ECLI:NL:RVS:2025:3840 - Raad van State - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202305971/1/R1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend in Bergen (NH),
2. Stichting Mr. Frits Zeiler, gevestigd in Bergen (NH) en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend in Bergen (NH), (hierna samen en in enkelvoud: de stichting),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 augustus 2023 in zaak nr. 21/6203 en 21/6208 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2021 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend, voor zover hier van belang, voor het kappen van 23 bomen op het perceel aan de [locatie 1] in Bergen.
Bij besluit van 30 september 2021 heeft het college het door [appellant sub 1] en de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 20 maart 2021 met aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 september 2021 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[vergunninghouder] heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.
Bij besluit van 8 januari 2024 heeft het college de bezwaren van [appellant sub 1] en de stichting tegen het besluit van 20 maart 2021 opnieuw ongegrond verklaard.
[appellant sub 1] en de stichting hebben gronden ingediend tegen het besluit van 8 januari 2024.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2025, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. D. Quakernaat, rechtsbijstandverlener in Leusden, de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.E. Terhorst, advocaat in Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.D.P. Guarracino, vergezeld van ing. P.A. Korstanje, zijn verschenen. Verder is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. K. Hollenberg, advocaat in Alkmaar, vergezeld van [persoon] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [vergunninghouder] is eigenaar van het perceel aan de [locatie 1] en woont daar. Hij heeft een aanvraag ingediend om op dat perceel onder meer bomen te kappen. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 2]. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wonen aan de [locatie 3]. De stichting Mr. Frits Zeiler heeft onder meer als doel, het behoud van het kenmerkende natuur- en dorpsschoon in Bergen.
De percelen ten westen van de Rondelaan behoorden tot het voormalige Middeleeuwse landgoed van de buitenplaats het Oude Hof. Het perceel ligt in de woonwijk Van Reenenpark. De aanwezige bebouwing bestaat uit grote, vrijstaande woningen op ruime kavels met vaak grote, groene voortuinen en oprijlanen. De woonwijk is een beschermd dorpsgezicht.
Voor de kap van de bomen is een omgevingsvergunning nodig voor twee te onderscheiden activiteiten. Zo is een vergunning vereist voor de activiteit "het uitvoeren van een werk of werkzaamheden" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo. Op de gronden, waarop de te kappen bomen staan, rusten namelijk op grond van het bestemmingsplan "Bergen-Dorpskern Zuid" de bestemmingen "Tuin-T" en "Wonen-Van Reenenpark (W-RP)", beide met de aanduiding "natuur- en landschapswaarden (nlw)". Op grond van de artikelen 20.7 en 25.14 geldt op gronden met de tuin- en woonbestemming een aanlegvergunningstelsel voor het rooien en/of vellen van houtgewassen met een grotere hoogte dan 3 m en/of een oppervlakte van meer dan 5 m².
Ook is voor de kap van de bomen een vergunning vereist voor de activiteit het "vellen of doen vellen van een houtopstand" als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo, in samenhang met artikel 4.11, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Bergen 2019 (hierna: de APV).
Het college heeft bij het besluit van 20 maart 2021 voor de kap van 23 bomen een omgevingsvergunning verleend voor beide activiteiten. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat toestemming kon worden verleend voor de activiteit "het uitvoeren van een werk of werkzaamheden" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo. Volgens het college zullen de aanwezige natuur- en landschapswaarden door de kap van de bomen niet onevenredig worden aangetast, als op het achterste gedeelte van het perceel het groene karakter behouden blijft. Om dat te bewerkstelligen, heeft het college een herplantplicht aan de vergunning verbonden. Ook is als voorwaarde opgenomen dat de kap van bomen niet mag plaatsvinden in het broedseizoen.
Het college heeft zijn standpunt over de natuurwaarden gebaseerd op het rapport "Toetsing in het kader van de natuurwetgeving: [locatie 1] te Bergen" van 8 februari 2021. Het rapport is opgesteld door Van Goes en Groot, ecologisch onderzoeks- en adviesbureau, ten behoeve van de aanvraag en bevat de resultaten van een quickscan naar de aanwezige natuurwaarden (hierna: rapport Quickscan). Het standpunt over de landschapswaarden heeft het college gebaseerd op een uitgebracht ambtelijk advies.
