Artikel 2b
1. Indien in een pensioenregeling wordt voorzien in een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen dat bij beëindiging van de deelneming een premievrije aanspraak oplevert, wordt aan een deelnemer of gewezen deelnemer, ongeacht zijn burgerlijke staat, de mogelijkheid geboden, in elk geval met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats van het nabestaandenpensioen te kiezen voor één of meer van de volgende vormen van ouderdomspensioen:
- een hoger ouderdomspensioen;
- een eerder ingaand ouderdomspensioen;
- een hoger en een eerder ingaand ouderdomspensioen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
- het vrijwillige nabestaandenpensioen;
- het wezenpensioen;
- de aanspraak van de gewezen echtgenoot, bedoeld in artikel 8a, eerste en tweede lid.
3. De collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het nabestaandenpensioen, bedoeld in het eerste lid, is, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig aan de collectieve actuariële waarde van dat nabestaandenpensioen.
4. Bij de keuze, bedoeld in het eerste lid is, in voorkomend geval in afwijking van artikel 8c, tweede lid, de toestemming van de echtgenoot vereist of is de toestemming van de partner die is aangemeld in het kader van een partnerpensioen vereist. Voor de toepassing van dit artikellid is artikel 32ba, eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en het derde lid.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2007]