Artikel 6.5. Afwijken bestemmingsplan of beheersverordening
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
2. De verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
4. In gevallen waarin artikel 3.1, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.34 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is, wordt in het eerste lid in plaats van «gemeenteraad van de gemeente» gelezen «provinciale staten van de provincie» en wordt in het derde lid in plaats van «De gemeenteraad kan» gelezen: De provinciale staten kunnen.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:RBZWB:2025:5777 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 27 augustus 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:3533 - Rechtbank Midden-Nederland - 9 juli 2025
ECLI:NL:RBGEL:2025:5686 - Rechtbank Gelderland - 7 juli 2025
ECLI:NL:RVS:2025:4559 - Locatiekeuze zonnepark: rol van alternatieven en milieueffectrapportage-beoordelingsplicht - 24 september 2025
De Raad van State oordeelt dat bij een omgevingsvergunning voor een zonnepark het bestaan van alternatieve locaties slechts tot weigering leidt als die een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren opleveren. De afwezigheid van een vereiste vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt als gebrek aangemerkt.