Bij het besluit op bezwaar van 30 september 2021 heeft het college de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten. Het college heeft een aanvullende motivering gegeven wat betreft de deskundigheid van de ambtenaar die het advies heeft uitgebracht en de aantasting van de landschapswaarden. Ook heeft het college alsnog gemotiveerd waarom toestemming kon worden verleend voor de activiteit "vellen of doen vellen van een houtopstand".
2.1. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, omdat het college volgens hem ontoereikend heeft gemotiveerd dat toestemming voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo mocht worden verleend. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet op grond van de gegeven motivering op het standpunt mogen stellen dat de landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast. Volgens de rechtbank heeft het college wel voldoende gemotiveerd waarom door de kap van bomen de aanwezige natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
Wat betreft de verleende toestemming voor het (doen) vellen van houtopstand heeft de rechtbank overwogen dat het college zich enerzijds op het standpunt heeft gesteld dat de waarden van dorpsschoon niet in het geding zijn, maar anderzijds van opvatting is dat met de herplantplicht aan de waarden van dorpsschoon tegemoet wordt gekomen. De rechtbank is van oordeel dat nu uit de APV volgt dat een herplantplicht alleen kan worden opgelegd als één van de weigeringsgronden zich voordoet, onduidelijk is welke afweging het college heeft gemaakt over de gevolgen van het (doen) vellen van houtopstand voor de waarden van het dorpsschoon.
[appellant sub 1] en de stichting zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Zij beogen een verdergaande vernietiging van het besluit op bezwaar. Zij vrezen voor aantasting van de natuur- en landschapswaarden door het kappen van de bomen. De stichting vreest daarnaast ook voor de aantasting van het dorpsschoon in Bergen.
[appellant sub 1] en de stichting zijn het ook niet eens met het besluit van 8 januari 2024. Dit besluit heeft het college genomen om te voldoen aan de aangevallen uitspraak. Tegen dat besluit hebben zij gronden ingediend.
De hoger beroepen
3. De Afdeling zal eerst een grond van meer algemene aard behandelen en dan ingaan op de gronden die zich richten tegen de verleende toestemming voor de activiteit "Uitvoeren van een werk of werkzaamheden". Tot slot zal de Afdeling overige gronden beoordelen.
Is het besluit onzorgvuldig voorbereid?
4. [appellant sub 1] en de stichting betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat het college er volgens hen ten onrechte vanuit is gegaan dat een bepaalde boom geheel op het perceel van de vergunninghouder staat, terwijl die boom deels op het perceel van [appellant sub 1] staat.
4.1. Op de bij de aanvraag behorende tekening zijn de te kappen bomen genummerd. Het betoog gaat over boom 12, die zich bevindt op gronden met de bestemming "Wonen-Van Reenenpark".
De Afdeling overweegt dat voor het kappen van de bomen vergunning is verleend voor de activiteit het uitvoeren van een werk of werkzaamheid. Het daarvoor geldende toetsingskader is in dit geval opgenomen in artikel 25, zestiende lid, van de regels van het bestemmingsplan. Daarin staat dat een aanlegvergunning zoals bedoeld in lid 14 uitsluitend wordt verleend indien de natuur- en landschapswaarden ter plaatse niet onevenredig worden aangetast.
Gelet op artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo, in samenhang bezien met de regels van het bestemmingsplan, lag aan het college ter beoordeling voor of de werkzaamheden de natuur- en landschapswaarden ter plaatse niet onevenredig aantasten. Voor zover de boom op het perceel van [appellant sub 1] staat, overweegt de Afdeling dat het eigendom van de boom geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo is en is het eigendom om die reden ook geen belang dat het college had moeten betrekken bij de vergunningverlening. Vergelijk de uitspraak van 9 november 2011, ECLI:NL:RVS:2014:420, overweging 8.1.
