ECLI:NL:RBROT:2025:9636 - Rechtbank Rotterdam - 22 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team straf 1
Parketnummers: 83/033771-22 en 83/176915-19 (ter terechtzitting gevoegd) Datum uitspraak: 22 juli 2025 Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon], gevestigd op het adres: [adres] , raadsman mr. J.S. de Gram, advocaat te ’s-Gravenhage.
1 Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2 juli 2025, 4 juli 2025 en 22 juli 2025.
2 Tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3 Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. S.M. van der Kallen heeft gevorderd:
4 Geldigheid dagvaardingen
4.1. Standpunt verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaardingen ten aanzien van zowel de primaire als de subsidiaire verdenkingen van de feiten 1, 3 en 5 van parketnummer: 83/033772-22 en het feit onder parketnummer 83/176915-19 partieel nietig verklaard dienen te worden, omdat niet is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De onderdelen ‘een of meer’, ‘of meer’, ‘of anderen’, ‘zijn mededader’ en ‘zijn mededaders’ zijn te algemeen en onbepaald, waardoor sprake is van onvoldoende feitelijk omschreven en gespecificeerde onderdelen van de tenlastelegging, ook bezien tegen de achtergrond van het dossier.
4.2. Beoordeling Op grond van artikel 261 Sv moet de tenlastelegging, op straffe van nietigheid, een opgave behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, alsmede de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan, zodat duidelijk is waartegen de verdachte rechtspersoon zich moet verdedigen. De begrijpelijkheid van de tenlastelegging moet verder worden bezien tegen de achtergrond van het dossier.
Mede tegen de achtergrond van het dossier zal de rechtbank haar oordeel beperken tot de in de tenlastelegging genoemde containers. Dat betekent dat het verweer voor zover het ziet op overige containers geen bespreking behoeft. Voor zover het verweer ziet op de personen met wie de verdachte rechtspersoon de feiten zou hebben medegepleegd, geldt dat het gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting duidelijk is welke (rechts)personen dit betrof.
4.3. Conclusie De dagvaardingen zijn (geheel) geldig.
5 Waardering van het bewijs
5.1. Bewijswaardering
5.1.1. Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdediging heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de betreffende containers die respectievelijk naar Thailand, Nigeria, Turkije en Zuid-Afrika zijn overgebracht geen afvalstoffen in de zin van Europese verordening nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA)
Subsidiair is aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld welke producten in de containers werden vervoerd. Voorts heeft de verdediging betoogd dat de verdachte rechtspersoon ten aanzien van de zaaksdossiers Thailand (I & II), Nigeria, Turkije en Zuid-Afrika niet als overbrenger of kennisgever kan worden aangemerkt en dat de verdachte rechtspersoon niet als feitelijk pleger of medepleger kan worden aangemerkt. De verkoop van de inhoud van de betreffende containers aan een in Nederland gevestigd bedrijf heeft in Nederland plaatsgevonden waardoor de verdachte rechtspersoon niet als overbrenger of als kennisgever in de zin van de EVOA kan worden aangemerkt. Daarnaast biedt het dossier onvoldoende steun voor de stelling dat de verdachte rechtspersoon zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Uiterst subsidiair is aangevoerd dat het ten laste gelegde opzet steeds als boos opzet dient te worden uitgelegd en dat dit niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. Subsidiair is aangevoerd dat voor zover het opzet kleurloos dient te worden ingevuld, de eisen voor bewezenverklaring van dat opzet hoog zijn als gevolg van de complexiteit van de EVOA en de bijbehorende regelgeving. De culpoze variant van de ten laste gelegde delicten is thans verjaard, zodat voor deze variant de niet-ontvankelijkheid van het OM dient te volgen.
Ten aanzien van zaaksdossier Thailand II is aanvullend aangevoerd dat uit het dossier volgt dat de containers niet naar Thailand, maar naar de Verenigde Staten zouden gaan. Indien de verdachte rechtspersoon wel als kennisgever en/of overbrenger kon worden aangemerkt, voldeed zij dan ook aan alle voorwaarden. In dat kader is een voorwaardelijk verzoek gedaan om getuige [getuige] te horen. Ten aanzien van zaaksdossier Zuid-Afrika is aanvullend aangevoerd dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte rechtspersoon wist dat de betreffende container naar Zuid-Afrika zou worden overgebracht, maar in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat de container naar Brazilië zou gaan. Dat op de factuur Lockfloors (Zuid-Afrika) staat vermeld, doet daar niet aan af, nu de factuur niets zegt over de (eind)bestemming van de container.
