPE garandeert dan ook niet dat de uitkomst van de rekentools in alle gevallen, en onder alle omstandigheden, het gewenste resultaat heeft. 5. GPE is niet aansprakelijk voor tekortkomingen van andere deelnemers en/of derden, tenzij zij niet of onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht en de geleden schade te wijten is aan grove nalatigheid of opzet van GPE. 6. Indien de deelnemer van mening is dat GPE aansprakelijk is voor enige schade dient hij dit onmiddellijk, uiterlijk 48 uur na constatering van deze aansprakelijkheid, te melden aan GPE. Indien de deelnemer niet of niet tijdig deze melding doet, vervalt zijn recht op schadevergoeding na verloop van de termijn. 7. De aansprakelijkheid van GPE is in alle gevallen beperkt tot de gefactureerde som.”

2.5 Bij een aantal deelnemers (onder meer [geïntimeerde6] en [geïntimeerde24] ) luidt artikel 2 afwijkend: “Artikel 2 – Duur overeenkomst

De contractspartijen

2.6 Alle deelnemers hebben als privépersoon hun vorderingen ingesteld, die erop neer komen dat zij het door hun betaalde ‘lidmaatschapsgeld’ terugvorderen. GCI heeft betoogd dat het merendeel van de deelnemers niet de contractuele wederpartij van GCI was, maar dat hun ondernemingen dat waren. De deelnemers voeren aan dat zij allemaal als privépersoon Black Badge-deelnemer zijn geworden, ook als hun onderneming de kosten heeft betaald.

2.7 Het hof oordeelt op dat punt dat als in de contractstukken een rechtspersoon als wederpartij van GCI staat aangemerkt, alleen die rechtspersoon vorderingsgerechtigd is, ongeacht de aard van de bedrijfsactiviteiten van die rechtspersoon. Dat de rechtspersoon haar vordering aan desbetreffende privépersoon heeft overgedragen, is in geen geval gesteld. Dit betekent dat de vorderingen van die deelnemers die niet zelf hebben gecontracteerd zullen worden afgewezen.

2.8 Anders ligt dat bij die deelnemers die zelf wel gecontracteerd hebben, maar waarbij de facturen door een derde – zoals hun onderneming – zijn betaald. Daarbij is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:30 BW, waarbij de deelnemer dus zelf contractspartij is en vorderingsgerechtigd is, zij het dat de eventuele (terug)betaling, afhankelijk van de verhouding tussen de deelnemer en de betrokken derde, mogelijk aan die derde dient te geschieden[1].

2.9 Voor zover de deelnemers zelf vorderingsgerechtigd zijn, zijn zij in de meeste gevallen als consument aan te merken. Het hof verwerpt het verweer van GCI dat alleen van een consument sprake is als een overeenkomst met een ‘consumentendoel’ wordt afgesloten en dat het Black Badge-deelnemerschap geen ‘consumentendoel’ is. Het deelnemerschap, dat het meeste lijkt op een cursus ‘hoe word ik succesvol vastgoedbelegger’, valt wel onder het begrip consumentenovereenkomst, ook als de deelnemer daarnaast ondernemer is. Dat ligt alleen anders daar waar de deelnemer bij het aangaan van de overeenkomst al een onderneming drijft op het gebied van vastgoed. In het (Europese) consumentenrecht is van belang de hoedanigheid waarin is gehandeld en de relatie tussen die hoedanigheid en de transactie om te bepalen of sprake is van een consument dan wel van een handelaar,[2] en niet het uiteindelijke doel wat met die transactie is beoogd. Als een persoon geen onderneming drijft en een cursus volgt met het doel om wel ondernemer te worden, dan gaat het om een consumentenovereenkomst. Daarvan is ook sprake als de persoon weliswaar ondernemer is, maar er geen relatie bestaat tussen diens onderneming en de te volgen cursus.

Richtlijn oneerlijke bedingen

2.10 Voor zover de deelnemers als consument moeten worden aangemerkt, betekent dit ook dat het hof de contractuele bepalingen waarop GCI zich beroept, zo nodig ambtshalve moet toetsen aan de richtlijn oneerlijke bedingen[3], waarbij de regeling van artikel 6:233 BW door de Hoge Raad is aangemerkt als implementatie van die richtlijn.[4] Het hof merkt artikel 2 van de overeenkomst (in beide versies) aan als een annuleringsbeding. Dit is geen kernbeding in de overeenkomst. GCI heeft niet gesteld dat over dit beding afzonderlijk is onderhandeld, waarmee het onder de werking van de richtlijn oneerlijke bedingen valt. Datzelfde geldt voor de eenzijdige opzeggingsmogelijkheid voor GCI van artikel 3 van de overeenkomst zonder enige vorm van vergoeding wanneer zij vindt dat de deelnemer haar schade toebrengt waarbij het oordeel ‘ter discretie’ aan uitsluitend GCI is. Die bepaling valt onder de omschrijving van één van de in de indicatieve lijst van de bijlage bij de richtlijn opgenomen oneerlijke bedingen, namelijk het beding in artikel 1 onder f, die als oneerlijk aanmerkt bedingen die wel de verkoper toestaat om de overeenkomst op te zeggen en de tegenprestatie te behouden, terwijl die mogelijkheid niet aan de consument is gegeven.

De karakterisering van de overeenkomsten en de ingeroepen rechtsgronden

2.11 Voor de vraag of het annuleringsbeding als oneerlijk moet worden bestempeld is van belang hoe de overeenkomst moet worden gekarakteriseerd. Het deelnemerschap komt het meest overeen met een cursusovereenkomst, die in de rechtspraktijk veelal geschaard wordt onder de overeenkomst van opdracht als geregeld in boek 7 titel 7.[5] Deze karakterisering komt niet voor in de grondslagen die [geïntimeerden] in hun nadere memorie aangeven voor hun vorderingen, maar wel in enkele van de bijgevoegde toelichtingen die door de deelnemers zelf zijn opgesteld waarin verwezen wordt naar artikel 7:408 BW. GCI is daarop ook ingegaan in haar antwoordmemorie. Het hof zal die grondslag in de beoordeling betrekken.

2.12 Bij de vraag of een annuleringsbeding ten nadele van de consument een ‘aanzienlijke verstoring van het evenwicht’ van de rechten en verplichtingen van partijen veroorzaakt in de zin van artikel 3 van de richtlijn oneerlijke bedingen, moet rekening gehouden worden met de toepasselijke regels van het nationale recht die betrekking hebben op de desbetreffende overeenkomst, in dit geval dus de regeling omtrent de overeenkomst van opdracht.

2.13 Particuliere opdrachtgevers kunnen op grond van artikel 7:408 lid 1 en lid 3 BW de overeenkomst van opdracht te allen tijde opzeggen en zij kunnen als gevolg van de opzegging geen schadevergoeding verschuldigd raken. Voor consumenten zijn deze bepalingen van dwingend recht waarbij niet in hun nadeel van kan worden afgeweken (artikel 7:413 BW). Dit betekent dat de boete waarvan in artikel 2 van de overeenkomst in de versie van (onder meer) [geïntimeerde6] en [geïntimeerde24] sprake is, nietig is bij overeenkomsten waarbij de deelnemer als consument moet worden aangemerkt.

2.14 In artikel 7:411 BW is bepaald dat als een overeenkomst van opdracht vroegtijdig eindigt, de opdrachtnemer recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, waarbij onder meer van belang zijn de reeds verrichte werkzaamheden, het daarvoor door de opdrachtgever genoten voordeel en de reden waarom de overeenkomst is geëindigd.

2.15 De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de artikelen 7:408 en 7:411 BW ten aanzien van de minimaal vereiste bescherming van de consument van dwingend recht zijn en een door de wetgever gemaakte belangenafweging behelzen. Als een met die bepalingen strijdig beding is gebruikt tegenover een consument, strookt het met de bedoeling van de wetgever dat het als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a, BW en daarmee als oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13.[6]

2.16 Het hof zal bij deze bepaling aansluiting zoeken en artikel 2 van de overeenkomst (in beide versies) voor zover dat elk beroep op (gedeeltelijke) terugbetaling van het lidmaatschapsgeld onmogelijk maakt bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, als oneerlijk beding buiten toepassing zal laten en GCI haar beroep daarop ontzeggen in die gevallen dat de deelnemer als een consument moet worden aangemerkt.

2.17 Het hof ziet aanleiding om de brief die de deelnemers op 30 juli 2021 hebben gezonden en waarin zij de overeenkomsten hebben ontbonden, ook in die gevallen waarin de deelnemers zich niet expliciet (subsidiair) op opzegging hebben beroepen, subsidiair, met toepassing van artikel 25 Rv, aan te merken als een opzegging van de overeenkomst. GCI heeft in haar antwoordmemorie er blijk van gegeven de brief ook als het einde van de overeenkomst te hebben opgevat. Zo schrijft zij bijvoorbeeld over [geïntimeerde9] en [geïntimeerde11] dat zij het brutaal vindt dat zij zich nog wel voor de Black Badge Barbecue van 16 juli 2021 hadden opgegeven als zij zich op 24 juli 2021 hadden aangesloten bij de groep die de brief van 30 juli 2021 had geschreven.

Beroep op misleidende mededelingen niet mogelijk

2.18 [geïntimeerden] beroepen zich zowel op artikel 6:193j BW (een onderdeel van de regeling over oneerlijke handelspraktijken in artikel 6:193a e.v. BW) als op artikel 6:194 BW. Het hof merkt op dat deze bepalingen niet naast elkaar van toepassing kunnen zijn. De regeling over de oneerlijke handelspraktijken is van belang bij consumentenovereenkomsten terwijl artikel 6:194 BW (misleidende mededelingen) na de inwerkingtreding van de regeling oneerlijke handelspraktijken alleen nog ziet op de belangen van handelaren.

II De individuele vorderingen

3 A. De vordering van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]

De feiten

3.1 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben een Black Badge-contract gesloten op 31 oktober 2020. Het aanmeldformulier merkt [geïntimeerde1] (‘huisvrouw’) aan als deelnemer en [geïntimeerde2] (‘brandweerman’) als partner. Er is een schriftelijk contract, zonder voorblad met namen.

3.2 De factuur voor het deelnemerschap, voor een bedrag van € 17.421,58 inclusief btw is gedateerd 2 november 2020 en is gericht aan [naam3] . Op diezelfde datum is, met hetzelfde factuurnummer (2020 / 368), ook een factuur gericht aan [geïntimeerde1] , maar voor een bedrag van € 15.921,58. De factuur is voldaan door [naam3] op 2 november 2020 voor het laatstgenoemde bedrag.

3.3 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn deelnemer geworden naar aanleiding van een andere cursus van GCI die zij hadden gevolgd, welke ging over Britse belastingen.

3.4 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hadden bij het aangaan van de overeenkomst naast hun eigen woning al enige andere panden in bezit die zij verhuurden.

3.5 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn namens GCI gecoacht door [naam4] . Zij hebben over haar tot en met 5 maart 2021 een viertal evaluatieformulieren ingediend, waarin zij [naam4] positief waarderen en, desgevraagd, haar het rapportcijfer ‘10’ toekennen.

3.6 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn ook gevraagd om zelf als coach op te treden. Zij hebben drie deelnemers gecoacht begin 2021. Op 1 februari 2021 hebben zij aangegeven te willen stoppen als coach, maar hun drie toegewezen ‘coachees’ te blijven begeleiden. De aangegeven redenen om te stoppen als coach hadden niet te maken met gebrek aan vertrouwen in GCI. Zij sluiten hun bericht af met de mededeling: “we hebben er onverminderd veel zin in”.

3.7 In de daaropvolgende maanden ontstond veel onrust binnen GCI omdat een aantal deelnemers vonden dat GCI tekortschoot in de nakoming van haar verplichtingen. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben zich in dat debat gemengd.

3.8 Op 31 mei 2021 heeft een daartoe door GCI ingeschakelde jurist [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] gesommeerd om daarmee te stoppen omdat ze te ver zouden gaan en om niet naar buiten te gaan met hun kritiek en dreigementen. In die brief werd de Black Badge-overeenkomst ontbonden en werden [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de toegang tot het Black Badge-platform ontzegd.

3.9 Na een whatsapp-contact heeft GCI vervolgens deze brief ingetrokken, maar in een brief van hun advocaat van 16 juni 2021 hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] vervolgens erover geklaagd dat zij desondanks wel uit de whatsapp-groep zijn gestoten door GCI en daarmee van de Black Badge-community zijn afgesneden. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ontbonden vervolgens, in een brief van hun advocaat, de overeenkomst. In die brief klagen zij over de wijze van opereren van GCI in het algemeen:

“Cliënten nemen er vooral aanstoot aan dat (veelal) onervaren consumenten die niet bekend zijn met de vastgoedmarkt met beloftes die een organisatie als GPE niet kan waarmaken worden overgehaald tot het aangaan van financiële verplichtingen in de vorm van onder meer de lidmaatschap fee. De propositie is dat leden door middel van de cursussen en diensten financieel onafhankelijk kunnen worden met vastgoed. Echter is GPE enkel bezig met haar eigen inkomsten.”