Verder is voor het vellen van houtopstanden een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo vereist. Het toetsingskader daarvoor is opgenomen in artikel 4.11b van de APV. Op grond van dat artikel kan een vergunning voor het kappen van een boom worden geweigerd of onder voorschriften worden verleend in het belang van ecologische waarden, landschappelijke/stedenbouwkundige waarden, cultuurhistorische waarden, waarden voor recreatie en leefbaarheid, waarden van dorpsschoon en beeldbepalende waarden. De omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden kan alleen worden geweigerd op de gronden, genoemd in artikel 4.11b van de APV. Voor zover de boom op het perceel van [appellant sub 1] staat, is dat dus ook geen belang dat kan leiden tot weigering van de vergunning of het verbinden van voorschriften of beperkingen (vergelijk de uitspraak van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4860, overweging 18.1).
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit om deze reden onzorgvuldig is voorbereid.
Het betoog slaagt niet.
De activiteit "Uitvoeren van een werk of werkzaamheden"
5. Een omgevingsvergunning voor de activiteit "Uitvoeren van een werk of werkzaamheden" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo mag op grond van artikel 25, zestiende lid, en artikel 20, negende lid, van de regels van het bestemmingsplan uitsluitend worden verleend indien uit een advies van de deskundige op het gebied van natuur en landschap blijkt dat de natuur- en landschapswaarden ter plaatse niet onevenredig worden aangetast.
Is het besluit gebaseerd op een advies van een deskundige?
6. [appellant sub 1] en de stichting betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning wat betreft de toestemming voor het vellen van houtopstanden ten onrechte is verleend, omdat daaraan niet, zoals het bestemmingsplan voorschrijft, een advies van een deskundige ten grondslag ligt. De door het college geraadpleegde ambtenaar van de gemeente kan volgens hen niet als zodanig worden beschouwd. Ook is diegene niet objectief, omdat hij werkzaam is bij de gemeente. Daarnaast wijzen zij erop dat het gegeven advies niet op schrift is gesteld en daardoor voor hen niet controleerbaar is.
6.1. Artikel 1, onder 58, definieert een natuur- en landschapsdeskundige als een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur en landschap.
Het college heeft het besluit gebaseerd op een advies van een ambtenaar, werkzaam als beleidsmedewerker natuur- en landschap van de gemeente Bergen. Het college heeft de inhoud van het advies weergegeven in het besluit van 20 maart 2021. Geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van de weergave hiervan te twijfelen, zodat het advies dus wel controleerbaar was voor [appellant sub 1] en de stichting.
In het besluit op bezwaar van 30 september 2021 staat dat de desbetreffende ambtenaar beschikt over jarenlange ervaring op het gebied van beleidsadvisering over natuur en landschap. Verder heeft het college toegelicht dat hij Bos- en Natuurbeheer heeft gestudeerd aan de Hogeschool Van Hall Larenstein en 25 jaar ervaring heeft met advisering op het vlak van groen, natuur en landschap. Op 14 december 2021 is de desbetreffende ambtenaar bovendien aangewezen als deskundige als bedoeld in artikel 1, onder 58, van de planregels. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de deskundigheid van de ambtenaar die advies heeft uitgebracht aan het college. In hetgeen [appellant sub 1] en de stichting verder hebben gesteld, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het advies, gelet op de inhoud daarvan, niet professioneel of niet objectief is uitgebracht.
De Afdeling ziet net als de rechtbank in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college het advies van de inmiddels ook daartoe aangewezen ambtelijke landschapsdeskundige niet heeft mogen aanmerken als een advies als bedoeld in artikel 25, zestiende lid, en artikel 20, negende lid, van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college dat advies aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog slaagt niet.
Worden de natuurwaarden onevenredig aangetast?
7. [appellant sub 1] en de stichting betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
[appellant sub 1] en de stichting wijzen op het in hun opdracht uitgebrachte rapport "Expert judgement project [locatie 1]" van M. Themmen van 26 mei 2021 (hierna: rapport EJ). De rechtbank heeft volgens hen miskend dat het rapport EJ de bevindingen van het door het college aan het besluit ten grondslag gelegde rapport Quickscan niet onderschrijft. In het rapport EJ wordt namelijk aanbevolen om minder bomen te kappen en een andersluidende herplantplicht op te nemen. Bovendien is het kappen van de bomen volgens hen niet nodig voor het realiseren van de woning.