5.1.2. Beoordeling De in de tenlasteleggingen genoemde containers zijn op verschillende data verscheept naar onder andere Nigeria, Thailand, Turkije en Zuid-Afrika. Deze containers waren blijkens het dossier gevuld met afvalstoffen. De EVOA schrijft procedures voor die moeten worden gevolgd bij de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen. Afhankelijk van de aard van de afvalstof, de beoogde wijze van verwerken en het land van bestemming volgt welke procedure in het kader van de EVOA geldt, zoals een kennisgevingsprocedure (artikel 4 EVOA). Als er een exportverbod geldt, is de overbrenging van afvalstoffen naar dat land verboden. Die gedraging is strafbaar gesteld in artikel 10.60 lid 2 van de Wet milieubeheer.
De verdachte rechtspersoon heeft het ten laste gelegde ontkend en zich op het standpunt gesteld dat in de tenlastelegging genoemde containers geen afvalstof in de zin van de EVOA bevatten. De rechtbank zal daarom eerst de vraag moeten beantwoorden of de inhoud van de containers als afvalstof moeten worden aangemerkt.
Afvalstoffen Op grond van wettige bewijsmiddelen staat buiten redelijke twijfel dat de goederen die overgebracht zijn of overgebracht hadden moeten worden afvalstoffen betroffen.
‘Maar je ziet het nou. Iedereen dumpt zijn troep in Turkije. Er zijn niet veel landen meer over. Iedereen gaat naar Turkije en ook alle rotzooi gaat er naar toe. Dan krijg je dit soort taferelen. De Turkse overheid gaat dan ook een keer zeggen flikker lekker op. Weer hetzelfde tafereel als in China. Maar het komt eigenlijk door onszelf. We laden zelf allemaal die rotzooi er naar toe. De hele dag door. He, luister vriend, ik laad niet alleen mooi spul. Ik heb ook Turkse klanten die kopen alleen lage kwaliteit, vriend. Van die spul van hoe heet die nou, uit Ierland en zo. Je weet zelf dat is geen topkwaliteit. (…) Kijk hun verdienen er geld aan, maar het blijft troep he. Maar vriend, ik ben niet de enigste die dat doet he’
Deze omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de in de tenlastelegging genoemde containers afvalstoffen bevatten in de zin van artikel 1:1 lid 1 van de Wet milieubeheer. De stelling van de verdediging dat er andere goederen in zouden zitten, komt niet overeen met de in het dossier aangetroffen documenten betreffende de specifieke overbrengingen. Weliswaar geldt daarbij dat die documenten inhoudelijk niet altijd overeenstemden, maar uit de vervoersdocumenten en de Annexen VII volgt steeds dat het om afvalstoffen ging. Er is ook nergens in het strafdossier voldoende aanwijzing dat de verdachte rechtspersoon zich (ook) bezighield met andere economische activiteiten dan weke verband hielden met afvalstoffen.
[medeverdachte 1] heeft ter zitting foto’s en filmpjes getoond waarop naar eigen zeggen granulaat is te zien. Dat zou het product zijn dat vervoerd werd. De foto’s en het filmpje zijn echter niet concreet in verband te brengen zijn met een container die op een tenlastelegging staat. Los daarvan: gesteld is dat granulaat een zogenoemde eindeafvalstof is, oftewel een stof die niet langer heeft te gelden als afvalstof. Om als zodanig te worden aangemerkt, dient de stof te voldoen aan de vereisten in artikel 1:1 onder 6 van de Wet Milieubeheer (en overigens artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen) Onder meer is vereist dat de afvalstoffen een behandeling van recycling of andere nuttige toepassing hebben ondergaan. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat de vervoerde of te vervoeren goederen een dergelijke behandeling hebben ondergaan of overigens voldoen aan de in artikel 1:1 onder 6 Wet milieubeheer gestelde eisen.
Alle stoffen waren dus (nog) afvalstof op de momenten waarop [medeverdachte 1] en de verdachte rechtspersoon deze overbrachten of planden over te brengen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen, zoals door de verdediging ter zitting is verzocht.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit het dossier en de daarin opgenomen bewijsmiddelen volgt dat de verdachte rechtspersoon en de medeverdachten betrokken zijn geweest bij de overbrenging van alle aan hen ten laste gelegde containers.