3.10 De klachten die [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] uiten zijn niet op hun eigen situatie toegesneden. GCI wordt onder meer gesommeerd om in een openbare mailing alle deelnemers in de gelegenheid te stellen het betaalde lidmaatschapsgeld terug te vragen en een ethische bedrijfscode op te stellen waarmee voorkomen wordt dat kwetsbare groepen verder slachtoffer worden van agressieve marketingpraktijken, verzaking van zorgplicht en misleiding.

De beoordeling

3.11 [geïntimeerde1] is deelnemer en heeft de overeenkomst als privépersoon gesloten. Er is een op haar naam gestelde factuur en inschrijfbewijs. Geen van beide partijen heeft een duidelijke verklaring gegeven waarom er ook een factuur op naam van [naam3] is, maar voor de stelling van GCI dat [naam3] de naam van een onderneming is, ontbreekt elk bewijs. Dat dit de naam van de zoon van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] is, zoals zij hebben aangevoerd, is veel aannemelijker, ook al omdat de zoon in de processtukken vaker voorkomt. Het hof merkt de betaling door [naam3] aan als de betaling door een derde van een verplichting van [geïntimeerde1] als deelnemer. [geïntimeerde1] heeft als consument de overeenkomst gesloten, nu van een bedrijf van haar niets is gebleken.

Oneerlijke handelspraktijken

3.12 [geïntimeerde1] beroept zich primair op vernietiging van de overeenkomst wegens oneerlijke handelspraktijken, waarbij zij concreet verwijst naar video’s die zij op YouTube zou hebben bekeken voordat zij lid werd en waarop oneerlijke informatie zou zijn verstrekt. Welke video’s dat zijn geweest is niet verder toegelicht. De verslaglegging van de Black Badge-bijeenkomst van 2 juli 2020 waarop de kantonrechter zijn oordeel had gebaseerd, kan dat niet geweest zijn zoals het hof in rechtsoverweging 6.6. van het tussenarrest al heeft uitgelegd.

3.13 Verder verwijst zij naar reviews van andere deelnemers die zij voorafgaand aan het tekenen van de overeenkomst zou hebben gelezen. Voor deze (positieve) reviews zouden de opstellers ervan door GCI zijn betaald. Het hof merkt op dat het doen plaatsen van valse beoordelingen of het op misleidende wijze voorstellen van consumentenbeoordelingen op sociale media een misleidende handelspraktijk is.[7] De stelling van [geïntimeerde1] op dit punt is echter zodanig vaag – er wordt geen voorbeelden van valse of onware beoordelingen overgelegd – dat het hof niet toekomt aan de omgekeerde bewijslast[8] voor GCI als handelaar voor de juistheid van deze aanbevelingen. Op deze stelling kan dan ook niet de vernietiging van de overeenkomst met toepassing van artikel 6:193j BW, derde lid, worden uitgesproken.

3.14 Ten slotte beroept [geïntimeerde1] zich op volgens haar misleidende informatie op de website van GCI. Het hof stelt vast dat geen beeld van de website in het geding is gebracht zoals die luidde kort voordat [geïntimeerde1] de overeenkomst is aangegaan. Partijen hebben wel beelden van de website van periodes daarna overgelegd, waarbij zij strijden over welke tekst er wanneer op heeft gestaan. Ook als het hof uitgaat van de tekst van de website waarop [geïntimeerde1] zich in haar akte beroept, heeft [geïntimeerde1] niet duidelijk gemaakt wat het oneerlijke karakter daarvan is. In die passage staat:

Als Black Badge krijg je toegang tot het hoogste niveau van ons platform. Onze Sourcing Partners bieden investeringsobjecten aan die onderworpen zijn aan de Proranq® analyse. Deze, vaak onder de marktprijs (OMP) deals, worden vervolgens op het platform van Great Property Experience aangeboden. Dit is de eerst 24 uur exclusief voor Black Badge deelnemers.

3.15 Dat er tijdens de looptijd van de overeenkomst vervolgens minder aanbod dat een buitenkansje opleverde beschikbaar kwam dan [geïntimeerde1] hoopte, levert mogelijk een tekortkoming van GCI op. Een dergelijke aanprijzing is daarmee echter nog geen oneerlijke handelspraktijk. [geïntimeerde1] heeft onvoldoende toegelicht waarom deze mededeling als oneerlijk zou moeten worden bestempeld.

3.16 Het beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens oneerlijke handelspraktijken slaagt niet.

Dwaling en bedrog

3.17 Subsidiair beroepen [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zich op dwaling. Zij stellen dat GCI onjuiste mededelingen heeft gedaan over Proranq dan wel verwijtbaar heeft gezwegen doordat zij onvoldoende heeft gewezen op de beperkingen van Proranq.

3.18 GCI heeft benadrukt dat Proranq een analysetool is om te bezien of aangeboden onroerend goed de moeite van een investering waard is.

3.19 Het hof stelt vast dat ook in de hiervoor geciteerde website waarop [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zich beroepen, gemeld wordt dat het gaat om een Proranq-analyse. Dat Proranq als zodanig een gecumuleerd aanbod zou inhouden van onroerend goed dat ‘onder de marktprijs’ te koop zou zijn, volgt daar niet uit. Wel wordt in die passage geschermd met deals ‘vaak’ onder de marktprijs die op het platform van GCI worden aangeboden. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben niet aangetoond dat die mededeling helemaal onjuist is. Er is sprake geweest van een Britse onroerendgoedhandelaar – dus een sourcing partner in de zin van de geciteerde passage op de website – die enig onroerend goed via het platform te koop heeft aangeboden. Of dat al dan niet onder de marktprijs is – wat daar dan ook onder verstaan moet worden – kan het hof verder niet beoordelen. GCI heeft voldoende aangetoond dat in de evaluaties en opmerkingen die [geïntimeerde1] (en [geïntimeerde2] ) na het sluiten van de overeenkomst had gemaakt, niet blijkt dat de beschikbaarheid van dergelijk aanbod binnen het platform voor haar de belangrijkste reden was om Black Badge-deelnemer te worden. Het hof is het niet met [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] eens dat op GCI de plicht zou rusten om nog explicieter dan al in de overeenkomst was opgenomen – zie artikel 7, geciteerd in rov. 2.4 – [geïntimeerde1] voor het sluiten van de overeenkomst op te wijzen dat het aanbod van dergelijke buitenkansjes via derden vooralsnog waarschijnlijk beperkt was en dat de Black Badge-deelnemers zelf – ten behoeve van elkaar – deze buitenkansjes moesten opsporen.

3.20 Daarmee sneuvelt het beroep op vernietiging wegens dwaling. Voor bedrog is nodig dat GCI tegenover [geïntimeerde1] opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben niet toegelicht welke onjuiste mededelingen opzettelijk door GCI zouden zijn gedaan, waarmee de vernietiging op grond van bedrog evenmin toewijsbaar is.

Ontbinding van de overeenkomst / oneerlijke bedingen

3.21 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben de overeenkomst op buitengerechtelijk ontbonden op 16 juni 2021 naar aanleiding van de eerdere beëindiging van de overeenkomst door GCI en het afsnijden van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] van de GCI-community. Voor zover het verweer van GCI tegen deze ontbinding inhoudt dat geen sprake was van verzuim, verwerpt het hof dat verweer. GCI heeft niet betwist dat [geïntimeerde1] op 16 juni 2021, ondanks de eerder gemaakte afspraken, niet weer in haar rechten als deelnemer was hersteld. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] konden de overeenkomst ontbinden omdat GCI haar verplichtingen niet nakwam. Op grond van die ontbinding was GCI van haar verplichtingen jegens [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bevrijd en hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] recht op terugbetaling van hun lidmaatschapsgeld voor zover dat ziet op het nog niet verstreken deel van hun lidmaatschapsjaar.

3.22 [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] maken aanspraak op terugbetaling van het volledige door hen betaalde lidmaatschapsgeld. Het hof verwerpt die aanspraak. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben in ieder geval tot maart 2021 geen klachten geuit over het door hen tot dan toe gevolgde programma en de coach die hen was toegewezen. Zij hebben ook niet betwist dat zij hun coach zeer hoge cijfers hebben toegekend. De klachten die zij nadien over Proranq c.q. het ontbreken van aanbod onder de marktprijs – dan wel anderszins over de dienstverlening en faciliteiten van GCI – hebben geuit dan wel hebben ondersteund, stuiten af op artikel 7 van de overeenkomst waarin nadrukkelijk is aangegeven GCI geen resultaten garandeert, dat het alleen gaat om een inspanningsverplichting van GCI en dat GCI niet aansprakelijk is wanneer subjectieve verwachtingen niet worden waargemaakt. Dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] achteraf het betaalde lidmaatschapsbedrag te hoog vinden, is onvoldoende grond de door GCI geleverde prestaties op een lager bedrag te waarderen dan een tijdsevenredig deel van het betaalde cursusgeld.

Gedeeltelijke terugbetaling cursusgeld

3.23 Het hof zal, gelet op het voorgaande, de vordering van [geïntimeerde1] toewijzen tot een bedrag dat correspondeert met 5/12 van het door hun betaalde lidmaatschapsgeld (namelijk de periode juni tot en met oktober) van het door [naam3] betaalde bedrag van € 15.921,58. Dit komt neer op € 6.634,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 oktober 2021. Deze ingangsdatum is conform het vonnis van de kantonrechter. Dit bedrag moet aan [naam3] worden betaald, tenzij [naam3] aangeeft dat dit bedrag toekomt aan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] .

3.24 Het hof heeft in het tussenarrest (rov. 6.13) al beslist dat de vordering tot terugbetaling van het cursusgeld van de inleidende Master of Property-cursus moet worden afgewezen. Wat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] daar nog over hebben opgemerkt is een herhaling van zetten en brengt het hof niet tot een ander oordeel.

4 B. De vordering van [geïntimeerde3]

De feiten

4.1 [geïntimeerde3] heeft een schriftelijke Black Badge-overeenkomst gesloten op 15 december 2020. Op die datum is haar een factuur verzonden voor € 19.360,- inclusief btw.

4.2 [geïntimeerde3] was op dat moment werkzaam als professioneel dialoogbegeleider.

4.3 [geïntimeerde3] heeft [naam5] als coach toegewezen gekregen. Zij heeft met hem in de periode tot 3 juni 2021 zes coachingsessies gehad.

4.4 Op 14 juni 2021 heeft [geïntimeerde3] de onderneming LouLouproperty opgericht. Dit is een vastgoedonderneming.

4.5 [geïntimeerde3] heeft op 21 juli 2021, samen met een aantal andere deelnemers, GCI gesommeerd om al haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. Bij brief van haar advocaat van 30 juli 2021 (samen met een nog uitgebreide groep deelnemers) heeft zij de overeenkomst ontbonden.

De beoordeling

4.6 [geïntimeerde3] stelt dat zij, na haar derde coachingsessie, zich heeft beklaagd over het gebrek aan kwaliteiten van haar coach, dat haar toen door GCI een aanbod is gedaan om zelf coach te worden wat zij heeft afgeslagen, dat zij op 14 februari 2021 lid is geworden van een geheel andere vastgoed community die volledig los stond van GCI, dat zij daar wel nuttige kennis heeft opgedaan en een goede coach heeft gehad en dat die kennis (succesvol) is ingezet in LouLouproperty waarin zij haar erfenis heeft gestoken.

4.7 GCI heeft deze stellingen allemaal betwist.

4.8 Het hof stelt vast dat [geïntimeerde3] , op het moment dat zij de Black Badge-overeenkomst sloot, moet worden aangemerkt als particulier. Zij had toen geen vastgoedonderneming.

4.9 Anders dan zij heeft aangekondigd, heeft zij geen bewijzen van haar inschrijving bij de door haar genoemde andere vastgoed community overgelegd. Wel heeft zij een overzicht van appberichten tussen haar en [naam1] van GCI overgelegd. Daaruit blijkt dat zij zich op 17 maart 2021 heeft beklaagd over de prestatie van GCI en heeft bericht “wat wordt er nou geleverd voor het geld dat er betaald wordt”. Ook uit het bericht van 9 mei 2021 volgt dat [geïntimeerde3] kritiek had op het gebodene. Daarin herhaalt [geïntimeerde3] dat ze eerder had doorgegeven dat “de coaches geen coaches zijn”. Verder blijkt uit de whatsappconversatie dat zij op 31 mei 2021 verzocht heeft om volledige terugbetaling van het door haar aan GCI betaalde cursusgeld. Daarna heeft zij nog wel aan de coachingbijeenkomst van 3 juni 2021 deelgenomen.