Ook wordt in het rapport Quickscan volgens hen ten onrechte niet ingegaan op andere natuurwaarden dan de aanwezigheid van vleermuizen. Volgens [appellant sub 1] en de stichting had het college op grond van de uitgevoerde quickscan niet mogen besluiten dat een uitgebreider onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen niet nodig was. Met het blote oog is volgens hen niet te zien of er vleermuisnesten zitten in de ongeveer 20 m hoge bomen. Daarbij wijst de stichting erop dat het desbetreffende onderzoek is verricht in februari, een maand dat vleermuizen niet kunnen worden waargenomen.
De stichting wijst er verder op dat in het rapport Quickscan over gebiedsbescherming wordt geconcludeerd dat beïnvloeding van de gebieden niet is uit te sluiten.
7.1. Over de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen of het college zich op het standpunt mocht stellen dat de natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast, overweegt de Afdeling het volgende.
Het college heeft zich wat betreft de aanwezigheid van natuurwaarden op en in de omgeving van het perceel en de aantasting daarvan door de kap van bomen gebaseerd op het rapport Quickscan. In het aan het rapport ten grondslag liggende onderzoek is onderzocht of werkzaamheden, waaronder het kappen van bomen, negatieve effecten kunnen hebben op diersoorten en nabijgelegen natuurgebieden die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. Het onderzoek is gebaseerd op bronnenstudie en veldbezoek.
In tabel 1 staat vermeld welke diersoorten zijn te verwachten op en nabij het perceel. Daarbij gaat het zowel om aangetroffen soortgroepen als om soortgroepen waarvoor potentieel bestaat. In het rapport wordt geconcludeerd dat indien bepaalde voorwaarden in acht worden genomen, zoals dat niet in het broedseizoen wordt gekapt, geen belangrijke negatieve effecten worden verwacht voor beschermde soorten bij de uitvoer van de werkzaamheden. In het rapport wordt, anders dan waarvan de stichting uitgaat, uitgesloten geacht dat er gevolgen zijn voor nabijgelegen natuurgebieden.
De Afdeling stelt vast dat in het rapport Quickscan onder meer wordt ingegaan op de aanwezigheid van en gevolgen voor vogels en grondgebonden zoogdieren. De Afdeling volgt dan ook niet de stelling van [appellant sub 1] en de stichting dat het onderzoek zich heeft beperkt tot vleermuizen.
In paragraaf 3.1 staat dat het perceel bestaat uit verschillende grotere bomen. In de bomen zijn geen grote nesten, holtes en spleten waargenomen. In paragraaf 4.3 staat dat in de omgeving van het perceel vleermuizen kunnen voorkomen. Deze kunnen verblijven in gebouwen nabij het perceel. Over de mogelijk aanwezige vleermuizen op het perceel wordt in het rapport geconcludeerd dat daarop geen negatief effect wordt verwacht van de werkzaamheden, omdat het perceel een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied.
In de door de stichting gestelde omstandigheden dat vleermuisnesten niet met het blote oog te zien zijn en dat het perceel ten onrechte alleen in februari is bezocht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek in het rapport Quickscan ontoereikend is. Zoals het college ook tijdens de zitting heeft toegelicht, is onderzocht of er in het plangebied potentiële ruimte is voor vleermuizen. Daarvoor is niet noodzakelijk of vleermuizen daadwerkelijk kunnen worden waargenomen. Daarbij komt dat in het rapport EJ de deugdelijkheid van het onderzoek en de daaruit getrokken conclusies in het rapport Quickscan als zodanig niet worden betwist. In het rapport EJ staat dat er geen reden is om de conclusies in twijfel te trekken.
In wat [appellant sub 1] en de stichting hebben aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich op grond van het rapport Quickscan niet op het standpunt mocht stellen dat de natuurwaarden door de kap van de bomen niet onevenredig worden aangetast. Dat het college aanbevelingen uit het rapport Quickscan, zoals het plaatsen van vleermuiskasten en insectenhotels, niet heeft overgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Het niet overnemen van deze aanbevelingen, die zien op het kunnen versterken van natuurwaarden, betekent niet dat zonder die maatregelen er wel sprake is van onevenredige aantasting van natuurwaarden. In de stelling van [appellant sub 1] en de stichting dat het kappen van de bomen niet nodig is voor het realiseren van de woning, wat daar verder ook van zij, heeft de rechtbank verder terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college vanwege de gevolgen voor de natuurwaarden de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen wat betreft de activiteit "het uitvoeren van werken of werkzaamheden" niet mocht verlenen. Van een onevenredige aantasting is volgens het rapport Quickscan immers geen sprake.
