ECLI:NL:GHAMS:2025:2668 - Gerechtshof Amsterdam - 7 oktober 2025
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003243-22
datum uitspraak: 7 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-268129-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum 2] 1982,
adres: [adres] [locatie 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de gebezigde bewijsmiddelen, de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen, waarin de feiten en omstandigheden zijn vervat waarop de bewezenverklaring is gegrond, na het eventueel instellen van beroep in cassatie zal opnemen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder het stellen van een bijzondere voorwaarde, te weten een contactverbod met de slachtoffers.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, onder het stellen van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor de straat [locatie 2] te [locatie 1] en de bij de gelijknamige flat in die straat behorende parkeerplaatsen.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en het tijdsverloop. Tevens heeft de raadsman verzocht, indien het hof overgaat tot het opleggen van een voorwaardelijke straf, om het volgen van de ambulante behandeling en het locatieverbod voor specifiek de parkeerplaatsen van de flat [locatie 2] te [locatie 1] niet als bijzondere voorwaarden te stellen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarige vriendinnen van de dochter van zijn toenmalige vriendin tijdens logeerpartijtjes. Daarmee heeft hij op ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van twee kinderen geschonden, die vanwege hun leeftijd (en hun relatie tot de verdachte) in een kwetsbare positie verkeerden. De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het overwicht dat hij ten opzichte van de slachtoffers had. In het huis van (de moeder van) hun vriendin mochten de slachtoffers veiligheid en geborgenheid verwachten. Daaraan heeft het hen ernstig ontbroken. Feiten als onderhavige kunnen in het algemeen door slachtoffers als zeer ingrijpend worden ervaren en voor hen langdurig nadelige psychische gevolgen meebrengen. Dit geldt ook in dit geval, gelet op de toelichting die ter terechtzitting in hoger beroep door en namens de slachtoffers is gegeven. Daaruit blijkt dat de daden van de verdachte veel impact hebben gehad op de slachtoffers en hun omgeving en – zeven en zes jaar later – nog altijd hebben.
De ernst van de feiten brengt mee dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een gevangenisstraf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van geruime duur met zich meebrengt, en voor een langere duur dan door de rechtbank is opgelegd. Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Tevens houdt het hof rekening met het tijdsverloop sinds het plegen van de strafbare feiten.
Het hof bepaalt dat een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd. Het hof zal daarbij een contactverbod met beide slachtoffers als bijzondere voorwaarde stellen, gelet op de ernst van de feiten en de ingrijpende gevolgen die het voor hen heeft gehad, en om te voorkomen dat zij (onverhoeds) met de verdachte geconfronteerd worden. Mede om die reden zal het hof ook een locatieverbod stellen als bijzondere voorwaarde, die inhoudt dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in de straat [locatie 2] te [locatie 1]. Dat is de straat van de woning van het slachtoffer van het onder 1 bewezenverklaarde. Met een voor ieder toegankelijke, eenvoudige zoekslag van de plattegrond van [locatie 1] op internet, wordt duidelijk dat de bij de gelijknamige flat behorende parkeerplaatsen ook deel uitmaken van de straat [locatie 2]. Het hof ziet dan ook geen reden om ook die parkeerplaatsen expliciet in het locatieverbod te noemen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. Met de aanduiding van deze straat is het locatieverbod voldoende precies omschreven. Bij dit locatieverbod heeft het hof in ogenschouw genomen dat de verdachte in een andere wijk van [locatie 1] woont, meer dan twee kilometer daarvandaan.
Het hof zal geen andere bijzondere voorwaarden stellen. Weliswaar heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport van 19 april 2022 waarin dat wel werd geadviseerd, maar mede gelet op verdachtes stellige ontkenningen en bij gebrek aan een actueel advies van de reclassering zal het hof niet hiertoe overgaan.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk onder oplegging van de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, in beginsel passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal het hof een proeftijd van 2 (in plaats van 3) jaren verbinden, vanwege de dadelijke uitvoerbaarheid van de in eerste aanleg gestelde voorwaarden.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Gelet op de omstandigheid dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde misdrijf telkens is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen overweegt het hof dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom zo een misdrijf zal begaan. Daarbij let het hof eveneens op het aantal gevallen van door de verdachte gepleegde ontucht, de spreiding in de tijd ervan en het feit dat de verdachte tot op heden geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn handelen.
Tot slot overweegt het hof dat in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De verdachte heeft immers op 24 november 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas op 7 oktober 2025 – bijna drie jaar later – arrest wijst. Dit is een overschrijding van bijna een jaar. Weliswaar is die overschrijding deels te wijten aan de verdachte, gelet op zijn onverwachte afwezigheid op de zitting van 11 november 2024, maar dat laat onverlet dat vervolgens de berechting te lang op zich heeft laten wachten. Het hof ziet daarin reden om de duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf met 1 maand te verkorten, zodat een gevangenisstraf van 17 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de hierna in de beslissing opgenomen bijzondere voorwaarden wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen en een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 750,00.
Het hof overweegt dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, in die zin dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Blijkens de onderbouwing van de vordering is het gedrag van de benadeelde aantoonbaar veranderd sinds het plegen van de feiten, is zij doorverwezen naar de psycholoog en is in 2021 als primaire diagnose een posttraumatische stressstoornis geconstateerd. Uit de schriftelijke toelichting van haar moeder die ter terechtzitting in hoger beroep is voorgelezen volgt dat de benadeelde partij zoveel moeite heeft om nader over het voorval te praten, dat een EMDR-therapie nog altijd niet is begonnen. De genoemde aard en ernst van het handelen van de verdachte brengen overigens met zich dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Zoals hiervoor reeds uiteengezet heeft de verdachte op indringende wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast in een situatie waarin zij zich bij uitstek als minderjarige veilig had moeten kunnen voelen.
Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar billijkheid op € 1.500,00, waarbij naar zowel voornoemde omstandigheden als naar de hoogte van schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend, is gekeken.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de gebezigde bewijsmiddelen, de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met de slachtoffers [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 3], en [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 3].
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in de straat [locatie 2] te [locatie 1].
Beveelt dat voormelde voorwaarden (het contactverbod en het locatieverbod) dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. M.L.M. van der Voet en mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 oktober 2025.
========================================================================= proces-verbaal uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003243-22
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 7 oktober 2025.
Tegenwoordig zijn: mr. E.J Hofstee, raadsheer, A. Ibrahimi, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. J. Weening, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte isniet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De raadsman is niet aanwezig.
De tolk isniet aanwezig.
De raadsheer spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.