Geen vernietiging van de overeenkomst

4.10 [geïntimeerde3] beroept zich op vernietiging van de overeenkomst wegens het gebruik van oneerlijke handelspraktijken, en subsidiair wegens dwaling dan wel bedrog. Het beroep op artikel 6:193j BW is alleen in algemene bewoordingen gedaan, waarbij als enig concreet verwijt wordt verwezen wordt naar de bijeenkomst van 2 juli 2020. Voor dat beroep geldt hetzelfde als het hof hiervoor onder rov. 3.12 en volgende ten aanzien van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] heeft overwogen en beslist. Dit beroep slaagt niet.

4.11 Het beroep op dwaling is ook in algemene bewoordingen gesteld en komt erop neer dat GCI bij het aangaan van de overeenkomst beloften heeft gedaan over Proranq dan wel niet heeft meegedeeld dat Proranq en de coaches (nog) niet op voldoende niveau waren. Ook dit beroep slaagt niet. [geïntimeerde3] heeft niet voldoende toegelicht dat haar bij het aangaan van de overeenkomst specifieke mededelingen zijn gedaan die niet juist waren op deze punten. Ook het beroep op verzwijging gaat niet op. Het hof verwijst rov. 3.19 voor wat betreft de mededelingen over Proranq. Dat [geïntimeerde3] niet tevreden was over de inhoudelijke kwaliteit van de haar toegewezen coach leidt niet tot een toewijsbaar beroep op dwaling. Dit verwijt ziet op de nakoming van de overeenkomst en niet op de totstandkoming daarvan. Het beroep op bedrog faalt, waarbij het hof verwijst naar rov. 3.20.

Het beroep op ontbinding van de overeenkomst

4.12 [geïntimeerde3] heeft zich in de periode maart tot en met juni 2021 kritisch uitgelaten over de kwaliteit van het door GCI gebodene, zoals blijkt uit de door haar overgelegde whatsapp conversatie.

4.13 Het hof oordeelt, hoewel [geïntimeerde3] één van de deelnemers is die haar klachten het meest met voorbeelden heeft toegelicht, er geen sprake is van het voor de ontbinding van de overeenkomst in beginsel noodzakelijke verzuim. De ingebrekestelling die mede namens haar op 21 juli 2021 is verzonden bevat alleen in algemene bewoordingen gestelde klachten voor alle betrokken deelnemers en geeft niet duidelijk aan welke concrete verplichtingen niet is voldaan en wat er van GCI wordt verwacht binnen de korte termijn die haar is geboden om aan al haar verplichtingen te voldoen. Daarop stuit het beroep tot ontbinding van de overeenkomst af.

Het beroep op vervangende schadevergoeding

4.14 [geïntimeerde3] maakt, naast ontbinding van de overeenkomst, ook aanspraak op vervangende schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:87 BW, in de vorm van terugbetaling van het cursusgeld. Deze grondslag verdraagt zich wetssystematisch niet goed met het inroepen van de ontbinding van de overeenkomst. Wat daar verder ook van zij, ook voor vervangende schadevergoeding is verzuim noodzakelijk en daarvan is geen sprake.

Gedeeltelijke terugbetaling cursusgeld

4.15 Het hof merkt de brief van 30 juli 2021, zoals hiervoor onder rov. 2.17 is uitgelegd, ook aan als een opzegging van de overeenkomst. Dit is een opzegging nadat de overeenkomst 7,5 maand had geduurd. Het hof acht het in dit geval redelijk om aan [geïntimeerde3] een tijdsevenredige terugbetaling van het door haar betaalde cursusgeld voor de Black Badge-overeenkomst, evenredig met de niet benutte periode, toe te kennen, neerkomende op 37,5% van het betaalde cursusgeld. Het hof heeft in het tussenarrest al geoordeeld dat het alleen gaat om de Black Badge-overeenkomst en niet ook om de MOP-cursus. Derhalve is haar vordering toewijsbaar tot een bedrag van 37,5% van € 19.360,-, neerkomende op € 7.260,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2021. Deze ingangsdatum is conform het vonnis van de kantonrechter.

5 C. De vordering van [geïntimeerde4] en [geïntimeerde27]

De feiten

5.1 Op 29 mei 2020 heeft GCI een factuur voor business coaching tot een bedrag van 15.603,00 exclusief btw (inclusief btw € 18.879,63) verzonden, gericht aan [geïntimeerde4] , C’avante B.V.

5.2 Dit bedrag is op 2 juni 2020 voldaan door C’avante B.V.

5.3 C’Avante B.V. heeft als handelsnaam C’avante Real Estate. Haar bestuurders zijn de privé holdings van [geïntimeerde4] en [geïntimeerde27] . Volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel zijn de activiteiten van C’Avante het verkrijgen, renoveren, beheren en vervreemden van registergoederen en roerende zaken.

5.4 [geïntimeerde4] en [geïntimeerde27] zijn gecoacht door [naam6] en hebben drie sessies bijgewoond, op 24 juni 2020, 21 juli 2020 en 30 september 2020, waarbij zij steeds als cijfer een ‘10’ hebben gegeven.

5.5 [geïntimeerde4] en [geïntimeerde27] hebben uitsluitend de gezamenlijke ontbindingsbrief van 30 juli 2021 verzonden, hiervoor genoemd onder rov. 4.5.

De beoordeling

5.6 Bij [geïntimeerde4] en [geïntimeerde27] ontbreekt een contract. Er is alleen een factuur die op naam staat van een vennootschap die die de factuur ook heeft betaald. Het hof wijst hun vordering af, onder verwijzing naar rov. 2.7.

6 D. De vordering van [geïntimeerde5]

De feiten

6.1 [geïntimeerde5] heeft op 2 maart 2021 digitaal een Black Badge-overeenkomst getekend.

6.2 Op 28 februari 2021 heeft GCI een factuur voor training ad € 16.000,- exclusief btw gezonden aan BMA Finance te Amersfoort. Deze vennootschap onder firma, met [geïntimeerde5] en echtgenote als firmanten, heeft de factuur betaald.

6.3 BMA Finance is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als accountants- en administratieconsulent (accounting en controlling).

6.4 [geïntimeerde5] is gecoacht door [naam7] . Hij heeft na de intakesessie drie bijeenkomsten met de coach gehad, waarover hij positieve evaluaties heeft afgegeven.

6.5 [geïntimeerde5] heeft na het aangaan van de overeenkomst twee huizen gekocht via Funda voor beleggingsdoeleinden en later weer (met winst) verkocht.

6.6 Op 17 juni 2021 heeft [geïntimeerde5] GCI een e-mail gezonden waarin hij zich beklaagt dat er geen ‘off market deals’ beschikbaar waren en dat hij daarom maar via Funda twee huizen heeft gekocht (boven de marktwaarde) omdat hij vond dat hij wel een start moest maken omdat hij al zoveel geld in de cursus had gestopt. Hij schrijft dat de coaches wel erg goed waren, maar dat de coaching minder waard was (‘2k’) dan hij ervoor had betaald. Hij vindt dat hij geremd had moeten worden om deelnemer te worden, omdat GCI meer geschikt is voor mensen die meer geld ter beschikking hebben om te kunnen beleggen.

6.7 [geïntimeerde5] heeft op 21 juli 2021 de gezamenlijke sommatiebrief verzonden en vervolgens, op 30 juli 2021 de overeenkomst ontbonden.

De beoordeling

6.8 Het hof merkt [geïntimeerde5] aan als particuliere deelnemer die de factuur op naam van zijn bedrijf – dat op het moment van het aangaan van de overeenkomst zich niet met vastgoedtransacties bezig hield – heeft laten zetten.

Het beroep op vernietiging

6.9 [geïntimeerde5] beroept zich ook op oneerlijke handelspraktijken, dwaling en bedrog. Het beroep op oneerlijke handelspraktijken en de onderbouwing daarvan is gelijk aan dat van [geïntimeerde3] een faalt op dezelfde gronden (zie hiervoor onder rov. 4.10). Datzelfde geldt voor de beroepen op dwaling en bedrog, die in algemene bewoordingen zijn gesteld. Het kernverwijt van [geïntimeerde5] is dat de prijs van het lidmaatschap te hoog is in relatie tot het gebodene, maar dat alleen rechtvaardigt geen beroep op dwaling.

6.10 Op dezelfde gronden als bij [geïntimeerde3] is overwogen strand het beroep op ontbinding en de vordering tot terugbetaling van het volledige cursusgeld als vervangende schadevergoeding (zie hiervoor onder rov. 4.13 en 4.14).

6.11 Het hof merkt nog op dat die vordering ook niet deugdelijk is toegelicht, zeker niet als daarbij ook wordt betrokken het uitvoerige verweer dat GCI al in de memorie van grieven en de daarbij gevoegde bijlagen heeft gevoerd. [geïntimeerde5] heeft zich steeds tevreden betoond over de kwaliteit van de hem toegewezen coaches; hij heeft in panden geïnvesteerd, met positief resultaat. Hij heeft de hem aangekochte woningen relatief snel van de hand gedaan onder druk van zijn echtgenote die zenuwachtig was geworden van de door hem aangegane schulden.

6.12 Voor zover de vordering is ingestoken op gebreken aan Proranq dan wel een gebrek aan aanbod van panden onder de marktprijs via het netwerk van GCI stuit die vordering inhoudelijk ook af op artikel 6 van de overeenkomst (gelijkluidend aan artikel 7 van de overeenkomst die [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben afgesloten).

6.13 Het hof merkt ook bij [geïntimeerde5] de brief van 30 juli 2021 aan als een opzegging van de overeenkomst, onder verwijzing naar rov. 2.17. De overeenkomst had op dat moment ongeveer 5 maanden geduurd. Het hof zal aan [geïntimeerde5] een bedrag toekennen gelijk aan 60% van het betaalde bedrag voor de Black Badge-overeenkomst. Voor terugbetaling voor het cursusgeld van de eerder gevolgde cursus over belastingen in het Verenigd Koninkrijk zijn geen gronden. Derhalve wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van 60% van € 16.000,-, wat neerkomt op € 9.600,-. Aangezien [geïntimeerde5] de factuur op naam van zijn onderneming heeft laten zetten gaat het hof ervan uit dat hij, zoals GCI heeft aangevoerd, de btw heeft kunnen aftrekken. [geïntimeerde5] heeft dit verder niet betwist, zodat het hof geen reden ziet om GCI ook tot terugbetaling van een deel van de in rekening gebrachte btw te veroordelen. Het bedrag zal moeten worden terugbetaald aan BMA Finance.

6.14 Het hof zal ook de wettelijke rente toekennen, met als ingangsdatum 22 oktober 2021, conform de op dat punt niet aangevochten beslissingen van de kantonrechter.

7 E. De vordering van [geïntimeerde6] en [geïntimeerde24]

De feiten

7.1 [geïntimeerde6] heeft op 22 augustus 2020 een overeenkomst getekend. Op het aanmeldingsformulier is [geïntimeerde24] als zijn partner vermeld.

7.2 De vergoeding voor het Black Badge-lidmaatschap bedroeg volgens het registratieformulier € 16.000,- ex btw. Daarnaast is ook een cursus over belastingen in het Verenigd Koninkrijk afgenomen en gevolgd. Op 22 augustus 2020 is er een totaalbedrag van € 17.421,58 inclusief btw vanaf de zakelijke creditcardrekening van het bedrijf van [geïntimeerde6] (First Dental Company B.V.) voldaan.

7.3 [geïntimeerde6] is gecoacht door [naam6] . Er zijn een intake en zes sessies geweest, tussen 13 oktober 2020 en 7 april 2021. [naam6] heeft ook per mail uitgebreide antwoorden gegeven op vragen van [geïntimeerde6] . [geïntimeerde6] heeft zich in de herfst van 2020 lovend uitgelaten over zijn coach.

7.4 [geïntimeerde6] heeft bij de gezamenlijke brief van 30 juli 2021 de overeenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op terugbetaling. De beoordeling

7.5 Het hof merkt [geïntimeerde6] aan als particuliere deelnemer. Hij staat als deelnemer onder het contract. Zijn tandartsenpraktijk is geen partij en is evenmin een bedrijf dat zich begeeft op het gebied van de handel in vastgoed. [geïntimeerde24] is zijn zakelijke partner en niet zijn levenspartner. [geïntimeerde24] is geen contractspartij. Wel heeft [geïntimeerde24] op 28 september 2020 een bedrag van € 477,95 aan GCI betaald, maar waar dat op betrekking had, is niet uitgelegd. Dat [geïntimeerde24] een zelfstandig vorderingsrecht zou hebben, is onvoldoende toegelicht.