Het betoog slaagt niet.
Vergunning voor het verrichten van andere werken of werkzaamheden?
8. De stichting betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen toestemming heeft mogen verlenen voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden voor het op een andere plek op het perceel maken van een inrit. Dit leidt volgens haar tot een onevenredige aantasting van landschapswaarden. De stichting betoogt verder dat het college heeft miskend dat ten tijde van het besluit op bezwaar nog toestemming moest worden aangevraagd voor het uitvoeren van werkzaamheden op de rest van het perceel ten behoeve van het egaliseren van het terrein. Daarbij wijst zij erop dat [vergunninghouder] op de zitting bij de rechtbank heeft aangegeven het hele terrein te zullen egaliseren.
8.1. De Afdeling stelt vast dat het college met de verleende omgevingsvergunning geen toestemming heeft verleend voor het verrichten van een werk of werkzaamheden anders dan voor het rooien en/of vellen van houtgewassen met een grotere hoogte dan 3 m en/of een oppervlakte van meer dan 5 m2. Het uitvoeren van een werk of werkzaamheden voor het egaliseren van het terrein of het afgraven of ophogen voor de aanleg van een inrit is dus niet vergund bij het besluit van 20 maart 2021. Wat de stichting daartegen heeft aangevoerd, kan daarom niet leiden tot het oordeel dat het college het besluit op bezwaar niet heeft mogen nemen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Dat volgens de stichting toestemming nodig is voor het egaliseren van de rest van het perceel, leidt niet tot het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank om die reden niet in stand kan blijven. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat voor verschillende activiteiten, genoemd in artikel 25, veertiende lid, en artikel 20, zevende lid, afzonderlijke aanvragen worden gedaan voor een vergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden. Overigens heeft het college bij besluit van 11 februari 2022 vergunning verleend voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden ten behoeve van het ophogen en/of afgraven van het perceel. Dat besluit ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over de hoger beroepen
9. De hoger beroepen zijn ongegrond.
Het besluit van 8 januari 2024
10. Het college heeft bij het besluit van 8 januari 2024, voor zover hier van belang, de bezwaren van [appellant sub 1] en de stichting ongegrond verklaard. Het college heeft de motivering van het besluit op bezwaar van 30 september 2021 herhaald en heeft op onderdelen een aanvullende motivering gegeven.
Het besluit van 8 januari 2024 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
11. De Afdeling zal eerst ingaan op gronden van meer formele aard en daarna per verleende toestemming ingaan op de aangevoerde inhoudelijke gronden.
Onzorgvuldige voorbereiding en betwisting deskundigheid
12. [appellant sub 1] en de stichting hebben tegen het nieuwe besluit op bezwaar een grond aangevoerd over de onzorgvuldige voorbereiding van het besluit wat betreft boom 12 en zij betwisten de deskundigheid van de ambtenaar die heeft geadviseerd over de aantasting van de landschapswaarden en de natuurwaarden. In het kader van het hoger beroep is de Afdeling op die gronden ingegaan onder 6.1 en 7.1. De Afdeling ziet in wat nu in beroep tegen het nadere besluit over die onderwerpen is aangevoerd geen reden om anders te oordelen dan zij hiervoor heeft gedaan. Wat [appellant sub 1] en de stichting daarover in beroep hebben aangevoerd, kan daarom niet leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar van 8 januari 2024.
De betogen treffen geen doel.
De activiteit "Uitvoeren van een werk of werkzaamheden"
Worden de landschapswaarden onevenredig aangetast?
13. [appellant sub 1] en de stichting betogen dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat door de kap van de bomen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschapswaarden. Volgens hen is niet duidelijk waaruit volgens het college de landschapswaarden precies bestaan. Daarnaast heeft het college volgens hen in zijn belangenafweging ten onrechte geen verschillend gewicht toegekend aan bomen die gekapt moeten worden voor het realiseren van de nieuwe woning, en de bomen die daarvoor niet gekapt hoeven te worden.