Kennisgever en/of overbrenger, (mede)pleger De verdediging heeft betoogd dat de verdachte rechtspersoon ten aanzien van de zaaksdossiers Thailand (I & II), Nigeria, Turkije en Zuid-Afrika niet als overbrenger of kennisgever kan worden aangemerkt en ook niet als pleger of medepleger kan worden aangemerkt. Artikel 2 onder 35 van de EVOA is echter zo opgesteld dat het zich, mede gelet op artikel 2 onder 9 tot en met 14, richt tot een ieder die zich bezighoudt met de export van afval en in wiens macht het is om aan de (geplande) illegale overbrenging een einde te maken. Uit de wetgeving van de EVOA volgt dat voor de overbrengingen van de containers naar Thailand, Nigeria, Turkije en Zuid-Afrika de kennisgevingsprocedure van toepassing is. De kennisgeving had moeten worden gedaan door een onder de rechtsmacht van Nederland vallende natuurlijke dan wel rechtspersoon die voornemens is de afvalstoffen over te brengen of te laten overbrengen. Die verplichting rustte dus (mede) op de verdachte rechtspersoon. Blijkens het dossier zijn deze kennisgevingen echter niet gedaan.
Zaaksdossier Thailand II De verdediging heeft betoogd dat uit het dossier volgt dat de containers in dit zaaksdossier als eindbestemming de Verenigde Staten hadden en dat de verdachte rechtspersoon – indien zij wel als kennisgever en/of overbrenger wordt aangemerkt – daarom voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank acht deze stelling niet aannemelijk. De rechtbank wijst in dit verband op het Whatsappgesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 3] (hierna: [naam 3] ) van 3 december 2018 (AMB-105). [medeverdachte 1] vraagt daarin onder meer aan [naam 3] naar welke haven de container moet, waarop [naam 3] antwoordt: ‘Laem Chabang Thailand’. Op 5 december 2018 stuurt [medeverdachte 1] zelfs ‘because we ship to Thailand not USA.’ Van een tussentijdse wijziging van de bestemming, zoals door [medeverdachte 1] ter zitting is gesteld, blijkt niets, ook niet uit andere stukken van het dossier. Er is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, geen noodzaak om [naam 3] als getuige te horen. Het voorwaardelijk verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
Zaaksdossier Zuid-Afrika De verdediging heeft betoogd dat het zaaksdossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte rechtspersoon wist dat de betreffende container naar Zuid-Afrika zou worden overgebracht. De rechtbank acht de stelling van de verdediging dat op de Annex-VII-formulier Brazilië staat vermeld onvoldoende om aannemelijk te maken dat de verdachte rechtspersoon er enkel om die reden gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het afval in de container ook naar Brazilië zou gaan, temeer nu op/in alle andere documenten in het dossier slechts gesproken wordt over Zuid-Afrika. De namens de verdachte rechtspersoon gedane verklaring hieromtrent is daarom ongeloofwaardig.
EVOA-contracten Voor zover de verdediging en de bestuurder van de verdachte rechtspersoon, [medeverdachte 1] , hebben gesteld dat de benodigde contracten voor voornoemde overbrengingen wel degelijk aanwezig zijn (geweest), is de rechtbank van oordeel dat het dossier daarvan geen blijk geeft. Ook anderszins is niet gebleken van de aanwezigheid van de vereiste schriftelijke juridisch bindende EVOA-contracten tussen opdrachtgever van de overbrenging en de ontvanger voor de nuttige toepassing van de afvalstoffen. Dit verweer wordt verworpen.
Medeplegen Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het handelen van de verdachte rechtspersoon en haar bestuurder [medeverdachte 1] duidelijk blijkt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met (onder andere) de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte rechtspesoon] om opzettelijk de in de tenlastelegging genoemde containers gevuld met afvalstoffen naar Nigeria, Thailand en Turkije over te brengen. De verdachte rechtspersoon zal ten aanzien van de feiten 4 en 5 van parketnummer 83/033771-22 en ten aanzien van parketnummer 83/176915-19 partieel vrij worden gesproken van het medeplegen, nu geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de rol van de verdachte rechtspersoon en die van haar bestuurder [medeverdachte 1] .
Opzet Het verweer dat het ten laste gelegde opzet als boos opzet moet worden begrepen vindt geen steun in de wetsgeschiedenis of jurisprudentie. Ook de complexiteit van de EVOA-wetgeving is niet van invloed op bewezenverklaring van het opzet op de ten laste gelegde handelingen.
