Arrest inhoud

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-001940-24

datum uitspraak: 21 juli 2025

VERSTEK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2024 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-313712-23 en 13-178661-24 en 13-223205-24 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,

adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2025.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

Zaak A (parketnummer 13-313712-23): hij op of omstreeks 6 november 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 1] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Vieze kanker negerin", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

Zaak B (parketnummer 13-178661-24 (gevoegd)):

feit 1. hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk Z/24/2315066-4763803 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2.9, tweede lid, onder a APV, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 11 mei 2024 tot en met 10 juni 2024 niet mocht bevinden in/op overlastgebied Centrum, door, zich op voornoemde datum om 10:34 uur in/op, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden; feit 2. hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel (dagverblijf 40 gelegen aan bureau IJ tunnel), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Politie (Eenheid Amsterdam), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;__Zaak C (parketnummer 13-223205-24 (gevoegd)):__hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 2] , bijzonder opsporingsambtenaar NS, werkzaam als medewerker Veiligheid en Service, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening te weten belast met de handhaving betreffende orde, rust en veiligheid van station Amsterdam in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "jij bent een kankerracist" en/of "kankerhomo, kankerflikker, kankerracist" en/of "kankerlijer" althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A, B onder 1 en 2 en C tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Zaak A: hij op 6 november 2023 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 1] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Vieze kanker negerin";

Zaak B (gevoegd):

feit 1. hij op 30 mei 2024 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk Z/24/2315066-4763803 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2.9, tweede lid, onder a APV, gedaan namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 11 mei 2024 tot en met 10 juni 2024 niet mocht bevinden in overlastgebied Centrum, door, zich op voornoemde datum om 10:34 uur op een openbare weg in voornoemd gebied te bevinden;

feit 2. hij op 30 mei 2024 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel (dagverblijf 40 gelegen aan bureau IJ tunnel), dat aan de Politie (Eenheid Amsterdam) toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt;

Zaak C (gevoegd): hij op 10 juli 2024 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 2] , bijzonder opsporingsambtenaar NS, werkzaam als medewerker Veiligheid en Service, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten belast met de handhaving betreffende orde, rust en veiligheid van station Amsterdam in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "jij bent een kankerracist" en "kankerhomo, kankerflikker, kankerracist" en "kankerlijer".

Hetgeen in de zaken A, B onder 1 en 2 en C meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A, B onder 1 en 2 en C bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het in de zaken A en C bewezenverklaarde levert op: telkens: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Het in de zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Het in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaken A, B onder 1 en 2 en C bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Het hof overweegt als volgt.

De verdachte heeft zich met buitengewoon grove en kwetsende bewoordingen schuldig gemaakt aan het beledigen van twee ambtenaren. Hij heeft de ambtenaren, die gewoon hun werk deden, in hun eer en goede naam aangetast en hun gezag als ambtsdragers ondermijnd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voldoen aan een hem opgelegd gebiedsverbod. Door zo te handelen heeft de verdachte een door het openbaar gezag ter handhaving van de openbare orde gegeven bevel naast zich neer gelegd. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van een politiecel door in die cel te urineren. De verdachte heeft op een buitengewoon onsmakelijke wijze laten zien geen respect te hebben voor overheidseigendommen.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 juni 2025 is hij eerder, ook ten aanzien van het beledigen van een ambtenaar in functie, onherroepelijk veroordeeld.

Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het strafblad van de verdachte acht het hof, net als de politierechter, een gevangenisstraf voor de duur van een maand passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De verdachte heeft de aangeefster met zijn handelen gekwetst, zoals schriftelijk is toegelicht door de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding. Daarmee is sprake van aantasting in de eer en goede naam volgens artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De verdachte heeft aldus onrechtmatig gehandeld jegens de aangeefster, zodat de aangeefster recht heeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg daarvan, als bedoeld in artikel 6:106 BW. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij Nationale politie, Eenheid Amsterdam

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 76,92. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak C bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De verdachte heeft de aangever met zijn handelen in zijn eer aangetast en gekwetst, zoals schriftelijk is toegelicht door de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding. Daarmee is sprake van aantasting in de eer en goede naam volgens artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De verdachte heeft aldus onrechtmatig gehandeld jegens de aangever, zodat de aangever recht heeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg daarvan, als bedoeld in artikel 6:106 BW. De omvang van de immateriële schade als gevolg van de belediging zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 100,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 184, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-313712-23 en in de zaak met parketnummer 13-178661-24 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-223205-24 tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-313712-23 en in de zaak met parketnummer 13-178661-24 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-223205-24 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-313712-23 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-313712-23 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 november 2023.

Vordering van de benadeelde partij Nationale politie, Eenheid Amsterdam Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Nationale politie, Eenheid Amsterdam ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-178661-24 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 76,92 (zesenzeventig euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Nationale politie, Eenheid Amsterdam, ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-178661-24 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 76,92 (zesenzeventig euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt. Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 mei 2024.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-223205-24 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af. Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-223205-24 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 juli 2024.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. R.A.E. van Noort en mr. J. Boksem, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juli 2025.

mr. N.E. Kwak en mr. J. Boksem zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.