13.1. Zoals onder 5 staat, mag de vergunning slechts worden verleend als de natuur- en landschapswaarden ter plaatse niet onevenredig worden aangetast. Het college heeft aan het besluit, naast het eerder uitgebrachte advies van de als deskundige aangewezen beleidsmedewerker, ook een advies van hem van 20 oktober 2023 ten grondslag gelegd (hierna: het tweede advies), waarin nader wordt ingegaan op de aanwezige landschapswaarden op het perceel.
In de adviezen worden, anders dan [appellant sub 1] en de stichting stellen, de aanwezige landschapswaarden omschreven. Er wordt namelijk ingegaan op de kenmerken en identiteit van de landschapswaarden op het perceel in relatie tot die van de omliggende percelen. In het tweede advies staat dat in de vorige eeuw ervoor gekozen is om voor een gedeelte van het Oude Hof woonbebouwing te realiseren, waardoor het bestaande bosrijke duinreliëf, grotendeels is geëgaliseerd om bebouwing en tuinaanleg mogelijk te maken. In de adviezen staat dat verder door de bebouwing aan de Rondelaan en Komlaan de herkenbaarheid en identiteit van het reliëfrijke landgoedbos hier is verdwenen. De beplanting in het gebied staat niet meer in samenhang met overige restanten hiervan en draagt niet meer bij aan de herkenbaarheid en identiteit. In het tweede advies staat verder dat zich inmiddels een nieuwe identiteit heeft gevormd. Op de meeste percelen aan de Rondelaan en de Komlaan is te zien dat er in de huidige situatie aan de wegzijde nog een enkele boom staat, dat rondom de huizen weinig beplanting aanwezig is en dat er op het achterste deel van de percelen weer bomen aanwezig zijn. In de nieuwe situatie wordt dit op [locatie 1] ook het geval. Daarmee is het eindbeeld een landschappelijk passend beeld in deze woonwijk, aldus het tweede advies. Tijdens de zitting heeft de desbetreffende beleidsmedewerker een toelichting gegeven. Hij heeft uiteengezet dat ter plaatse van de woning geen sprake meer is van hoge landschapswaarden, als bedoeld in het bestemmingsplan die bescherming verdienen, omdat daar inmiddels een woonwijk is ontstaan, bestaande uit ruime kavels in een groene setting. Elders in het plangebied, waar de oorspronkelijke structuur van het Oude Hof nog intact is, komt aan de landschapswaarden meer bescherming toe.
De Afdeling is van oordeel dat, gelet op wat hiervoor staat, duidelijk is waaruit de landschapswaarden volgens het college bestaan.
In het tweede advies wordt tot de conclusie gekomen dat als het achterste deel van de tuin het groene karakter behoudt, zoals bij de percelen in de omgeving, er geen negatieve effecten op de landschapswaarden optreden. Aan de vergunning is een herplantplicht verbonden, die inhoudt dat binnen een jaar na datum van het besluit een eik en een beuk in de achtertuin van de woning, struiken en leibomen aan weerszijden van de tuin en bosplantsoen in het achtergedeelte van de achtertuin moeten worden herplant. Gelet hierop heeft het college ervan mogen uitgaan dat het groene karakter in het achterste deel van de tuin behouden blijft.
Ter voldoening aan de uitspraak van de rechtbank, heeft het college in het besluit alsnog toegelicht dat de bomen die niet gekapt moeten worden voor de bouw van de woning, gekapt moeten worden voor een tijdelijke woonunit. De stelling van [appellant sub 1] en de stichting dat het college het onderscheid niet inzichtelijk heeft gemaakt, volgt de Afdeling derhalve ook niet.
Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat geen onevenredige aantasting van de landschapswaarden plaatsvindt als de bomen waarop de vergunning ziet worden gekapt, ook indien de kap verband houdt met de plaatsing van de tijdelijke woonunit. Hieruit volgt dat er in zoverre geen reden was om de toestemming niet te verlenen.
Het betoog slaagt niet.
Worden de natuurwaarden onevenredig aangetast?
14. [appellant sub 1] en de stichting betogen dat het college met het rapport Quickscan niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast, omdat het rapport Quickscan alleen gaat over op grond van de Wet natuurbescherming beschermde flora en fauna en daarin dus niet wordt ingegaan op niet-beschermde flora en fauna op het perceel.