7.6 [geïntimeerde6] stelt in zijn toelichting dat hij zich belazerd voelt omdat de Black Badge-deelnemers met z’n allen in een kleine vijver vissen naar de buitenkansjes, terwijl zij van GCI een te kleine hengel hebben geleverd gekregen voor te veel geld.

7.7 Ook [geïntimeerde6] beroept zich op oneerlijke handelspraktijken, dwaling en bedrog en vordert op die gronden vernietiging van de overeenkomst. De toelichting op deze grondslagen is summier en in algemene bewoordingen gesteld. Het hof verwerpt deze grondslagen, onder verwijzing naar wat er onder rov. 4.10 en 4.11 ten aanzien van de vordering van [geïntimeerde3] is overwogen.

7.8 Subsidiair stelt [geïntimeerde6] dat GCI is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst omdat GCI geen vastgoeddeals onder de marktprijs via het Proranq-systeem heeft aangeboden, geen adequate netwerkmogelijkheden en coaching heeft geboden en geen goed cursusmateriaal heeft aangeboden.

7.9 GCI heeft dit bestreden en heeft erop gewezen dat [geïntimeerde6] zich eerst lovend over het gebodene heeft uitgelaten, dat hij op 13 december 2020 heeft gemaild dat hij meer tijd aan het vastgoedverhaal moest besteden. [geïntimeerde6] heeft zich nooit over de kwaliteit van de geboden cursussen beklaagd en heeft weinig gebruik gemaakt van het netwerk.

7.10 Het hof oordeelt dat het beroep op te weinig vastgoeddeals afstuit op artikel 7 van de overeenkomst. Verder is ook niet gebleken dat [geïntimeerde6] over de kwaliteit van het gebodene heeft geklaagd en GCI deugdelijk in gebreke heeft gesteld. Het beroep op ontbinding slaagt niet. Ook het beroep op vervangende schadevergoeding wordt afgewezen op dezelfde gronden als bij [geïntimeerde3] is overwogen (zie hiervoor onder rov. 4.14).

7.11 Het hof ziet in dit geval ook geen reden voor toekenning van een bedrag wegens tussentijdse opzegging omdat [geïntimeerde6] de overeenkomst minder dan een maand voor afloop van de termijn waarvoor de overeenkomst was aangegaan heeft beëindigd, midden in de zomervakantie.

8 F. De vordering van [geïntimeerde7] en [geïntimeerde14]

De feiten

8.1 Op 20 oktober 2020 heeft GCI een factuur voor business coaching verstuurd aan Elaid Kids Beheer B.V. voor een bedrag van € 19.360,- inclusief btw. Elaid Kids Beheer B.V. heeft die factuur op 20 oktober 2020 voldaan.

8.2 [geïntimeerde7] en [geïntimeerde14] hebben vier coaching sessies gehad van [naam8] .

De beoordeling

8.3 In deze zaak is geen getekend contract aanwezig. Er is alleen een factuur die op naam staat van Elaid Kids Beheer B.V. zodat het hof die vennootschap als contractspartij aanmerkt, onder verwijzing naar rov. 2.7. Dat betekent dat de vordering van [geïntimeerde7] en [geïntimeerde14] wordt afgewezen.

9 G. De vordering van [geïntimeerde8]

De feiten

9.1 GCI heeft op 4 februari 2021 een factuur voor € 19.360,- inclusief btw verzonden aan [geïntimeerde8] voor een Black Badge Jaarprogramma. Deze factuur is op 22 februari 2021 betaald.

9.2 In het door GCI opgemaakte intakeformulier staat onder meer dat [geïntimeerde8] gescheiden is, als gevolg van de scheiding zijn woonhuis heeft moeten verkopen en weer bij zijn vader en diens vriendin is ingetrokken.

9.3 [geïntimeerde8] heeft drie coaching sessies gehad van [naam9] . Hij heeft verder niet aan activiteiten van GCI deelgenomen.

9.4 [geïntimeerde8] heeft bij brief van 21 juli 2021 GCI in gebreke gesteld en bij brief van 30 juli 2021 de overeenkomst ontbonden (zie hiervoor onder rov. 4.5).

De beoordeling

9.5 [geïntimeerde8] is aan te merken als consument. Dat is ook niet betwist door GCI.

9.6 In zijn toelichting schrijft [geïntimeerde8] dat hij lid is geworden omdat hem – door ene [naam10] – beloofd zou zijn dat er financiers zouden zijn die hem geld wilden lenen om te gaan beleggen. Dat bleek niet het geval te zijn. Hij heeft veel stress ondervonden.

9.7 GCI betwist deze lezing die volgens haar in te algemene bewoordingen is gesteld. Zij stelt dat [geïntimeerde8] de mogelijkheden van het Black Badge-lidmaatschap hem bood te weinig heeft benut en dat de verplichtingen van GCI niet zover strekten dat zij hem daartoe meer moest activeren.

9.8 Ook [geïntimeerde8] beroept zich op vernietiging van de overeenkomst wegens oneerlijke handelspraktijken, dwaling en bedrog. Deze vernietigingsgronden zijn in algemene bewoordingen gesteld en falen gelijk het hof hiervoor onder rov. 4.10 en 4.11 heeft overwogen.

9.9 Ook het beroep op ontbinding en vervangende schadevergoeding slaagt niet omdat een toereikende ingebrekestelling ontbreekt, zoals het hof onder rov. 4.13 en 4.14 heeft overwogen. In dit geval ontbreekt een schriftelijke overeenkomst. Voor zover [geïntimeerde8] zich op een tekortschietend aanbod via Proranq beroept, geldt echter dat hij op geen enkele wijze heeft aangetoond dat Proranq een rol heeft gespeeld bij zijn beslissing om lid te worden dan wel om zijn lidmaatschap te beëindigen.

9.10 Het hof merkt ook in dit geval de brief van 30 juli 2021 aan als een opzegging, onder verwijzing naar rov. 2.17. Op dat moment was [geïntimeerde8] ruim vijf maanden deelnemer. Het hof zal bepalen dat hem 55% van het lidmaatschapsgeld van € 19.360,- moet worden terugbetaald, neerkomende op € 10.648,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 daarover. Dat laatste conform de beslissing van de kantonrechter.

10 H. De vordering van [geïntimeerde9] en [geïntimeerde11]

De feiten

10.1 [geïntimeerde11] heeft op 12 december 2020 een aanmeldingsformulier voor het Black Badge-deelnemerschap ingevuld tijdens een GCI-cursus over vastgoedbeleggingen in het Verenigd koninkrijk. Het lidmaatschap kostte € 17.421,58 inclusief btw dat betaald is met een aanbetaling van € 1.500,- en een slottermijn op 18 december 2020. [geïntimeerde9] is aangemerkt als partner. Bij beiden staat dat zij militair waren. Er is geen schriftelijke overeenkomst.

10.2 [geïntimeerde11] is gecoacht door [naam11] . Over hun laatste coachingsessie, op 3 juni 2021, heeft hij een positieve evaluatie afgegeven: “Super informatief en weer veel geleerd, veel uitleg had over de vragen die we gesteld hadden en er is weer een boel duidelijk geworden”.

10.3 [geïntimeerde11] en [geïntimeerde9] hebben zich aangemeld voor de Black Badge Barbecue van 16 juli 2021.

10.4 Daarna hebben zij de brief strekkende tot ontbinding van 30 juli 2021 (zie hiervoor onder rov. 4.5) mede doen verzenden.

De beoordeling

10.5 Het hof merkt [geïntimeerde11] aan als consument. Dat is ook niet aangevochten door GCI.

10.6 [geïntimeerde11] en [geïntimeerde9] melden in hun eigen verklaring dat zij in december 2020 Black Badge-deelnemer zijn geworden tijdens een cursus over onroerend goed in het Verenigd Koninkrijk, met name vanwege de daar gedane belofte van vastgoeddeals onder de marktwaarde via Proranq. Die deals zijn niet nagekomen. Zij vinden dat wat GCI hun wel heeft geboden het betaalde bedrag niet waard.

10.7 Ook zij beroepen zich op vernietiging wegens oneerlijke handelspraktijen, dwaling en bedrog, dan wel ontbinding en vervangende schadevergoeding. Het hof wijst ook in dit geval het in algemene bewoordingen gestelde beroep op oneerlijke handelspraktijken af onder verwijzing naar rov. 4.10, maar honoreert in dit geval het beroep op dwaling. [geïntimeerde9] geeft in haar persoonlijke verklaring aan dat zij vanwege haar gezondheidstoestand het leger moest verlaten en dat zij op de bijeenkomst van 12 december 2020 in het Novotel Amsterdam is overgehaald al hun spaargeld in het Black Badge-deelnemerschap te steken vanwege de daar (persoonlijk) gedane mededelingen van [naam1] over ‘pareltjes’ van 30 tot 40% onder de marktwaarde die voorbij zouden komen en dat het dan zeker zou lukken om financieel onafhankelijk te worden.

10.8 GCI heeft de door [geïntimeerde11] en [geïntimeerde9] geschetste gang van zaken in december 2020 niet gemotiveerd betwist. In dit geval ontbreekt een schriftelijke overeenkomst met daarin een artikel als het hiervoor onder rov. 3.19 besproken artikel 7 en de daarin opgenomen disclaimers ten gunste van GCI.

10.9 Het hof zal de overeenkomst vernietigen en GCI tot terugbetaling van het betaalde lidmaatschapsgeld veroordelen. [geïntimeerde11] en [geïntimeerde9] vorderen ook terugbetaling van het cursusgeld voor een door hen gevolgde cursus over beleggen in het Verenigd Koninkrijk. Daarvoor is geen goede grondslag gesteld. Ook vorderen zij een niet deugdelijke toegelichte bijtelling van € 395,- die eveneens wordt afgewezen. Op de terugbetaling strekt wel in mindering de waarde van de door hen genoten prestaties in het kader van het Black Badge-lidmaatschap.[9] Het hof zal die begroten op een tijdsevenredig deel van het deelnemerschap, dat het hof, gelet op de met een positieve waardering afgesloten coachingsbijeenkomst van 3 juni 2021, vaststelt op 50% van het betaalde lidmaatschapsgeld.

10.10 Het hof zal per saldo derhalve een bedrag van € 8.710,79 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 toewijzen conform het vonnis van de kantonrechter.

11 I. De vordering van [geïntimeerde10]

De feiten

11.1 GCI heeft op 15 december 2020 aan [geïntimeerde10] een factuur verzonden voor € 16.941,21 (inclusief btw) met als omschrijving business coaching. Op de factuur staat dat [geïntimeerde10] kan volstaan met betaling van € 14.001,- (de prijs zonder btw) bij betaling voor 19 december 2020. [geïntimeerde10] heeft op 17 december 2020 € 16.941,21 aan GCI betaald.

11.2 Hem is een niet ondertekend en niet geïndividualiseerd contract versterkt. Op het moment van het sluiten van het contract was [geïntimeerde10] 20 jaar oud. Hij heeft het contract getekend op een bijeenkomst in het kader van een andere door hem gevolgde cursus van GCI nadat hij door een sales medewerker van GCI daartoe was overgehaald. Op de cursusbijeenkomst is hem het lidmaatschapsgeld geleend door de hem onbekende [geïntimeerde7] (zie de vordering onder F) tegen 5% rente.

11.3 [geïntimeerde10] is gecoacht door [naam12] . Hij heeft drie sessies gehad. Daarover heeft hij positieve evaluatieformulieren opgemaakt.

11.4 [geïntimeerde10] heeft meegedaan aan de brieven van 21 juli en 30 juli 2021 genoemd in rov. 4.5.

De beoordeling

11.5 Ook [geïntimeerde10] beroept zich op oneerlijke handelspraktijken. In dit geval is het hof van oordeel dat de handelwijze van GCI te scharen valt onder artikel 6:193b onder a jo. artikel 6:193a onder f BW (handelen in strijd met eisen van professionele toewijding) en onder artikel 6:193h lid 1 BW (een agressieve handelspraktijk met ongepaste beïnvloeding) door een amper meerderjarige jongen, zonder geld, over te halen om met een lening en een merkwaardig kortingsvoorstel een dure cursus af te sluiten.

11.6 GCI verweert zich met de stelling dat [geïntimeerde10] zeer tevreden was over zijn coach en dat hij ten onrechte door [geïntimeerde1] is beïnvloed om zich af te keren van GCI. Uit de positieve evaluatie van [geïntimeerde10] van 27 januari 2021 blijkt echter dat [geïntimeerde10] als doelstelling had gekregen om een overzicht te maken van zijn inkomsten en uitgaven, kort gezegd, om inzicht te krijgen in zijn eigen huishoudboekje en dat zijn doelstelling is om 10% van zijn winst te geven aan het epilepsiefonds omdat hij zelf epilepsiepatiënt is geweest en 10% van zijn winst aan een ander goed doel. Ook de overgelegde eigen verklaring van [geïntimeerde10] wijst niet direct op een goed ontwikkelde, stabiele persoonlijkheid.

