ECLI:NL:GHAMS:2025:2253 - Gerechtshof Amsterdam - 26 augustus 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000769-24
datum uitspraak: 26 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2024 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-099139-23 (zaak A) en 13-087556-22 (zaak B) en 13-092715-22 (zaak C), en daarnaast13-741038-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2024 en 12 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit om die reden bevestigen behalve ten aanzien van de straf en de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof komt tot een lagere gevangenisstraf dan de rechtbank en zal – anders dan de rechtbank – overgaan tot het opleggen van een maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging. Gelet op de opgelegde tbs-maatregel zal het hof daarnaast – anders dan de rechtbank – de vordering tenuitvoerlegging afwijzen.
Oplegging van straf en maatregelen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 primair en 2 en het in de zaken B en C onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair en 2 en het in de zaken B en C onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest en dat aan de verdachte een ongemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd.
De verdediging heeft het hof verzocht af te zien van oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging. Het opleggen van een tbs-maatregel met dwangverpleging zou volgens de verdediging niet noodzakelijk en proportioneel zijn. De deskundigen hebben niet kunnen vaststellen dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis die bij de verdachte is vastgesteld heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde. Er kan bovendien niet worden vastgesteld dat de verdachte een gevaar voor de veiligheid van anderen vormt. Sinds de tenlastegelegde periode hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan en er zijn op geen enkele wijze aanknopingspunten dat er opnieuw een geweldsincident zal plaatsvinden in de toekomst. De ruzie tussen de verdachte en de andere partij is voorbij en het leven van de verdachte is veranderd na zijn huwelijk en met de komst van zijn kind. Hij wil de stad uit en op een verantwoordelijke manier zijn leven vormgeven.
Ernst van de feiten
Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in paragraaf 8.3 van het vonnis (‘het oordeel van de rechtbank’) met betrekking tot de sub paragraaf ‘ernst van de feiten’.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer gelet op:
Uit de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 22 november 2023 blijkt dat de verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. Door deze weigering konden de deskundigen beperkt zicht krijgen op de (vroeg)kinderlijke ontwikkeling en de emotionele belevingswereld van de verdachte, alsook de sfeer en dynamiek in het gezin van herkomst en de sociale omgeving dan wel het criminele milieu waarin de verdachte zich begeeft. De deskundigen oordelen dat zij desondanks toch enige uitspraken kunnen doen over het psychisch functioneren van de verdachte. De deskundigen zien twee tegengestelde beelden van de verdachte naar voren komen op basis van de beschikbare informatie. Aan de ene kant ervaren de reclassering en andere hulpverleners de verdachte als authentiek in het contact en in zijn motivatie voor onder andere zijn opleiding en het zoeken van een stage en werk. Aan de andere kant zijn er aanwijzingen dat de verdachte, zeker in de laatste jaren, nog steeds bezig is met criminele activiteiten. In 2019 en in 2020 is de verdachte nog veroordeeld voor agressieve incidenten. De deskundigen komen tot de conclusie dat de verdachte aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis lijdt die aanwezig was tijdens het bewezenverklaarde. Vanwege het niet meewerken van de verdachte aan het onderzoek konden de deskundigen echter geen uitspraken doen over de doorwerking van de tijdens het bewezenverklaarde aanwezige antisociale persoonlijkheidsstoornis . Over het recidiverisico konden de deskundigen alleen gedragsmatig een inschatting maken. De deskundigen merken op dat de verdachte scoort op geweld op adolescentenleeftijd, overig antisociaal gedrag als kind, het hebben van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een problematische opvoedingssituatie en response op behandeling of toezicht in het verleden. De verdachte scoort negatief op ‘leefomstandigheden’, omdat op basis van dossierinformatie blijkt dat de verdachte voornamelijk omgaat met familie en vrienden die ook in aanraking komen met justitie. De verdachte scoort ook negatief op ‘behandeling of toezicht in de toekomst’. De deskundigen merken op dat op basis van de eerdere ervaringen niet te verwachten is dat de verdachte zich in de toekomst zal gaan houden aan de voorwaarden van de reclassering. Volgens de deskundigen zijn er maar weinig ‘beschermende factoren’ waarop de verdachte positief scoort.