14.1. Het college heeft zich wat betreft de aanwezigheid van natuurwaarden op en in de omgeving van het perceel gebaseerd op het rapport Quickscan en het tweede advies. Onder 7.1 heeft de Afdeling geoordeeld dat wat [appellant sub 1] en de stichting in hoger beroep hebben aangevoerd, geen aanleiding vormde voor het oordeel dat het college zich op grond van het rapport Quickscan niet op het standpunt mocht stellen dat de natuurwaarden door de kap van de bomen niet onevenredig worden aangetast.
[appellant sub 1] en de stichting brengen nu een nieuw argument naar voren. In het tweede advies wordt nader ingegaan op de aanwezige natuurwaarden. Anders dan [appellant sub 1] en de stichting stellen, is in dat advies ook ingegaan op de niet-beschermde flora en fauna. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat een onevenredige aantasting van natuurwaarden zich niet zal voordoen.
Het betoog slaagt niet.
De activiteit "vellen van een houtopstand"
15. [appellant sub 1] en de stichting betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het behoud van dorpsschoon niet in de weg staat aan verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit "het vellen van een houtopstand". Zij betogen dat het college met dit besluit nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd welke afweging het heeft gemaakt over het dorpsschoon.
Zij voeren daarnaast aan dat het college aan de waarde van de te kappen bomen voor het dorpsschoon onvoldoende gewicht heeft toegekend. In dat verband stellen ze dat als op het perceel aan de straatzijde nog maar vijf bomen staan, het dorpsschoon wel degelijk wordt aangetast. Ook aan de cultuurhistorische waarde van de bomen is volgens hen te weinig gewicht toegekend. Zij betwisten dat de bomen niet van hoge kwaliteit zijn. Tenslotte stellen zij dat het college de waarde van de bomen voor de leefbaarheid ten onrechte van beperkte waarde heeft geacht. De bomen hebben volgens hen grote waarde voor de leefbaarheid van de omgeving. Zo bieden de bomen een mooi uitzicht en wordt genoten van de schaduw die zij bieden.
15.1. Op grond van artikel 4:11b van de APV kan een vergunning voor het vellen of doen vellen van houtopstand worden geweigerd of onder voorschriften worden verleend in het belang van ecologische waarden, landschappelijke/ stedenbouwkundige waarden, cultuurhistorische waarden, waarden voor recreatie en leefbaarheid, waarden van dorpsschoon en beeldbepalende waarden.
De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van de in de aanvraag genoemde bomen te verlenen, betreft een discretionaire bevoegdheid van het college, waarbij het college de omgevingsvergunning kan weigeren op grond van de in artikel 4:11b van de APV genoemde belangen. Het college kan bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen alle relevante belangen meewegen. Dit betekent dat het college bij de beslissing om een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand te verlenen beleidsruimte heeft.
15.2. Het college heeft naast het eerdere advies van de deskundige op het gebied van bomen en struiken. Ook het advies van 3 oktober 2023 aan het besluit ten grondslag gelegd. In de adviezen staat dat de te kappen bomen aan de achterzijde van het perceel niet van hoge kwaliteit zijn. In het eerste advies staat dat de bomen geen mooie kronen hebben en dat de waarden van dorpsschoon daarom niet in het geding zijn. Ook staat daarin dat de situatie in de achtertuin aanzienlijk verbeterd kan worden als er nieuwe bomen worden geplant met begroeiing van struiken. In het advies van 3 oktober 2023 wordt nader ingegaan op de waarden van dorpsschoon, de cultuurhistorische waarde van de bomen, en de waarden voor de leefbaarheid.
Het college heeft in reactie op de uitspraak van de rechtbank alsnog toegelicht dat de herplantplicht niet is opgelegd ten behoeve van het behoud van het dorpsschoon. De herplantplicht is alleen opgelegd ter bescherming van de cultuurhistorische waarden.
Over het dorpsschoon staat in de adviezen dat daarvoor wordt gekeken naar het groen dat behouden blijft; in dit geval vijf bomen aan de voorzijde van het perceel. Die vijf bomen zijn volgens het advies van 3 oktober 2023 voldoende voor het oordeel dat het dorpsschoon niet overmatig wordt aangetast. Dit komt volgens het advies ook overeen met andere percelen in de omgeving. [appellant sub 1] en de stichting hebben daar alleen tegenover gesteld dat zij wel vinden dat met niet meer dan vijf bomen het dorpsschoon wordt aangetast. Dit betreft een verschil in waardering. Dat betekent niet dat het college zich wat betreft het behoud van dorpsschoon niet op de adviezen van de deskundige mocht baseren.