11.7 Het hof oordeelt in dit geval het beroep op artikel 193j lid 3 BW terecht. Het hof zal de veroordeling van GCI tot terugbetaling van € 16.941,21 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021, zoals de kantonrechter heeft bepaald, bekrachtigen.

12 J. de vordering van [geïntimeerde12] en [geïntimeerde32]

De feiten

12.1 Op 14 december 2020 heeft GCI een factuur voor € 17.421,58 inclusief btw voor coaching verzonden aan [geïntimeerde12] Interim P&O. Deze factuur is op 15 december 2020 door deze besloten vennootschap voldaan.

12.2 Er is een ongedateerd productregistratieformulier door Great Property opgemaakt waarin [geïntimeerde12] , met haar bedrijf, als deelnemer staat vermeld en [geïntimeerde32] als partner. Er is geen contract opgemaakt.

12.3 [geïntimeerde12] heeft eind december 2020 twee panden in het Verenigd Koninkrijk via Proranq aangekocht. Zij is gecoacht door [naam13] . In maart 2021 hebben zij zich nog positief over hun coach uitgelaten, zowel in geschrift als in een YouTube-filmpje.

12.4 [geïntimeerde12] heeft meegedaan aan de brieven van 21 juli en 30 juli 2021.

De beoordeling.

12.5 De overgelegde contractsstukken wijzen het meest in de richting van [geïntimeerde12] Interim P&O B.V. als contractspartij. Dat betekent dat de vordering zal worden afgewezen, onder verwijzing naar rechtsoverweging rov. 2.7.

13 K. De vordering van [geïntimeerde13]

De feiten

13.1 Op 5 juli 2020 heeft GCI een factuur verzonden voor € 19.360,- inclusief btw aan BCT Systems, een onderneming van [geïntimeerde13] met als omschrijving business coaching. De factuur is op dezelfde dag door deze besloten vennootschap voldaan.

13.2 [geïntimeerde13] is gecoacht door [naam14] . Hij heeft 10 sessies gehad. Hij heeft in zijn jaar van deelname tenminste zes panden aangeschaft, waarover hij in de GCI-community met enig trots over heeft gesproken.

13.3 [geïntimeerde13] heeft zich bij de ontbindingsbrief van 30 juli 2021 (zie rov. 4.5) aangesloten.

De beoordeling

13.4 [geïntimeerde13] heeft weinig informatie verstrekt. Wat zich in het dossier bevindt wijst erop dat de BCT Systems B.V. de contractspartij is, zodat op die grond de vordering van [geïntimeerde13] wordt afgewezen (zie rov. 2.7). Het hof merkt verder nog op dat de brief van 30 juli 2021 dateert van na het einde van het contract.

14 L. De vordering van [geïntimeerde15]

De feiten

14.1 Op 4 februari 2020 heeft GCI een factuur gezonden aan [geïntimeerde15] Vastgoedbeheer voor de Master of Property-cursus voor een nog te betalen bedrag van € 1.916,37.

14.2 Op 15 maart 2020 een factuur verzonden voor € 16.000,- exclusief btw aan [naam15] , M&M Vastgoed B.V. met als omschrijving business coaching. Deze factuur is op 30 maart 2020 voldaan door deze vennootschap.

14.3 Op 8 juli 2020 is er een evenementen registratieformulier opgemaakt voor GCI. Daarop staat [geïntimeerde15] als deelnemer aan het vastgoed jaarprogramma tegen betaling van € 16.000,-. Bij [geïntimeerde15] staat als beroep ‘vastgoedbeheerder’ en als bedrijf [geïntimeerde15] Vastgoedbeheer. Als partner is haar broer [naam15] opgenomen, met als omschrijving CEO van Smartphonehoesjes.nl.

De beoordeling

14.4 [geïntimeerde15] heeft samen met haar broer een verklaring opgesteld waarin zij schrijven dat zij geworven zijn als deelnemer tijdens de Master of Property-cursus van 6 tot 8 maart 2020. Zij wilden expliciet [naam16] als coach, ook al omdat zij al meerdere woningen hadden en gecoacht wilden worden door een coach met veel ervaring. Na enige tijd had [naam16] te weinig tijd en hebben zij om een andere coach gevraagd.

14.5 Het hof oordeelt dat er geen contract is overgelegd, maar alleen algemene voorwaarden. Uit de eigen verklaring van [geïntimeerde15] volgt dat het deelnemerschap is begonnen in maart 2020. Het hof gaat uit van de factuur van 15 maart 2020. Deze is gericht aan M&M Vastgoed B.V. Het hof merkt deze vennootschap aan als contractspartij. Dat betekent dat de vordering van [geïntimeerde15] wordt afgewezen (zie rov. 2.7.).

15 M. De vordering van [geïntimeerde16] en [geïntimeerde29]

De feiten

15.1 GCI heeft op 4 augustus 2020 aan [geïntimeerde29] een factuur voor € 19.360,- inclusief btw verzonden voor business coaching.

15.2 [geïntimeerde29] – bij het aangaan van de overeenkomst 22 jaar oud en werkzaam als vrachtwagenchauffeur – is, met zijn partner [geïntimeerde16] (23 jaar oud, zzp’er in de agrarische sector) gecoacht door aanvankelijk [naam14] en daarna – nadat zij zich beklaagd hadden over de beperkte beschikbaarheid van deze coach in het weekend en ‘s avonds - door [naam11] . Over deze coach hebben zij positieve evaluaties ingevuld.

15.3 Zij hebben meegedaan aan de brieven van 21 juli 2021 en 30 juli 2021 (zie rov. 4.5)

De beoordeling

15.4 [geïntimeerde29] is aan te merken als consument. Dat is ook niet betwist door GCI.

15.5 De klachten van [geïntimeerde29] en [geïntimeerde16] komen erop neer dat zij in augustus 2020 contact hebben gehad met marketingmedewerker [naam17] van GCI die vertelde dat er in september 2020 huizen in Nederland, 35% onder de marktwaarde, via Proranq aangeboden zouden worden. Dit was voor hen reden om lid te worden. Hun doel was om binnen een jaar drie huizen te ‘flippen’ (een woning kopen, snel opknappen en vervolgens met winst doorverkopen) en daarmee een groot bedrag te verdienen.

15.6 Deze lezing is door GCI niet gemotiveerd betwist, behalve dat is aangevoerd dat het aanbod in september 2020 betrekking had op panden in het Verenigd Koninkrijk. GCI relativeert wel het belang van dit aanbod, omdat in het intakeformulier de nadruk op het flippen van woningen ligt.

15.7 Het hof wijst ook in dit geval de vordering gebaseerd op oneerlijke handelspraktijken af (zie rov. 4.10) maar honoreert het beroep op dwaling. Er ligt geen getekende overeenkomst voor met daarin een artikel waarin Proranq nader wordt omschreven en dat disclaimers ten gunste van GCI bevat. Voor het kunnen flippen van woningen is het nodig dat wel aanbod van woningen in Nederland aanwezig is. Het hof verwerpt het verweer van GCI dat de belofte van woningaanbod niet relevant zou zijn.

15.8 Het hof veroordeelt GCI tot terugbetaling van – uitsluitend – het voor het Black Badge-lidmaatschap in rekening gebrachte bedrag. Op die terugbetalingsverplichting moet wel een bedrag voor de door [geïntimeerde29] en [geïntimeerde16] genoten voordelen van het lidmaatschap in mindering worden gebracht. Het hof stelt dit, gelet op het verweer van GCI dat [geïntimeerde29] en [geïntimeerde16] wel van het platform van GCI hebben geprofiteerd en op de op zich positieve feedback over [naam11] , vast op 50% van het betaalde lidmaatschapsgeld.

15.9 Daarom wijst het hof de vordering tot een bedrag van € 9.680,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 conform het vonnis van de kantonrechter.

16 N. De vordering van [geïntimeerde17] en [geïntimeerde20]

De feiten

16.1 [geïntimeerde17] heeft eind 2020 een digitale Master of Property-cursus van GCI gevolgd. Hij heeft daarna contact gehad met marketingmedewerker [naam17] van GCI om Black Badge-deelnemer te worden, waarbij het worden van deelnemer vóór 12 december 2020 het voordeel van deelname aan het Black Badge Gala bood.

16.2 [geïntimeerde17] en zijn vriend, tevens zakenpartner [geïntimeerde20] – beiden werkzaam als kok en toen 24 en 25 jaar oud – hebben op 9 december 2020 aangegeven lid te worden. Op die datum is aan hen beiden één factuur verzonden voor in totaal € 17.056,16 inclusief btw. Deze factuur was inclusief twee 3-daagse cursussen sourcing voor ieder van hen ad € 395,- ex btw per cursus. [geïntimeerde17] heeft op 11 december 2020 de factuur voldaan.

16.3 Aan [geïntimeerde17] en [geïntimeerde20] is een overeenkomst ter hand gesteld. Deze is niet getekend.

16.4 [geïntimeerde17] en [geïntimeerde20] zijn gecoacht door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , totdat deze aangaven er mee te willen stoppen.

16.5 [geïntimeerde17] en [geïntimeerde20] hebben op 5 maart 2021 de vennootschap [geïntimeerde17] & [geïntimeerde20] doen inschrijven bij de Kamer van Koophandel met als omschrijving bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed.

16.6 Op 26 mei 2021 hebben zij zich bij GCI beklaagd over het ontbreken van een coach.

16.7 GCI heeft hen vervolgens de vrije keuze geboden uit de beschikbare coaches. Daarop zijn [geïntimeerde17] en [geïntimeerde20] niet ingegaan.

16.8 Zij hebben meegedaan aan (uitsluitend) de brief van 30 juli 2021 (zie hiervoor onder rov. 4.5).

De beoordeling

16.9 Het hof merkt [geïntimeerde17] en [geïntimeerde20] aan als particulieren. Zij waren ten tijde van het aangaan van de overeenkomst koks en geen vastgoedprofessionals zoals GCI ten onrechte heeft aangevoerd.

16.10 [geïntimeerde17] en [geïntimeerde20] beroepen zich op vernietiging van de overeenkomst wegens oneerlijke handelspraktijken, danwel op dwaling en bedrog. Deze grondslagen zijn alleen in algemene bewoordingen uitgewerkt een gaan niet op als hiervoor onder rov. 4.10 en 4.11 is uitgelegd. Datzelfde geldt voor zover over de vordering is gestoeld op ontbinding dan wel vervangende schadevergoeding, waarbij het hof verwijst naar rov. 4.13 en 4.14.

16.11 Wel ziet het hof aanleiding om de brief van 30 juli 2021 aan te merken als een opzegging, onder verwijzing naar rov. 2.17. Het hof zal GCI veroordelen om een tijdsevenredig deel van hun lidmaatschapsgeld terug te betalen, dat het hof vaststelt op 37,5% van het factuurbedrag onder aftrek van de sourcing cursussen (te vermeerderen met btw) en de Master of Property-cursus, derhalve op 37,5% van € 16.100,26, oftewel € 6.037,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 conform het vonnis van de kantonrechter. Gelet op wat er in het tussenarrest al is beslist komt de Master of Property-cursus niet voor vergoeding in aanmerking.

17 O. De vordering van [geïntimeerde18]

De feiten

17.1 [geïntimeerde18] heeft de Master of Property-cursus gevolgd. Zij heeft zich op 2 maart 2021 aangemeld als Black Badge-deelnemer. Zij heeft op die datum digitaal een overeenkomst ondertekend en heeft die dag een aanbetaling van € 1.600,- gedaan op de haar gezonden factuur voor een bedrag van € 18.516,63 inclusief btw. Het restantbedrag is niet betaald.

De beoordeling

17.2 [geïntimeerde18] stelt in haar toelichting dat haar een lidmaatschap voor het leven was beloofd, dat zij door GCI uit alle systemen en netwerken is verwijderd en dat zij dat beschouwt als een opzegging door GCI. Zij wil € 2.443,37 terug. Zij beroept zich op dezelfde gronden als de overige deelnemers.

17.3 GCI betwist de stellingen van [geïntimeerde18] . Van een levenslang lidmaatschap van [geïntimeerde18] is nooit sprake geweest. [geïntimeerde18] heeft niet aan haar betalingsverplichtingen voor het eerste jaar voldaan en daarna is haar lidmaatschap opgeschort.