Toerekening aan de rechtspersoon De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Voor de beantwoording van de vraag of een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, is het van belang vast te stellen of deze gedragingen zijn verricht in de sfeer van die rechtspersoon.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven bewezen gedragingen zonder meer aan de verdachte rechtspersoon. kunnen worden toegerekend, omdat de hiervoor omschreven bewezen gedragingen niet zonder medewerking van de verdachte rechtspersoon konden worden gepleegd. De handelingen ten aanzien van de afvalstoffen passen in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon als recyclingbedrijf en verzamelaar van afvalstoffen, en zijn de rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf. De verdachte rechtspersoon had het in haar macht of de gedragingen al dan niet zou plaatsvinden.
5.1.3. Conclusie Bewezen is het onder parketnummer 83/033771-22 onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde en het onder parketnummer 83/176915-19 ten laste gelegde.
5.2. Bewezenverklaring In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het onder parketnummer 83/033771-22 onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde en het onder parketnummer 83/176915-19 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer: 83/033771-22
1. Feit 1 (ZD Thailand I en Thailand II) zij in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 22 februari 2019 te Uithoorn en/of Venlo en/of Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers
(zaaksdossier Thailand I) was of waren zij, verdachte, en/of haar mededader(s) in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 1 februari 2019 doende een of meer containers ( [containernummer 1] en/of [containernummer 2] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening over te brengen van Nederland naar Thailand en/of
(zaaksdossier Thailand II) was ofwaren zij verdachte, en/of haar mededader(s) in of omstreeks de periode van 3 december 2018 tot en met 22 februari 2019 doende een of meer containers ( [containernummer 3] en/of [containernummer 4] en/of [containernummer 5] en/of [containernummer 6] en/of [containernummer 7] en/of [containernummer 8] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening over te brengen van Nederland naar Thailand, terwijl die overbrenging(en) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
2. Feit 2 (ZD Nigeria) zij in of omstreeks de periode van 810 november 2018 tot en met 18 december 2018 te Uithoorn en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers was of waren zij, verdachte, en/of haar mededader(s) doende één container ( [containernummer 9] ) waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (pvc kabel scrap) (GH 013 en/of B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening, over te brengen van Nederland naar Nigeria, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
3. Feit 3 (ZD Turkije) zij in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Uithoorn en/of Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, alhtans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG Verordening overbrenging afvalstoffen, immers was of waren zij, verdachte, en/of haar mededader(s) doende een of meer containers ( [containernummer 10] en/of [containernummer 11] en/of [containernummer 12] ), waarvan de inhoud bestond uit plastic afval vermengd/verontreinigd met (onder andere) papier en/of karton en/of hout en/of glas en/of drankblikjes en/of glas, in elk geval uit (een) niet in bijlage III en/of bijlage III A en/of bijlage III B van genoemde verordening (onder één code) ingedeeld(e)(mengsel van) afvalstof(fen), over te brengen van Nederland naar Turkije, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
4. zij in of omstreeks de periode van 8 november 2018 tot en met 21 februari 2019 te Uithoorn en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten pvc cable scrap (ZD Nigeria) en/of kunststofafval (B 3010) (ZD Thailand I en ZD Thailand II) heeft verhandeld en/of ten behoeve van anderen heeft bemiddeld bij het beheer van die bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, zonder vermelding als handelaar en/of bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars;
5. zij in of omstreeks de periode van 8 november 2018 tot en met 1 februari 2019 te Uithoorn en/of te Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, afvalstoffen heeft overgebracht terwijl er werd gehandeld in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 18, tweede lid van de EG verordening overbrenging van afvalstoffen, immers was of warenzij, verdachte, en/of haar mededader(s) doende één container ( [containernummer 13] ) waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (pvc kabel scrap) (GH 013 en/of B 3010), over te brengen van Nederland naar Nigeria (ZD Nigeria), en/of een of meer containers ( [containernummer 1] en/of [containernummer 2] ) waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010), over te brengen van Nederland naar Thailand (ZD Thailand I) terwijl die overbrenging geschiedde zonder het in bijlage VII genoemde schriftelijk juridisch bindend contract tussen de opdrachtgever van de overbrenging en de ontvanger voor de nuttige toepassing van de afvalstoffen;