Aan de deskundigen is gevraagd opnieuw te rapporteren naar aanleiding van de (gedeeltelijk) bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank heeft afgelegd. Daarbij is aan de deskundigen ook meegedeeld dat de verdachte nog altijd niet bereid is mee te werken aan het onderzoek. De deskundigen hebben op 21 januari 2025 gerapporteerd dat hoewel er na deze verklaring mogelijk enig zicht is gekomen op het delictscenario, hun conclusies ongewijzigd blijven. De situatie is volgens de deskundigen niet anders dan tijdens de periode dat zij hebben gerapporteerd in november 2023, omdat zij nog steeds niet met de verdachte hebben kunnen spreken over de tenlastegelegde feiten en daardoor de gedragskundige relevante onderdelen niet hebben kunnen onderzoeken. De deskundigen merken op dat er nog altijd sprake is van grote diagnostische beperkingen in het onderzoek, doordat de verdachte niet wil meewerken.
Op 29 juli 2025 heeft de reclassering geadviseerd over het eventueel opleggen aan de verdachte van een tbs-maatregel met voorwaarden. Ook aan dit onderzoek heeft de verdachte geen medewerking verleend. De reclassering adviseert negatief over het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden zien om met voorwaarden risico’s op recidive of geweld te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. De reclassering schat de risico’s op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden in als ‘hoog’. De reclassering merkt op dat de verdachte tijdens een toezicht is gerecidiveerd en dat op verschillende leefgebieden risico’s worden gesignaleerd. De verdachte heeft onvoldoende openheid gegeven over zijn (criminele) netwerk en de verdachte laat zich in met drugshandel vanuit financieel gewin. Tijdens het toezicht werd ingezet op diagnostiek en ambulante behandeling, maar de verdachte was niet gemotiveerd en gaf aan dat hij ‘behandelingsmoe’ was. De behandeling van de verdachte is vanwege gebrek aan huisvesting en stabiliteit tijdelijk gepauzeerd en vervolgens niet meer opgestart. De reclassering beschrijft dat de behandeling van de verdachte daarvoor ook regelmatig moeizaam verliep, omdat de verdachte zich niet openstelde in gesprekken, geen inzage wilde geven in zijn belevingswereld en alles buiten zichzelf plaatste. De verdachte had daarnaast moeite om zich te houden aan afspraken en het naleven van voorwaarden. De reclassering merkt op dat de verdachte enerzijds leek te profiteren van praktische ondersteuning, zoals bijvoorbeeld bij het vinden van huisvesting. Aan de andere kant constateert de reclassering dat de verdachte meermalen bewust pro-criminele keuzes maakt en dat hij zich daarbij niet laat weerhouden door een voorwaardelijk kader. Ook de positieve ontwikkelingen op het gebied van gezin en relatie hebben recidive niet kunnen voorkomen. De reclassering adviseert daarnaast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) in de zin van artikel 38z Sr op te leggen na de oplegging van een tbs-maatregel en/of gevangenisstraf. De reclassering schat immers de risico’s op geweld en letsel in als hoog. De reclassering merkt daarnaast op dat sprake is van complexe problematiek waarvan de reclassering verwacht dat deze nog zal bestaan na detentie. De reclassering plaatst hierbij wel de kritische kanttekening dat indien de verdachte niet wil meewerken aan diagnostiek en behandeling het niet in de lijn der verwachting ligt dat met een GVM gewerkt kan worden aan gedragsverandering om zo het risico op recidive te verminderen. Volgens de reclassering ligt een behandelmaatregel zoals tbs met dwangverpleging in dat opzicht meer voor de hand.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en Opiumwetdelicten. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten liep de verdachte in een proeftijd vanwege een veroordeling voor een geweldsdelict. In 2015 is aan de verdachte een PIJ-maatregel opgelegd wegens onder andere een poging doodslag.
Oplegging gevangenisstraf en tbs-maatregel
Het hof neemt bij de strafoplegging in ogenschouw de bijzondere ernst van de bewezenverklaarde feiten en dan met name de bijzondere ernst van de bewezenverklaarde poging doodslag. Gelet hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een substantiële duur zonder meer passend. Het hof zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 jaar. Het hof merkt daarbij op dat een schietincident zoals in deze zaak – op klaarlichte dag bij een metrostation met omstanders – in beginsel een hogere gevangenisstraf rechtvaardigt dan 4 jaar.