Over de cultuurhistorische waarden staat in het advies van 3 oktober 2023 dat het gebied zich kenmerkt door het vele groen, wat een overgang vormt naar het meer bebouwde gebied. Om die cultuurhistorische waarden te behouden en de bosrijke omgeving in de toekomst tot zijn recht te laten komen, moeten volgens de adviezen bomen worden aangeplant; een rij leibomen en bosplantsoen aan de achterzijde van het perceel. De Afdeling stelt vast dat de herplantplicht daar ook toe strekt. Over de waarden voor leefbaarheid staat in het advies van 3 oktober 2023 dat met de herplantplicht de waarden voor de leefbaarheid gewaarborgd blijven.
Het college heeft op basis van de adviezen geconcludeerd dat de waarden niet zodanig zijn dat de belangen van [vergunninghouder] bij de kap van de bomen teneinde de woning te kunnen realiseren, niet zwaarder mogen wegen dan het algemeen belang bij het behoud van de bomen.
De Afdeling is van oordeel dat het college met de motivering die is neergelegd in het besluit voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het de afzonderlijke belangen heeft gewaardeerd en hoe het de in artikel 4:11b, van de APV genoemde waarden heeft afgewogen tegen de belangen die met het verlenen van de vergunning zijn gediend. In wat [appellant sub 1] en de stichting hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college geen toestemming heeft mogen verlenen voor het (doen) vellen van houtopstand.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over de beroepen
16. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
17. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen ongegrond;
II. verklaart de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) van 8 januari 2024 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
163-1036
Wettelijk kader
Uitvoeren van een werk of werkzaamheden
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald."
Artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening."
Artikel 25, veertiende lid, van de planregels, dat betrekking heeft op de bestemming "Wonen", luidt:
"Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding "natuur- en landschapswaarden (nlw) zonder schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
a. het rooien en/of vellen van houtgewassen met een grotere hoogte dan 3 m en/of een grotere oppervlakte dan 5 m;
[…];
Artikel 25, zestiende lid, luidt:
"Een aanlegvergunning zoals bedoeld in lid 14 wordt uitsluitend verleend indien uit een advies van de deskundige op het gebied van natuur en landschap blijkt dat de natuur- en landschapswaarden ter plaatse niet onevenredig worden aangetast."
Artikel 20, zevende lid, dat betrekking heeft op de bestemming "Tuin", luidt:
"et is verboden om ter plaatse van de aanduiding "natuur- en landschapswaarden (nlw) zonder schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
a. het rooien en/of vellen van houtgewassen met een grotere hoogte dan 3 m en/of een grotere oppervlakte dan 5 m;
[…].
Artikel 20, negende lid, luidt:
"Een aanlegvergunning zoals bedoeld in lid 7 wordt uitsluitend verleend indien uit een advies van de deskundige op het gebied van natuur en landschap blijkt dat de natuur- en landschapswaarden ter plaatse niet onevenredig worden aangetast."
Artikel 1, onder 53, definieert landschapswaarde als:
"de in een gebied aanwezige waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende natuur, levende natuur en cultuur."
Artikel 1, onder 58, definieert natuur- en landschapsdeskundige als:
"een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur en landschap."
Artikel 1, onder 59, definieert natuurwaarde als:
"de in een gebied aanwezige waarden in verband met de aanwezige flora en fauna."
Vellen of doen vellen van een houtopstand
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo luidt:
"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."
Artikel 4.11, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Bergen 2019 luidt:
"Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen"
Artikel 4:11b luidt:
"Het college van burgemeester en wethouders kan een vergunning weigeren, dan wel aan de vergunning voorschriften of beperkingen verbinden, in het belang van:
-
ecologische waarden;
-
landschappelijke / stedenbouwkundige waarden;
-
cultuurhistorische waarden;
-
waarden voor recreatie en leefbaarheid;
-
waarden van dorpsschoon;
-
beeldbepalende waarden."