Parketnummer: 83/176915-19
zij in of omstreeks de periode van 25 november 2018 tot en met 27 november 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers was zij doende één container ( [containernummer 14] ) waarvan de inhoud bestond uit pvc kabel scrap (GH 013) als bedoeld in Bijlage III B van deze verordening, over te brengen van Nederland naar Zuid-Afrika, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
6 Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer: 83/033771-22
Parketnummer: 83/176915-19
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
7 Strafbaarheid verdachte rechtspersoon
7.1. Standpunt verdediging De verdediging heeft afwezigheid van alle schuld in de vorm van verontschuldigbare rechtsdwaling bepleit, op grond waarvan de verdachte rechtspersoon dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De EVOA en bijbehorende regelgeving is bovengemiddeld ingewikkeld. Gelet op deze complexiteit mag niet worden aangenomen dat de kennis over de inhoud én toepassing van de EVOA-regelgeving bij iedereen (vooraf) aanwezig is of zou moeten zijn. Subsidiair is betoogd dat de verdachte rechtspersoon gelet op het vorenstaande dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de containers met als inhoud ‘granulaat’, nu de regelgeving omtrent kunststofgranulaat dusdanig ondoorgrondelijk en soms ook zonder meer onbegrijpelijk is. Meer subsidiair is betoogd dat het begrip ‘kennisgever’ in de praktijk – en in de tijd waarin de zaken van de verdachte rechtspersoon zich hebben afgespeeld – niet valt uit te leggen, zoals dit begrip kennelijk zou moeten worden uitgelegd, zodat om die reden een partieel ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
7.2. Beoordeling Het verbod op illegale overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, onder 35 van de EVOA, neergelegd in artikel 10.60 van de Wet Milieubeheer, geldt voor een ieder, dus ook voor de verdachte rechtspersoon. Dat bepaalde regelgeving complex is leidt niet tot de afwezigheid van alle schuld of (partieel) ontslag van alle rechtsvervolging. Ten overvloede overweegt de rechtbank daaromtrent nog dat de ondernemingsactiviteiten van de verdachte rechtspersoon juist afvaltransporten waren, zo blijkt uit hiervoor overwogene. Alsiemand zich van de toepasselijke EVOA-wetgeving – hoe complex ook – op de hoogte had moeten (laten) stellen, dan was het de verdachte rechtspersoon wel. Daarbij komt nog dat van de verdachte rechtspersoon, gelet op haar ervaring en positie in deze branche, de uitlatingen van diens bestuurder (zoals hierboven weergegeven) en de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst met [medeverdachte rechtspesoon] kennelijk wel degelijk goed op de hoogte was van de wet- en regelgeving op dit gebied.
Het verweer wordt verworpen.
7.3. Conclusie Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.
8 Motivering straf
Ernst en gevolgen van het feit De verdachte rechtspersoon heeft zich samen met de medeverdachten beziggehouden met het transport van in totaal 13 containers met daarin plasticafval naar Zuid-Afrika, Thailand, Nigeria en Turkije. Die transporten vereisten op grond van de EVOA-wetgeving een voorafgaande kennisgeving aan de betrokken autoriteiten, en die ontbrak. Daarnaast beschikte zij tot 22 februari 2019 niet over een registratie op de lijst vervoerders, handelaars en bemiddelaars en heeft zij 3 containers overgebracht zonder een daarvoor verplicht EVOA-contract.
Dat zijn ernstige feiten. De geschonden bepalingen in de EVOA beogen internationale transporten van afvalstoffen te controleren en te reguleren en zo ongewenste gevolgen dan wel risico’s voor het milieu te vermijden. In het geval van plasticafval geldt dat veel plastic importerende landen niet beschikken over de handhaving en de faciliteiten om dit afval op de juiste manier te verwerken. Vaak wordt het verbrand of ergens gedumpt, hetgeen resulteert in vervuiling van de zee, de lucht, rivieren, grondwater, het land en uiteindelijk ook mens en dier. Uit onderzoek komt steeds meer naar voren hoe sterk de wereld inmiddels is vervuild door (kleine deeltjes) plastic.
Uit het dossier blijkt niet wat er uiteindelijk met het afval in de containers is gebeurd. Het is echter zeer wel mogelijk dat ook dit afval heeft bijgedragen aan verdere vervuiling van de wereld.
De verdachte rechtspersoon belichaamde een van de bedrijven van [medeverdachte 1] ; de hiervoor genoemde strafbare feiten heeft hij middels de verdachte rechtspersoon gepleegd.