Het hof acht het echter in het belang van zowel de verdachte als de veiligheid van de maatschappij dat de verdachte snel kan starten met de behandeling in het kader van de tbs-maatregel met dwangverpleging die het hof aan de verdachte zal opleggen. Het hof is namelijk – anders dan de rechtbank – van oordeel dat aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Een tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoort tot een van de in het eerste lid onder 1 van artikel 37a Sr omschreven misdrijven. Tot slot dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel te eisen. In artikel 37b lid 1 Sr is verder bepaald dat de rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
Uit de Pro Justitia rapportage van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum van 22 november 2023 blijkt dat bij de verdachte sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, die aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde. Op de bewezenverklaarde poging doodslag staat een gevangenisstraf van meer dan 4 jaren gesteld.
Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van tbs-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte vereist.
Uit zowel de hiervoor genoemde rapportages als het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte blijkt dat de verdachte al jarenlang in aanraking komt met justitie. Uit de rapportage van de reclassering van 29 juli 2025 blijkt dat het toezicht op en de begeleiding van de verdachte moeizaam is verlopen. De verdachte is gerecidiveerd tijdens het toezicht en gaf weinig openheid van zaken. Ook had de verdachte moeite zich te houden aan afspraken of voorwaarden. De reclassering merkt op dat de verdachte pro-criminele keuzes blijft maken, ondanks de aan de verdachte aangeboden hulp. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum rapporteren eveneens dat er aanwijzingen zijn dat de verdachte zich bezig blijft houden met criminele activiteiten, ondanks dat sprake is van (uitgebreide) hulpverlening. De reclassering constateert dat het risico op recidive op geweldsdelicten hoog is en adviseert negatief over het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om met voorwaarden het recidiverisico te beperken of het gedrag van de verdachte in positieve zin te veranderen. Hoewel de deskundigen van het Pieter Baan Centrum door het gebrek aan medewerking vanuit de verdachte geen uitspraken hebben kunnen doen over recidive vanuit pathologie merken zij wel op dat er gedragskundig de nodige recidiverisico’s bestaan. De verdachte scoort op een aantal negatieve kenmerken die ook naar voren komen in de reclasseringsrapportage, namelijk het vertonen van antisociaal en gewelddadig gedrag dat zich al heeft geuit in de adolescentie. Ook de leefomstandigheden van de verdachte zijn volgens de deskundigen van het Pieter Baan Centrum een negatieve factor, omdat de verdachte zich voornamelijk omringt met andere personen die ook in aanraking komen met justitie. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum merken net als de reclassering op dat niet te verwachten valt dat de verdachte zich in de toekomst zal gaan houden aan de voorwaarden van de reclassering en zij zien weinig beschermde factoren voor de verdachte. De reclassering merkt op dat de beschermende factoren zoals de relatie en het jonge gezin van de verdachte hem er niet van hebben weerhouden te recidiveren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte desgevraagd aangegeven dat hij ondertussen zijn les heeft geleerd en zijn leven wil beteren. Hij is getrouwd, heeft een jonge dochter en wil na zijn detentie buiten [plaats] gaan wonen. Hij heeft, in tegenstelling tot wat de reclassering in het laatste advies over de verdachte heeft gerapporteerd, verklaard nu wel bereid te zijn om mee te werken met de reclassering, indien het hof dit nodig acht.