17.4 Het hof wijst de vordering af. Uit niets blijkt dat [geïntimeerde18] een levenslang lidmaatschap was toegezegd. Zij heeft het factuurbedrag voor het eerste jaar niet voldaan. Zij voert niet aan dat zij zelf de overeenkomst heeft opgezegd. Het hof gaat ervan uit dat GCI haar verplichtingen uit de overeenkomst rechtmatig heeft opgeschort omdat [geïntimeerde18] niet heeft betaald. De gestelde, standaardmatige gronden voor toewijzing van de vordering sluiten niet aan op de eigen verklaring van [geïntimeerde18] . Voor terugbetaling van het cursusgeld voor de Master of Property-cursus ontbreekt ook een deugdelijke grondslag, waarbij het hof verwijst naar het tussenarrest.

18 P. De vordering van [geïntimeerde19]

De feiten

18.1 [geïntimeerde19] heeft tweemaal de Master of Property-cursus gevolgd. Na afloop van de tweede cursus heeft hij, samen met de voor hem toen onbekende [naam18] , een aanmeldingsformulier voor het Black Badge-deelnemerschap in gevuld, waarbij [naam18] als deelnemer staat vermeld en [geïntimeerde19] als partner. [geïntimeerde19] beschikte op dat moment al over een portefeuille aan onroerendgoedbeleggingen.

18.2 [geïntimeerde19] heeft op 9 april 2020 € 8.575,00 overgemaakt aan GCI.

18.3 [geïntimeerde19] heeft meegedaan aan de ingebrekestelling van 21 juli 2021 en de ontbindingsbrief van 30 juli 2021 (zie hiervoor onder rov. 4.5).

De beoordeling

18.4 Het hof merkt [geïntimeerde19] aan als een particuliere deelnemer. Hij heeft vanaf zijn privérekening een bedrag betaald dat klaarblijkelijk gelijk staat met de helft van het lidmaatschapsgeld.

18.5 De toelichting van [geïntimeerde19] is niet geheel begrijpelijk. Hij stelt dat hij begin 2019 Black Badge-deelnemer is geworden. Het hof gaat ervan uit dat dit een verschrijving is en dat dit 2020 is geweest. [geïntimeerde19] heeft ook een betalingsbewijs van een pinopname van € 500,- van 9 maart 2020 overgelegd dat verder niet is toegelicht. Aangezien hij € 9.075,- vordert, gaat het hof ervan uit dat dit een aanbetaling is geweest en dat het aanmeldingsformulier van 9 maart 2020 is geweest.

18.6 [geïntimeerde19] schrijft in zijn eigen toelichting dat hij de afspraak had door [naam1] of [naam16] (de beide oprichters van GCI) gecoacht te zullen worden en dat dit niet mogelijk was. Ook was hij niet tevreden met het alternatief, omdat de andere coaches niet geschikt waren voor een ervaren vastgoedbelegger. Ook klaagt hij over Proranq.

18.7 Hij beroept zich op vernietiging van de overeenkomst wegens oneerlijke handelspraktijken, dwaling en bedrog, vervat in algemene termen. Het hof wijst deze beroepen af, onder verwijzing naar rov. 4.10 en 4.11. Dat Proranq voor hem van belang was bij het sluiten van de overeenkomst, blijkt niet uit het uitgebreide intakeformulier dat is opgesteld en is ook anderszins niet aangetoond door hem.

18.8 Ook de vorderingen gegrond op ontbinding dan wel vervangende schadevergoeding wijst het hof af, onder verwijzing naar rov. 4.13 en 4.14. Dat GCI had toegezegd dat [geïntimeerde19] door [naam16] of [naam1] zou worden gecoacht, blijkt niet uit de overgelegde stukken. Wel blijkt uit de antwoordakte van GCI dat over dit punt in augustus 2020 is gesproken en dat toen 10 uren extra coaching-uren zijn aanboden waarover [geïntimeerde19] zich per whatsapp tevreden toonde. Deze kwestie komt overigens in de ingebrekestelling niet aan de orde. Het hof verwerpt het beroep op ontbinding en vervangende schadevergoeding.

18.9 Het hof ziet geen reden om in dit geval de brief van 30 juli 2021 tevens als een opzegging aan te merken, omdat op 30 juli 2021 de termijn van het lidmaatschap van [geïntimeerde19] al was verstreken.

19 Q. De vordering van [geïntimeerde21] en [geïntimeerde26]

De feiten

19.1 Op 23 november 2020 heeft GCI een factuur voor business coaching verzonden aan MN Infinity te Nijmegen voor € 19.360,- inclusief btw (€ 16.000,- ex btw). Op de factuur staat dat MN Infinity op die datum een aanbetaling moet doen van € 1.600,-.

19.2 MN Infinity heeft op 30 november 2020 € 1.600,- betaald.

19.3 Op 11 november 2021 heeft GCI [geïntimeerde21] een creditnota gezonden voor € 16.000,- ex btw.

De beoordeling

19.4 Het hof kan in dit geval in het midden laten of [geïntimeerde21] en [geïntimeerde26] als consument moeten worden aangemerkt. Zij zijn geen Black Badge-deelnemer geweest. Het contract is geannuleerd en ook in hun eigen opstelling blijkt dat de aanbetaling is terugbetaald. Zij vorderen de kosten van de Master of Property-cursus terug en de kosten van een andere cursus (property sourcing). De grondslagen zijn dezelfde als bij de Black Badge-deelnemers, maar deze sluiten niet aan bij de feiten en hun eigen toelichting. Dat zij later een andere cursus hebben gezien die goedkoper was dan de door hen bij GCI gevolgde cursussen is geen reden voor enige terugbetaling.

19.5 De vordering wordt afgewezen.

20 R. De vordering van [geïntimeerde22]

De feiten

20.1 GCI heeft op 26 mei 2020 een factuur verzonden voor business coaching ad € 19.360,- inclusief btw aan [geïntimeerde22] . Deze factuur is door [geïntimeerde22] voldaan, die eerder de Master of Property-cursus (online) had gedaan.

20.2 [geïntimeerde22] is gecoacht door [naam13] . Hij heeft positieve evaluaties afgegeven. In december 2020 heeft [geïntimeerde22] twee panden via Proranq gekocht. Op 15 januari 2021 heeft hij zich in een video positief over GCI uitgelaten.

20.3 Op 1 februari 2021 heeft hij [geïntimeerde22] Investment B.V. opgericht.

20.4 [geïntimeerde22] heeft meegedaan aan de brieven van 21 en 30 juli 2021 (zie hiervoor onder rov. 4.5.).

De beoordeling

20.5 Het hof merkt [geïntimeerde22] aan als consument. Toen hij de overeenkomst sloot had hij nog geen bedrijf.

20.6 De gestelde, algemene, grondslagen oneerlijke handelspraktijken, dwaling en bedrog sluiten niet aan bij het persoonlijk relaas van [geïntimeerde22] . De ingebrekestelling is uitgebracht op een moment dat zijn lidmaatschapsjaar al was verstreken. Eerdere klachten heeft hij niet geuit. Dat de investering in een via Proranq gekocht pand niet het beoogde rendement heeft opgeleverd is geen grond voor terugbetaling van het lidmaatschapsgeld.

20.7 Voor de eveneens gevorderde terugbetaling van de Master of Property-cursus ontbreekt elke grondslag. Het hof verwijst daarvoor ook naar het tussenarrest.

20.8 De vordering van [geïntimeerde22] wordt afgewezen.

21 S. De vordering van [geïntimeerde23]

De feiten

21.1 GCI heeft op 5 januari 2021 een factuur voor een Black Badge Jaarprogramma van € 19.360,- inclusief btw aan [geïntimeerde23] gezonden. Deze factuur is door hem op 18 januari 2021 voldaan.

21.2 [geïntimeerde23] is aanvankelijk gecoacht door [naam18] . Gelijk na de eerste sessie heeft een coachwissel plaatsgevonden en werd [geïntimeerde23] in het vervolg gecoacht door [naam11] .

21.3 [geïntimeerde23] heeft zich aangesloten bij de brieven van 21 en 30 juli 2021 (zie hiervoor onder rov. 4.5)

De beoordeling

21.4 [geïntimeerde23] wordt aangemerkt als consument. Daartegen is ook geen verweer gevoerd.

21.5 [geïntimeerde23] heeft amper meegedaan aan de activiteiten van GPE. Daarover zijn partijen het eens. Volgens [geïntimeerde23] was hij na een sessie met [naam11] erachter dat GPE een ‘scam’ was en dat het verder tijdverspilling was. Hij stelt te hebben geklaagd, maar de bewijzen daarvan die aan zijn verklaring zouden zijn gehecht, heeft het hof niet aangetroffen. Volgens GCI zijn er geen klachten van [geïntimeerde23] bekend.

21.6 Het hof wijst de in algemene bewoordingen gestelde grondslagen van oneerlijke handelspraktijken, dwaling, bedrog en ontbinding, dan wel vervangende schadevergoeding af onder verwijzing naar rov. 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14.

21.7 Wel merkt het hof de brief van 30 juli 2021 ook in zijn geval aan als een opzegging, onder verwijzing naar rov. 2.17. Het hof zal GCI veroordelen tot terugbetaling van de helft van het lidmaatschapsgeld, derhalve € 9.680,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 conform het vonnis van de kantonrechter.

22 T. De vordering van [naam19]

De feiten

22.1 GCI heeft op 9 maart 2021 een factuur verzonden voor € 16.578,21 met de omschrijving ‘training’ aan FOEZ.

22.2 Deze factuur is betaald door FOEZ B.V. op 6 april 2021. FOEZ B.V. is een door [naam19] op 11 december 2019 opgerichte vennootschap.

De beoordeling

22.3 Het hof merkt de vennootschap FOEZ aan contractspartij. Dit betekent, onder verwijzing naar rov. 2.7, dat de vordering van [naam19] wordt afgewezen.

23 U. De vordering van [geïntimeerde28]

De feiten

23.1 [geïntimeerde28] heeft, nadat zij eerst de Master of Property-cursus had gevolgd, op 9 maart 2021 digitaal een Black Badge Jaarprogramma-overeenkomst gesloten.

23.2 GCI heeft haar op 5 maart 2021 een factuur verzonden voor € 18.516,63 inclusief btw. [geïntimeerde28] heeft op 8 maart 2021 een aanbetaling van € 1.600,- gedaan. Op 7 april 2021 heeft zij nog € 16.915,63 betaald.

23.3 Zij is gecoacht door [naam7] . Zij heeft drie sessies gehad, tussen 31 maart 2021 en 1 juni 2021.

23.4 Op 25 juni 2021 heeft zij een brief geschreven dat zij gaat stoppen met de coaching. Zij heeft ook meegedaan aan de brief van 30 juli 2021 (zie hiervoor onder rov. 4.5).

De beoordeling

23.5 Het hof merkt [geïntimeerde28] aan als consument.

23.6 Het hof verwerpt de in algemene bewoordingen gestelde beroepen op oneerlijke handelspraktijken, dwaling, bedrog en ontbinding, dan wel vervangende schadevergoeding onder verwijzing naar rov. 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14.

23.7 Het hof merkt in dit geval de brief van 25 juni 2021 aan als een opzegging. Aangezien GCI niet heeft bestreden dat [geïntimeerde28] na 9 maart 2021 had geklaagd dat er de eerste weken niets gebeurde, gaat het hof ervan uit dat het lidmaatschap effectief drie maanden heeft geduurd. Dat betekent dat het hof GCI zal veroordelen tot terugbetaling van 75% van het lidmaatschapsgeld, neerkomende op € 13.886,72 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2021. Dat laatste conform de beslissing van de kantonrechter.

23.8 De Master of Property-cursus komt niet voor terugbetaling in aanmerking, waarbij het hof verwijst naar het tussenarrest.

24 V . De vordering van [geïntimeerde30]

De feiten

24.1 Aan [geïntimeerde30] is op 9 maart 2021 een factuur verzonden voor het Black Badge Jaarprogramma ad € 19.360,- inclusief btw. [geïntimeerde30] heeft op 27 maart 2021 dit bedrag betaald. Het intake-formulier is door [geïntimeerde30] ingevuld op 28 maart 2021.

24.2 [geïntimeerde30] is gecoacht door [naam4] . Het eerste gesprek was op 14 april 2021.

24.3 [geïntimeerde30] heeft op 1 juli 2021 met gebruikmaking van Proranq een appartementencomplex gekocht in het Verenigd Koninkrijk van Performance Properties, een partner van GCI.

24.4 [geïntimeerde30] heeft meegedaan aan de brief van 30 juli 2021 (zie rov. 4.5). Daarvoor had hij al enkele mails met klachten gezonden.

De beoordeling

24.5 [geïntimeerde30] is aan te merken als een consument. Dat is ook niet betwist.

24.6 De persoonlijke klachten van [geïntimeerde30] gaan vooral over de kwaliteit van het door hem gekochte onroerend goed in het Verenigd Koninkrijk, met huurders die de huur niet wilden betalen. Dit pand heeft hij met verlies verkocht.

