ECLI:NL:RBZWB:2025:5777 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 27 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6872
(gemachtigde: [gemachtigde 1] )
en
(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghoudster] , uit [plaats] (vergunninghoudster).
- Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de door het college verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning aan de [adres] . Eiseres is het niet eens met de verlening van de vergunning. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Onder meer aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de omgevingsvergunning mocht verlenen.
Procesverloop
- Het college heeft bij bestreden besluit van 9 juli 2024 een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het bouwen van een woning aan de [adres] . Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend. Vergunninghoudster heeft eveneens schriftelijk op het beroep gereageerd.
2.1. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres met haar gemachtigde, de gemachtigde van het college met ing. [naam 1] en vergunninghoudster met [naam 2].
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
- Op 7 december 2023 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend die ziet op het bouwen van een woonhuis met aangebouwde garage op het perceel [adres] .
3.1. Eiseres heeft naar aanleiding van de publicatie van deze aanvraag schriftelijk bedenkingen ingediend en naar aanleiding van het ontwerpbesluit een zienswijze.
3.2. Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen. Een brief van het college met een reactie op de zienswijze van eiseres maakt hiervan onderdeel uit.
Toetsingskader
- Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend op 7 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen voor het bouwplan afgegeven?
- De rechtbank stelt vast dat ter plaatse van het perceel [adres] het bestemmingsplan Zuid en West [plaats] gold. Op het perceel rustte de bestemming ‘Bedrijf’ met de functieaanduiding ‘bedrijf tot en met categorie b1’. Het college heeft de omgevingsvergunning wat betreft de afwijking van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚ van de Wabo. Uit de wet
[1] volgt dat een dergelijke omgevingsvergunning niet wordt verleend voordat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad kan ook categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.[2]
5.1. Het college heeft ter zitting aangegeven dat de gemeenteraad voor dit specifieke bouwplan geen verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. Dat was volgens het college ook niet nodig omdat het bouwplan valt onder een categorie die door de gemeenteraad is aangewezen als een categorie waarin een verklaring niet vereist is.
5.2. De rechtbank is van oordeel dat niet verifieerbaar is of het college de omgevingsvergunning mocht verlenen. In de omgevingsvergunning is op geen enkele wijze ingegaan op een benodigde verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad. Ook niet in de zin dat een dergelijke verklaring niet nodig is omdat sprake is van een door de gemeenteraad aangewezen categorie als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor. Een besluit van de gemeenteraad waarin dergelijke categorieën gevallen worden aangewezen maakt geen onderdeel uit van het bestreden besluit, is in deze beroepsprocedure door het college niet overgelegd bij de stukken, kon tijdens de zitting niet getoond worden en kon ook niet op de gemeentelijke website dan wel op de website www.overheid.nl worden teruggevonden. Dit maakt dat aan het bestreden besluit een procedureel gebrek kleeft. Of de rechtbank het college in de gelegenheid zal stellen het gebrek te herstellen zoals bedoeld in artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, hangt af van de verdere beoordeling van het bestreden besluit die hierna volgt.
Past het bouwplan in een goede ruimtelijke ordening?
- Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan alleen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 3˚ worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
6.1. Eiseres heeft samengevat aangevoerd dat met het verlenen van de omgevingsvergunning niet langer sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In de ruimtelijke onderbouwing die aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag ligt, is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom – ook gelet op haar belangen – kan worden afgeweken van de geldende eisen ten aanzien van het bouwen binnen het bouwvlak, de maximale goot- en bouwhoogte, en de afstanden tot de perceelsgrenzen. Het college heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de schaduwhinder die eiseres ervaart door deze afwijkingen van het bestemmingsplan. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een bezonningsonderzoek laten uitvoeren.
6.2. Het college heeft aangevoerd dat het als bevoegd gezag dient te beslissen op de ingediende aanvraag. Bij de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing ingediend. In die ruimtelijke onderbouwing is beschreven dat het toevoegen van een woning ter plaatse voorstelbaar is uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Het college beoordeelt vervolgens of het geheel inderdaad ruimtelijk voorstelbaar is. Dat is hier het geval. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat nu het geheel voorstelbaar is, iedere afwijking van het bestemmingsplan niet meer afzonderlijk hoeft te worden beoordeeld en ook niet hoeft te worden vergund.
6.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk gemaakt met welke bepalingen uit het bestemmingsplan de aanvraag in strijd is en voor welke afwijkingen van het bestemmingsplan toestemming is verleend. Ook uit de stukken die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning – zoals de ruimtelijke onderbouwing – blijkt dit niet. In aanvulling daarop zijn ook de bij de verschillende afwijkingen betrokken belangen niet of onvoldoende inzichtelijk gemaakt en is de belangenafweging onvolledig. Gelet hierop kan de rechtbank niet beoordelen of met het verlenen van de omgevingsvergunning nog sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aan het bestreden besluit kleven daarom ook inhoudelijke gebreken. Wat maakt dat het bestreden besluit – ook wanneer het eerder geconstateerde procedurele gebrek hersteld zou worden – niet in stand kan blijven.
Wat is de conclusie?
-
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank kan nu niet komen tot een definitieve beslechting van het geschil. Dat betekent dat het college, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak, een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag van 7 december 2023 om omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met aangebouwde garage aan de [adres] .
-
Omdat het beroep van eiseres gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor beroep en een deel van haar proceskosten vergoedt.
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van haar proceskosten die zien op reis-en verblijfkosten (€ 39,20) en overige kosten (€ 4731,-). Voor wat betreft de reis- en verblijfkosten komen in aanmerking de kosten die zijn gemaakt met de laagste klasse openbaar vervoer, of met een kilometervergoeding van € 0,28 als reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is.
De beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 27 augustus 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:51a, eerste lid – voor zover relevant – bepaalt dat de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid kan stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, bepaalt – voor zover hier relevant – dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚ bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.27, eerste lid bepaalt dat in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet wordt verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Artikel 2.27, vijfde lid, bepaalt dat de verklaring wordt vermeld in de beschikking op de aanvraag. Een exemplaar ervan wordt bij ieder exemplaar van die beschikking gevoegd.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 6.5, eerste lid, bepaalt – voor zover relevant – dat voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet wordt verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Artikel 6.5, derde lid, bepaalt dat de gemeenteraad categorieën gevallen kan aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Dit volgt uit artikel 2.27 eerste lid, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Dit is bepaald in artikel 6.5, derde lid, van het Bor.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2180.
Artikel 1, aanhef en onder d en artikel 2, eerste lid onder d van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 11, eerste lid, onderdeel d van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
Artikel 1, aanhef en onder a, Besluit proceskosten bestuursrecht.