Het hof constateert op basis van het bovenstaande dat het de verdachte niet lukt om – ondanks uitgebreide begeleiding van de reclassering – niet in aanraking te komen met justitie. De verdachte blijft ervoor kiezen zich in te laten met (gewelddadige) criminele activiteiten. Het hof kreeg daarnaast ter terechtzitting in hoger beroep op basis van de verklaring van de verdachte de indruk dat de verdachte de ernst van een aantal zaken niet inziet of wil inzien. Zo heeft hij verklaard dat hij met een doorgeladen wapen op een openbare plek rondliep ‘voor zijn eigen veiligheid’ omdat hij eerder zelf beschoten was. Ook een week na het schietincident liep de verdachte nog steeds met het doorgeladen wapen rond. Het wapen is bij hem aangetroffen tijdens zijn fouillering. Op de vraag waarom de verdachte er voor heeft gekozen om te schieten richting het slachtoffer, ondanks dat er personen (waaronder twee jonge kinderen) in de vuurlinie stonden, heeft de verdachte slechts geantwoord dat hij expres mis schoot en het slachtoffer niet daadwerkelijk wilde raken. Daarmee lijkt de verdachte compleet voorbij te zijn gegaan aan het gevaar dat hij op dat moment vormde voor het slachtoffer en de overige omstanders. Hoewel de verdachte herhaaldelijk heeft verklaard dat zijn leven er nu anders uitziet omdat hij getrouwd is en een kind heeft, merkt het hof op dat de verdachte op de dag van het schietincident net enkele dagen getrouwd was en nota bene in het bijzijn van zijn zwangere vrouw op het slachtoffer heeft geschoten. Dit alles vindt het hof zeer zorgelijk. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de verdachte zich niet meer zal inlaten met criminele activiteiten op grond van wat over de verdachte is gebleken uit voornoemde rapportages en de indruk die zij van de verdachte hebben gekregen ter terechtzitting. De reclassering schat het recidiverisico op geweldsdelicten bovendien in als hoog. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum zien ook gedragskundig de nodige recidiverisco’s. De reclassering heeft er geen vertrouwen in dat zij nog enige positieve verandering bij de verdachte teweeg kunnen brengen en schatten het risico dat de verdachte zich zal onttrekken aan voorwaarden als hoog is, hetgeen wordt bevestigd door negatieve verwachtingen van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum over of de verdachte zich zal houden aan voorwaarden van de reclassering. Het onvermogen van de verdachte om zijn leven ondanks uitgebreide begeleiding een positieve wending te geven, zijn pro-criminele houding en het hoge recidiverisico maakt dat het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van tbs-maatregel aan de verdachte vereist. Gelet op het negatieve advies van de reclassering over het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden en het gebrek aan vertrouwen bij zowel de reclassering als de deskundigen over de naleving van voorwaarden door de verdachte zal het hof aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen. 38z Sr maatregel
In de hiervoor genoemde deskundigenrapportage constateren de deskundigen van het Pieter Baan Centrum dat er ‘twee tegengestelde beelden’ van de verdachte naar voren komen. Aan de ene kant wordt de verdachte als authentiek ervaren in zijn contact met de reclassering en in zijn motivatie voor de begeleiding door de reclassering, maar aan de andere kant zijn er aanwijzingen dat de verdachte zich blijft inlaten met criminele activiteiten en is er een gebrek aan openheid van de zijde van de verdachte. Deze bevindingen vinden weerklank in de hiervoor genoemde reclasseringsrapportage, waarin de reclassering onder andere opmerkt dat de verdachte geen openheid van zaken wil geven en enkel lijkt te profiteren van begeleiding met praktische zaken zoals huisvesting. De reclassering adviseert de verdachte een GVM op te leggen, omdat het risico op geweld als letsel als hoog wordt ingeschat en er sprake is van complexe problematiek die naar verwachting nog zal bestaan na detentie.
Gelet op deze geconstateerde tegenstrijdigheden in het gedrag van de verdachte en het recente, met redenen omklede en getekende advies van de reclassering om een GVM op te leggen is het hof van oordeel dat de reële kans aanwezig is dat het recidiverisico na afloop van de duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Het hof is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is om de verdachte daarnaast de GVM als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na de tbs-maatregel, indien dat dan nodig blijkt, onder toezicht te stellen, zodat het risico op recidive wordt verkleind. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. Aan de verdachte wordt immers de tbs-maatregel opgelegd en oplegging van de GVM is naar het oordeel van het hof in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36d, 37a, 37b, 38z, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 11 december 2019 van de rechtbank Amsterdam opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden gevorderd.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, omdat het hof dit niet opportuun acht gelet op de opgelegde tbs-maatregel met dwangverpleging.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 8 februari 2024 strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2019 met parketnummer 13-741038-19 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. H.A. van Eijk en mr. M.T.C. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 augustus 2025.
Mr. D.A.C. Koster is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[… 1]
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 26 augustus 2025.
[… 2]