Persoonlijke omstandigheden De verdachte rechtspersoon is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Passende straf Gelet op de ernst en omvang van de feiten is een hoge geldboete voor de verdachte rechtspersoon op zijn plaats. De rechtbank houdt echter ook rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de verdachte rechtspersoon zou moeten zijn berecht. Alles tezamen acht de rechtbank de door de officier geëiste geldboete van € 60.000,- een passende straf.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 23, 47, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 10.55 en 10.60 van de Wet milieubeheer en de artikelen 2 onder 35 van de Europese verordening nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (oud).
10 Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
11 Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte rechtspersoon de onder parketnummer 83/033771-22 onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 83/176915-19 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 60.000 (zegge: zestigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter, en mrs. J.J. Klomp en J.C. Tijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer: 83033771-22
1. Feit 1 (ZD Thailand I en Thailand II) zij in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 22 februari 2019 te Uithoorn en/of Venlo en/of Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers
(zaaksdossier Thailand I) was of waren zij, verdachte, en/of haar mededader(s) in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 1 februari 2019 doende een of meer containers ( [containernummer 1] en/of [containernummer 2] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening over te brengen van Nederland naar Thailand en/of
(zaaksdossier Thailand II) was of waren zij verdachte, en/of haar mededader(s) in of omstreeks de periode van 3 december 2018 tot en met 22 februari 2019 doende een of meer containers ([containernummer 3] en/of [containernummer 4] en/of [containernummer 5] en/of [containernummer 6] en/of [containernummer 7] en/of [containernummer 8] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening over te brengen van Nederland naar Thailand, terwijl die overbrenging(en) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
2. Feit 2 (ZD Nigeria) zij in of omstreeks de periode van 8 november 2018 tot en met 18 december 2018 te Uithoorn en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers was of waren zij, verdachte, en/of haar mededader(s) doende één container ( [containernummer 9] ) waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (pvc kabel scrap) (GH 013 en/of B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening, over te brengen van Nederland naar Nigeria, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
3. Feit 3 (ZD Turkije) zij in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Uithoorn en/of Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, alhtans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG Verordening overbrenging afvalstoffen, immers was of waren zij, verdachte, en/of haar mededader(s) doende een of meer containers ( [containernummer 10] en/of [containernummer 11] en/of [containernummer 12] ), waarvan de inhoud bestond uit plastic afval vermengd/verontreinigd met (onder andere) papier en/of karton en/of hout en/of glas en/of drankblikjes en/of glas, in elk geval uit (een) niet in bijlage III en/of bijlage III A en/of bijlage III B van genoemde verordening (onder één code) ingedeeld(e)(mengsel van) afvalstof(fen), over te brengen van Nederland naar Turkije, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
4. Zij in of omstreeks de periode van 8 november 2018 tot en met 21 februari 2019 te Uithoorn en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, te weten pvc cable scrap (ZD Nigeria) en/of kunststofafval (B 3010)(ZD Thailand I en ZD Thailand II) heeft verhandeld en/of ten behoeve van anderen heeft bemiddeld bij het beheer van die bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen, zonder vermelding als handelaar en/of bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars;
5. zij in of omstreeks de periode van 8 november 2018 tot en met 1 februari 2019 te Uithoorn en/of te Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, afvalstoffen heeft overgebracht terwijl er werd gehandeld in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 18, tweede lid van de EG verordening overbrenging van afvalstoffen, immers was of waren zij, verdachte, en/of haar mededader(s) doende één container ( [containernummer 13] ) waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (pvc kabel scrap) (GH 013 en/of B 3010), over te brengen van Nederland naar Nigeria (ZD Nigeria), en/of
een of meer containers ( [containernummer 1] en/of [containernummer 2] ) waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010), over te brengen van Nederland naar Thailand (ZD Thailand I) terwijl die overbrenging geschiedde zonder het in bijlage VII genoemde schriftelijk juridisch bindend contract tussen de opdrachtgever van de overbrenging en de ontvanger voor de nuttige toepassing van de afvalstoffen;
Parketnummer: 83/176915-19
Zij in of omstreeks de periode van 25 november 2018 tot en met 27 november 2018 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen,
immers was zij doende één container ( [containernummer 14] ) waarvan de inhoud bestond uit pvc kabel scrap(GH 013) als bedoeld in Bijlage III B van deze verordening,
over te brengen van Nederland naar Zuid-Afrika,
terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
Verordening 1013/2006 is thans ingetrokken en vervangen door Verordening (EU) 2024/1157. Steeds als in dit vonnis wordt verwezen naar de EVOA, wordt verwezen naar de EVOA zoals deze gold ten tijde van het ten laste gelegde.