24.7 Het hof verwerpt de slechts in algemenen bewoordingen gestelde grondslagen van oneerlijke handelspraktijken, dwaling, bedrog en ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming, dan wel vervangende schadevergoeding, onder verwijzing naar rov. 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14.

24.8 Het hof ziet wel aanleiding, onder verwijzing naar rov. 2.17, om de brief van 30 juli 2021 aan te merken als een opzeggingsbrief en GCI veroordelen tot terugbetaling van 2/3 van het betaalde lidmaatschapsgeld, derhalve tot een bedrag van € 12.906,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021, conform het vonnis van de kantonrechter.

25 W. De vordering van [geïntimeerde31]

De feiten

25.1 Op 30 maart 2021 heeft GCI een factuur verzonden aan [geïntimeerde31] onder de omschrijving ‘training’, voor een bedrag van € 18.516,63 inclusief btw. [geïntimeerde31] had daarvoor de Master of Property-cursus gevolgd.

25.2 Van der Hoeven Beheer B.V. heeft de factuur op diezelfde datum voldaan.

25.3 Op het intakeformulier van GCI van 6 april 2021 staat vermeld dat [geïntimeerde31] ‘gezinsmanager’ is van haar gezin en administratieve werkzaamheden vervult in het bedrijf van haar echtgenoot.

25.4 [geïntimeerde31] is gecoacht door [naam20] . De eerste en enige bijeenkomst was op 6 mei 2021.

25.5 [geïntimeerde31] heeft meegedaan aan de brieven van 21 juli en 30 juli 2021 (zie rov. 4.5).

De beoordeling

25.6 Het hof merkt [geïntimeerde31] aan als consument, met betaling door een derde, namelijk het bedrijf van haar echtgenoot. Dit is door GCI ook niet betwist.

25.7 Haar klacht komt er grotendeels op neer dat GCI niets voor haar was, maar dat zij daar pas achter kwam nadat de veertiendagen opzegtermijn die GCI haar bood al was verstreken.

25.8 Het hof verwerpt het beroep op oneerlijke handelspraktijken, dwaling, bedrog en toerekenbare tekortkoming, dan wel vervangende schadevergoeding af onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14. Deze grondslagen zijn alleen standaardmatig uitgewerkt en stemmen niet overeen met de eigen verklaring van [geïntimeerde31] .

25.9 Het hof merkt de brief van 30 juli 2021 wel aan als een opzegging, onder verwijzing naar rov. 2.17. Gelet op de feitelijke duur van haar lidmaatschap zal het hof GCI tot terugbetaling van 70% van het lidmaatschapsgeld veroordelen, wat neerkomt op € 12.961,64. GCI moet dit bedrag terugbetalen aan Van der Hoeven Beheer B.V., tenzij Van der Hoeven Beheer B.V. iets anders aangeeft. Dit bedrag moet vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 conform de beslissing van de kantonrechter.

26 X. De vordering van [geïntimeerde33] en [geïntimeerde34]

De feiten

26.1 Op 19 februari 2021 heeft GCI een factuur verstuurd aan [geïntimeerde34] / EVEN Naturals voor € 19.360,- inclusief btw. EVEN Naturals B.V. heeft deze factuur diezelfde dag voldaan.

26.2 Op 22 februari 2021 is een intakeformulier opgesteld, ook onder de bedrijfsnaam EVEN Naturals. [geïntimeerde33] en [geïntimeerde34] omschrijven zich daarin als internetondernemers, schrijvers en (avocado)boeren.

26.3 Zij zijn gecoacht door [naam13] . Er zijn drie bijeenkomsten geweest. Op 1 juli 2021 hebben zij de overeenkomst opgezegd in een mail gericht aan [naam16] en [naam1] en het betaalde bedrag en kosten voor het reserveren van panden via Proranq in een project in het Verenigd Koninkrijk teruggevorderd.

De beoordeling

26.4 Het hof merkt EVEN Naturals B.V. aan als de contractspartij. Dat betekent, onder verwijzing naar rov. 2.7, dat de vordering van [geïntimeerde33] en [geïntimeerde34] niet toewijsbaar is.

27 Y. De vordering van [geïntimeerde35]

De feiten

27.1 [geïntimeerde35] is op 2 november 2020 Black Badge-deelnemer. Er is een contract verstrekt. Haar is in totaal een bedrag van € 15.128,63 inclusief btw gefactureerd.

27.2 [geïntimeerde35] werd gecoacht door [naam11] .

27.3 Op 19 november 2021 heeft zij bij brief de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.

De beoordeling

27.4 [geïntimeerde35] is aan te merken als consument.

27.5 Zij beroept zich op dezelfde grondslagen als de andere deelnemers. Haar eigen verklaring komt erop neer dat ze ontevreden is, maar bevat geen voldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan hiervoor is weergeven onder rov. 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14.

27.6 Haar ontbindingsbrief is geschreven nadat de looptijd van haar lidmaatschap was verstreken, zodat er ook geen reden is om de brief als een opzegging aan te merken. De vordering wordt afgewezen.

28 Z. De vordering van [geïntimeerde36]

De feiten

28.1 Op 5 oktober 2020 heeft GCI een factuur voor het Black Badge-programma verzonden ad € 19.360,- inclusief btw. Deze factuur is in twee termijnen betaald, waarvan de laatste op 15 december 2020. Er is geen schriftelijk contract opgemaakt.

28.2 In december 2020 heeft een intake plaatsgevonden. [geïntimeerde36] is gecoacht door [naam13] (tenminste 4 sessies), en daarna, op verzoek van [geïntimeerde36] , door [naam21] .

28.3 [geïntimeerde36] heeft meegedaan aan de ontbindingsbrief van 19 november 2021 (zie rov. 27.3).

De beoordeling

28.4 Het hof merkt [geïntimeerde36] aan als consument, wat verder ook niet is betwist.

28.5 In zijn toelichting schrijft [geïntimeerde36] dat het niet lukte om – wat zijn intentie was – met twee uurtjes per week ‘financieel vrij’ te worden en dat het keihard werken was, en dat de rendementen niet 10% en meer bedroegen.

28.6 Het hof verwerpt de in algemene bewoordingen gestelde beroepen van [geïntimeerde36] op oneerlijke handelspraktijken, dwaling, bedrog en toerekenbare tekortkoming, dan wel vervangende schadevergoeding onder verwijzing naar rov. 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14. Het hof zal de ontbindingsbrief aanmerken als een opzegging en GCI veroordelen tot terugbetaling van 7,5% van het lidmaatschapsgeld nu er nog een kleine maand resteerde van de lidmaatschapstermijn resteerde op het moment van de opzegging. Dit komt neer op € 1.452,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2022 conform de beslissing van de kantonrechter

29 AA. De vordering van [geïntimeerde37]

De feiten

29.1 Op 6 december 2019 heeft GCI een factuur voor € 18.150,- inclusief btw verzonden met als omschrijving ‘Vastgoed Jaarprogramma’ aan [geïntimeerde37] . Deze factuur is betaald door RHD-Advies op 8 december 2019. RHD-Advies is de eenmanszaak van [geïntimeerde37] .

29.2 [geïntimeerde37] is gecoacht door [naam4] . Op 19 maart 2021 heeft hij haar heel erg bedankt voor de coaching, tips en steun.

29.3 [geïntimeerde37] heeft meegedaan aan de ontbindingsbrief van 19 november 2021.

De beoordeling

29.4 Het hof merkt [geïntimeerde37] aan als consument. RHD-Advies is een organisatieadviesbureau op het gebied van de informatietechnologie.

29.5 Het hof wijst de grondslagen oneerlijke handelspraktijken, dwaling, bedrog en toerekenbare tekortkoming, dan wel vervangende schadevergoeding af onder verwijzing naar rov. 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14. Er is in dit geval ook geen reden om de ontbindingsbrief als opzegging aan te merken, omdat het lidmaatschapsjaar van [geïntimeerde37] toen al meer dan een jaar was afgelopen.

29.6 Het hof wijst de vordering af.

30 BB. De vordering van [geïntimeerde38]

De feiten

30.1 [geïntimeerde38] (geboren in december 1999) heeft een aanmeldingsformulier ingevuld. GCI heeft in december 2020 een factuur voor € 17.421,58 inclusief btw aan [geïntimeerde38] e-commerce verzonden. Er is een, niet ondertekende, overeenkomst verstrekt. De factuur is op 17 december 2020 voldaan door [geïntimeerde38] e-commerce.

30.2 [geïntimeerde38] e-commerce is de eenmanszaak van [geïntimeerde38] , die zich bezighoudt met detailhandel via internet.

30.3 [geïntimeerde38] is aanvankelijk gecoacht door [naam26] . Er zijn in ieder geval vier sessies geweest, waarover hij positie evaluaties heeft afgegeven.

30.4 Hij heeft met gebruikmaking van Proranq een onroerende zaak aangekocht in het Verenigd Koninkrijk. Daarover was hij niet tevreden. Daarna heeft hij verzocht om een coachwisseling omdat hij zijn aandachtsgebied wilde verleggen van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland.

30.5 [geïntimeerde38] heeft meegedaan met de ontbindingsbrief van 19 november 2021 (zie rov. 27.3)

De beoordeling

30.6 Het hof merkt [geïntimeerde38] aan als consument. Met zijn eenmanszaak begeeft hij zich niet op het gebied van de handel in vastgoed.

30.7 In zijn toelichting schrijft [geïntimeerde38] dat hij meerdere malen contact heeft opgenomen over zijn verzoek om van coach te wisselen, dat daarop niet geantwoord werd en dat hij zich daarom heeft aangesloten bij de claim.

30.8 Het hof verwerpt de standaardmatig gemotiveerde grondslagen van oneerlijke handelspraktijken, dwaling, en bedrog, onder verwijzing naar rov. 4.10 en 4.11. Voor zover de vordering van [geïntimeerde38] is gebaseerd op een tekortkoming vanwege het niet reageren op het verzoek om wisseling van coach oordeelt het hof dat GCI daar wel op heeft gereageerd en op 26 oktober 2021 diverse coaches had voorgesteld. Op 28 oktober 2021 reageerde [geïntimeerde38] dat hij enthousiast was over twee coaches. Dit heeft GCI vervolgens, naar zij stelt vanwege ziekte, laten liggen. Het hof ziet in dit geval reden om de ontbinding partieel toe te wijzen, in die zin dat het hof de overeenkomst met ingang van 1 november 2021 ontbindt en GCI veroordeelt tot terugbetaling van 12,5% van het lidmaatschapsgeld. De UK-cursus en de niet toegelichte cursusbijtelling blijven daarbij buiten beschouwing, zodat dit neerkomt op € 2.177,70, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2022 conform de beslissing van de kantonrechter.

31 CC. De vordering van [geïntimeerde39]

De feiten

31.1 Op 23 februari 2021 heeft GCI een factuur voor € 19.360,- inclusief btw verzonden aan SkinKlinnik [geïntimeerde39] voor het Black Badge Jaarprogramma. SkinKlinnik is de eenmanszaak van [geïntimeerde39] (een cosmetische kliniek). [geïntimeerde39] heeft het gefactureerde bedrag via de zakelijke rekening diezelfde dag nog voldaan.

31.2 [geïntimeerde39] heeft op 28 februari 2021 het intakeformulier ingevuld.

31.3 [naam18] is aangewezen als haar coach. Er is een sessie geweest op 20 maart 2021.

31.4 Daarna is [geïntimeerde39] ernstig ziek geworden door corona.

31.5 Op 17 mei 2021 heeft [geïntimeerde39] verzocht om uitstel van het traject, waarbij zij heeft geschreven dat zij spijt had van de deelname en dat de deelname voor haar een financiële aderlating was.

31.6 [geïntimeerde39] heeft meegedaan aan de ontbindingsbrief van 19 november 2021(zie rov. 27.3).

De beoordeling

31.7 Het hof merkt [geïntimeerde39] aan als consument. Zij had bij het aangaan van de overeenkomst geen vastgoedbedrijf.

31.8 Het hof verwerpt de standaardmatige beroepen op oneerlijke handelspraktijken, dwaling, bedrog en toerekenbare tekortkoming, dan wel vervangende schadevergoeding onder verwijzing naar rov. 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14. Het hof merkt wel de mail van 17 mei 2021 aan als een opzegging van de overeenkomst, die vanwege de ziekte van [geïntimeerde39] niet van de grond was gekomen. Het hof zal GCI veroordelen om 75% van het lidmaatschapsgeld, neerkomende op € 14.520,- aan [geïntimeerde39] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2022, conform de beslissing van de kantonrechter.

32 DD. De vordering van [geïntimeerde40]

De feiten

32.1 Op 20 oktober 2020 heeft GCI een factuur verzonden aan Elly de Haas [naam22] professional services voor € 19.360,- inclusief btw voor een Black Badge-lidmaatschap. [naam22] was de eenmanszaak van [geïntimeerde40] op het gebied van organisatieadvies en recruitment.

32.2 De factuur is op 6 januari 2021 door [geïntimeerde40] betaald. Aan [geïntimeerde40] is een ongetekende overeenkomst verstrekt.

32.3 Op 12 februari 2021 heeft een intakegesprek plaatsgehad, samen met haar echtgenoot [naam23] . [naam23] had een vastgoedportefeuille in Zuid-Afrika.

32.4 [geïntimeerde40] is gecoacht door [naam24] . Er zijn zeven sessies geweest, waarover [geïntimeerde40] positieve feedback heeft achtergelaten.

32.5 [naam23] is ernstig ziek geworden. Dit is aan GCI gemeld op 5 oktober 2021 en dat om die reden [geïntimeerde40] en [naam23] niet langer kunnen deelnemen.

32.6 [geïntimeerde40] heeft meegedaan aan de brief van 19 november 2021 (zie rov. 27.3).

De beoordeling

32.7 Het hof merkt [geïntimeerde40] aan als consument. Haar onderneming hield zich niet met vastgoed bezig.

32.8 Het hof verwerpt de standaardmatige beroepen op oneerlijke handelspraktijken, dwaling, bedrog en toerekenbare tekortkoming dan wel vervangende schadevergoeding onder verwijzing naar rov. 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14.

32.9 Wel merkt het hof het e-mailbericht van 5 oktober 2021 aan als een opzegging. [geïntimeerde40] merkt dit in haar persoonlijke verklaring ook zo aan en maakt daarin aanspraak op restitutie. Het hof zal GCI veroordelen tot terugbetaling van een tijdsevenredig deel van het lidmaatschapsgeld, te begroten op 20% van € 19.360,-, neerkomende op € 3.872,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2022, conform de beslissing van de kantonrechter.

33 EE. De vordering van [geïntimeerde41]

De feiten

33.1 Op 24 maart 2021 heeft GCI een factuur verzonden voor € 18.516,63 inclusief btw met de omschrijving ‘training’ aan Liga [geïntimeerde41] .

33.2 Op 25 maart 2021 heeft Eders B.V. € 18.516 ,63 betaald aan GCI. Eders B.V. is een autobedrijf.

33.3 Op 30 maart 2021 heeft [geïntimeerde41] het intakeformulier ingevuld.

33.4 [geïntimeerde41] is gecoacht door [naam25] . Er zijn twee sessies geweest. Bij de derde afspraak, eind augustus 2021, is [geïntimeerde41] niet verschenen.

33.5 [geïntimeerde41] heeft meegedaan aan de ontbindingsbrief van 19 november 2021 (zie rov. 27.3).

De beoordeling

33.6 Het hof merkt [geïntimeerde41] aan als een consument, voor wie het lidmaatschap door een derde is betaald.

33.7 [geïntimeerde41] schrijft dat ze na de tweede coachingsessie het idee had dat ze de grootste financiële fout van haar leven had gemaakt en dat ze depressief was geworden.

33.1 Het hof verwerpt de standaardmatige beroepen op oneerlijke handelspraktijken, dwaling, bedrog en toerekenbare tekortkoming dan wel vervangende schadevergoeding onder verwijzing naar rov. 4.10, 4.11, 4.13 en 4.14. De persoonlijke toelichting van [geïntimeerde41] bevat niet ingevulde ‘variabelen’. Die toelichting biedt onvoldoende aanknopingspunten om een beroep op de hiervoor genoemde rechtsgronden te doen laten slagen.

33.2 Het hof merkt de brief van 19 november 2021 wel aan als een opzeggingsbrief en zal GCI veroordelen om een tijdsevenredig deel terug te betalen vast te stellen op 25% van € 18.516,63. Dit komt neer op een bedrag van € 4.629,16, dat GCI aan Eders B.V. terug moet betalen, tenzij Eders B.V. iets anders aangeeft. Dit bedrag moet vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2022 conform de beslissing van de kantonrechter.

34 FF. De vordering van [geïntimeerde42]

De feiten

34.1 Op 24 november 2020 heeft [geïntimeerde42] het intakeformulier ingevuld.

34.2 [geïntimeerde42] is eerst gecoacht door [naam8] en later door [naam11] . Daarover heeft [geïntimeerde42] zich positief uitgelaten. [geïntimeerde42] heeft meerdere vastgoedaankopen gedaan.

34.3 [geïntimeerde42] heeft meegedaan aan de derde ontbindingsbrief die door de advocaat van de deelnemers is verzonden op 18 januari 2022.

De beoordeling

34.4 Het hof wijst de vordering van [geïntimeerde42] af. Er zijn door [geïntimeerde42] in het geheel geen stukken overgelegd die zijn claim kunnen steunen. Of hij als consument moet worden aangemerkt, kan dan ook in het midden blijven.

35 GG. De vordering van [geïntimeerde43]

De feiten

35.1 GCI heeft op 25 februari 2021 een factuur voor training ad € 16.578,21 gericht aan [geïntimeerde43] / [geïntimeerde43] Uitvaartzorg B.V. [geïntimeerde43] Uitvaartzorg heeft de factuur betaald.

35.2 Op 8 maart 2021 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. [geïntimeerde43] is gecoacht door [naam26] .

35.3 In een WhatsApp-bericht van 27 oktober 2021 schrijft [geïntimeerde43] dat ze een deel van haar geld terug wil zien, wat mede te maken heeft met problemen bij het uitvaartbedrijf en het ontbreken van adviezen over dat bedrijf.

35.4 [geïntimeerde43] heeft meegedaan aan de ontbindingsbrief van 18 januari 2022 (zie rov. 34.3)

De beoordeling

35.5 Het hof merkt [geïntimeerde43] Uitvaartzorg aan als de contractspartij van GCI. Dit betekent dat de vordering van [geïntimeerde43] wordt afgewezen (zie rov. 2.7).

36 HH. De vordering van [geïntimeerde44]

De feiten

36.1 GCI heeft op 3 september 2020 een factuur verzonden aan [geïntimeerde44] /Auxilium Holding voor business coaching ad € 19.360,- inclusief btw. De factuur is op 4 september 2020 door Auxilium Holding B.V. betaald. Auxilium Holding is ingeschreven als een financiële holding.

36.2 Op 11 september 2020 heeft [geïntimeerde44] een intakeformulier ingevuld. [geïntimeerde44] is gecoacht door [naam8] . Daarover zijn positieve evaluaties afgegeven.

36.3 [geïntimeerde44] heeft meegedaan aan de ontbindingsbrief van 18 januari 2022 (zie rov. 34.3).

De beoordeling

36.4 Het hof merkt Auxilium Holding B.V. aan als contractspartij. Dit betekent dat de vordering van [geïntimeerde44] wordt afgewezen (zie rov. 2.7)

37 Recapitulatie en proceskosten

37.1 Het hof zal GCI niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep tegen het vonnis in het voegingsincident van 22 juni 2022 omdat daartegen geen grieven zijn aangevoerd. Het principaal hoger beroep gericht tegen het eindvonnis van 19 oktober 2022 slaagt deels. Alleen de vordering onder I wordt geheel toegewezen en in zoverre wordt het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De vorderingen onder A, B, D, G, H, M, N, S, U, V, W, Z, BB, CC, DD en EE worden deels toegewezen en de overige vorderingen worden geheel afgewezen.

37.2 Voor zover GCI op grond van het vonnis van 17 oktober 2022 meer heeft betaald dan zij van het hof moet betalen, moeten [geïntimeerden] dit meerdere terugbetalen, te vermeerderen met rente.

37.3 Het hof ziet hierin aanleiding om de proceskosten in beide instanties te compenseren, in die zin dat elke procespartij de eigen kosten moet dragen, zowel van de procedure bij de rechtbank als van de procedure in hoger beroep in principaal hoger beroep.

37.4 [geïntimeerden] zullen wel in de kosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld, die door het hof worden begroot op (3 punten maal factor 0,5 =) 1,5 punt naar tarief II van het liquidatietarief.

37.5 De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

38 De beslissing

Het hof:

38.1 verklaart GCI niet-ontvankelijk in haar hoger beroep gericht tegen het vonnis in incident van 22 juni 2022 van de kantonrechter te Lelystad;

38.2 bekrachtigt het eindvonnis van de kantonrechter van 19 oktober 2022 uitsluitend voor zover het betreft de veroordeling onder 4.12 en vernietigt dat vonnis voor het overige. In zoverre opnieuw rechtdoende veroordeelt het hof GCI

38.3 tot betaling van € 6.634,- aan [naam3] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering onder A);

38.4 tot betaling van € 7.260,- aan [geïntimeerde3] te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering onder B);

38.5 tot betaling van € 9.600,- aan BMA Finance te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering onder D);

38.6 tot betaling van € 10.648,- aan [geïntimeerde8] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering onder G);

38.7 tot betaling van € 8.710,79 aan [geïntimeerde11] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering onder H);

38.8 tot betaling van € 9.680,- aan [geïntimeerde29] te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering onder M);

38.9 tot betaling van € 6.037,60, aan [geïntimeerde17] en [geïntimeerde20] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering onder N);

38.10 tot betaling van € 9.680,- aan [geïntimeerde23] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering onder S);

38.11 tot betaling van € 13.886,72 aan [geïntimeerde28] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering on der U);

38.12 tot betaling van € 12.906,67 aan [geïntimeerde30] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering onder V);

38.13 tot betaling van € 12.961,64 aan [geïntimeerde31] , te vermeerderen met de wettelijke renten vanaf 22 oktober 2021 tot de dag van betaling (de vordering onder W);

38.14 tot betaling van € 1.452,-, aan [geïntimeerde36] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2022 tot de dag van betaling (de vordering onder Z);

38.15 tot betaling van op € 2.177,70 aan [geïntimeerde38] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2022 tot de dag van betaling (de vordering onder BB);

38.16 tot betaling van € 14.520,- aan [geïntimeerde39] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2022 tot de dag van betaling (de vordering onder CC);

38.17 tot betaling van € 3.872,- aan [geïntimeerde40] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2022 tot de dag van betaling (de vordering onder DD);

38.18 tot betaling van € 4.629,16 aan Eders B.V. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2022 tot de dag van betaling (de vordering onder EE);

38.19 wijst de overige vorderingen af evenals wat terzake van de deels toewijsbaar geachte vorderingen meer of anders is gevorderd;

38.20 bepaalt dat alle procespartijen de eigen kosten van de procedure bij de kantonrechter en van de procedure in hoger beroep in principaal appel moeten dragen;

38.21 veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in kosten van het incidenteel appel, aan de zijde van GCI te begroten op € 1.821,- aan salaris voor de advocaat van GCI; bepaalt dat dit bedrag moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;

38.22 veroordeelt [geïntimeerden] tot terugbetaling aan GCI van hetgeen GCI op grond van het vonnis van 19 oktober 2022 meer aan [geïntimeerden] heeft betaald dan de bedragen die verschuldigd zijn op grond van dit arrest, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;

38.23 verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M. Willemse en G.J.M. Verburg, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.

Vgl. hof Arnhem-Leeuwarden, 29 januari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BY9975.

Vgl. HvJ EU 17 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:320, punt 53 (Karel de Grote Hogeschool) en HvJ EU 3 september 2015, ECLI:EU:C:2015:538, punt 18 (Costea).

Richtlijn 93/13 EEG van 15 april 1993. Zie HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691?.

HR 10 februari 2023, ECLI:NL:2023:198, rov. 3.8.3.

HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2775. Zie bijvoorbeeld ook Hof ‘s Hertogenbosch 1 mei 2018, ECLI:NL:GHSE:2018:1846.

HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198 rov. 3.8.4.

Artikel 6:193g onder aa BW.

Volgend uit artikel 6:193j lid 1 BW.

Vgl. HR 7 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:213


Voetnoten

Vgl. hof Arnhem-Leeuwarden, 29 januari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BY9975.

Vgl. HvJ EU 17 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:320, punt 53 (Karel de Grote Hogeschool) en HvJ EU 3 september 2015, ECLI:EU:C:2015:538, punt 18 (Costea).

Richtlijn 93/13 EEG van 15 april 1993. Zie HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691?.

HR 10 februari 2023, ECLI:NL:2023:198, rov. 3.8.3.

HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2775. Zie bijvoorbeeld ook Hof ‘s Hertogenbosch 1 mei 2018, ECLI:NL:GHSE:2018:1846.

HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198 rov. 3.8.4.

Artikel 6:193g onder aa BW.

Volgend uit artikel 6:193j lid 1 BW.

Vgl. HR 7 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:213