ECLI:NL:RBROT:2025:9416 - Rechtbank Rotterdam - 1 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team straf 1
Parketnummers: 10-265094-24, 10-333505-23 en 10-113906-25 (gev, ttz.) Parketnummer vordering TUL VV: 10-186271-22 Datum uitspraak: 1 augustus 2025 Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , raadsman mr. F. van Schaik, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2025.
2 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3 Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
4 Waardering van het bewijs
4.1. Bewezenverklaring zonder nadere motivering De ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2. Bewezenverklaring In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10-265094-24 hij op of omstreeks 18 augustus 2024 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ of met zware mishandeling, door:
-
een Stanleymes te tonen aan en/of met een Stanleymes te zwaaien in de richting van schouder en/of het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] , en/of
-
die [slachtoffer 1] dreigend het woord toe te voegen "wegwezen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Parketnummer 10-333505-23 hij op of omstreeks 15 december 2023 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten deleaan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)heeftvernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ of weggemaakt;
Parketnummer 10-113906-25 hij op of omstreeks 29 mei 2024 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur(van een aan de [adres 2] gelegen woning), die aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander,toebehoorde, heeft vernield en/ of beschadigd;
hij op of omstreeks 29 mei 2024 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, een naambordje, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] in elk geval aan een ander,toebehoorde, heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5 Strafbaarheid feit
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10-265094-24 bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Parketnummer 10-333505-23 opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Parketnummer 10-113906-25 T.a.v. feit 1: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
T.a.v. feit 2: diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
6 Strafbaarheid verdachte
6.1. Standpunt verdediging De verdediging heeft een beroep gedaan op putatief noodweer. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte redelijkerwijs mocht vrezen dat hij zichzelf moest verdedigen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Ter onderbouwing voor die vrees is aangevoerd dat de aangever hard reed, zijn auto stopte en de verdachte vervolgens op een zeer agressieve toon aansprak. De agressieve houding zou eveneens blijken uit de bewoordingen die de aangever later tegenover de politie heeft geuit, namelijk: ‘Ik heb hem beet en ik snij zo zijn strot door met het mes van hem.’
6.2. Beoordeling De rechtbank stelt voorop dat van putatief noodweer sprake is, wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Aannemelijk dient te zijn dat er omstandigheden waren die de verdachte redelijkerwijze aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen. Hierbij is de vraag van belang of een gemiddelde burger, geplaatst in de situatie van de verdachte, ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij/zij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen.
Op basis van dit juridisch kader is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich niet op verontschuldigbare wijze heeft vergist ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. Het enkele feit dat de aangever snel aan kwam rijden, zijn auto stopte en vervolgens, terwijl hij in zijn auto bleef zitten, de verdachte op een agressieve toon aansprak, is hiertoe onvoldoende. De rechtbank betrekt in haar oordeel ook dat de verdachte er zelf voor koos om niet weg te lopen van de situatie, maar om de situatie juist te laten escaleren door het pakken van het stanleymes uit zijn zak en daarmee zwaaiende bewegingen richting de aangever te maken. De verdachte is na het tonen en maken van de zwaaiende bewegingen met het stanleymes, zoals hij heeft verklaard ter zitting, zelf achter de auto langs weggelopen. De mogelijkheid om weg te lopen van de situatie staat daarmee vast. De door de aangever geuite zinsnede: ‘Ik heb hem beet en ik snij zo zijn strot door met het mes van hem’ kan evenmin bijdragen aan de veronderstelling van het bestaan van een noodweersituatie omdat de aangever pas na de bedreiging de aangehaalde woorden heeft geuit. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op putatief noodweer niet. Het verweer wordt verworpen.
6.3. Conclusie Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7 Motivering straf
7.1. Algemene overweging De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2. Feiten waarop de straf is gebaseerd De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten die allemaal zijn gepleegd in de directe omgeving van de Rodenrijseweg, waar hij zelf ook woont. Hij heeft een buurtbewoner bedreigd met een stanleymes, waardoor bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid zijn ontstaan. Daarnaast heeft de verdachte opzettelijk schade toegebracht aan de auto van een andere buurtbewoner en aan de voordeur van weer een andere buurtbewoner, waarbij hij ook diens naambordje heeft gestolen. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen, en bijgedragen aan het ontstaan van meerdere beangstigende situaties binnen een relatief korte periode.
Met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de buurt. Burgers moeten zich vooral in hun eigen leefomgeving veilig kunnen voelen, zonder angst voor bedreiging of vernielingen. Uit het dossier blijkt bovendien dat de verdachte in het verleden vaker overlast heeft veroorzaakt in de buurt, hetgeen de impact van zijn gedragingen vergroot en erop wijst dat sprake is van een patroon van grensoverschrijdend gedrag.
7.3. Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1. Strafblad De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel is de verdachte bij vonnis van deze rechtbank van 17 maart 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een poging doodslag (classificatie oudermishandeling).
7.3.2. Rapportages De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage Triple onderzoek van 20 juni 20205 van psychiater [persoon A] , GZ-psycholoog [persoon B] en forensisch milieuonderzoeker [persoon C] . De deskundigen hebben geconcludeerd dat er sterke aanwijzingen zijn voor een autismespectrumstoornis. Wegens het ontbreken van voldoende informatie is het de rapporteurs niet gelukt om tot een specifieke diagnose te komen. Wel kan worden vastgesteld dat sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een psychische ontregeling, met daaruit voortvloeiend een mate van disfunctioneren, zich met name uitend in problemen in de sociale interactie. Het tijdsverloop en de intensiteit van en de aard van de klachten van de ongespecificeerde stoornis is voor de rapporteurs echter geheel onduidelijk gebleven, waardoor een eventuele doorwerking van de ongespecificeerde psychische stoornis in het ten laste gelegde niet te onderbouwen, noch uit te sluiten is. De rapporteurs onthouden zich dan ook van uitspraken omtrent een eventuele mate van doorwerking en de mate van toerekenen van het ten laste gelegde aan de verdachte. Hetzelfde heeft te gelden voor de kans op recidive.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het adviesrapport dat de reclassering over de verdachte heeft opgemaakt, gedateerd 9 juli 2025. De reclassering sluit zich aan bij het hiervoor genoemde rapport en geeft aan dat zij heeft overwogen om toezicht, met als bijzondere voorwaarde behandeling en medicatie (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), te adviseren. De reclassering heeft hiervan afgezien, omdat zij het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog inschat. De reclassering geeft de rechtbank in overweging om een maatregelrapport bij de reclassering aan te vragen ten einde te onderzoeken of een TBS (met voorwaarden) tot de mogelijkheden behoort. Een tweede optie is om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregel (GVM) op te leggen.
7.4. Conclusies van de rechtbank Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op het rapport van de deskundigen en de overige zich in het strafdossier bevindende stukken komt de rechtbank tot de conclusie dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ongespecificeerde psychische stoornis bestond. De rapporteurs hebben zich echter, vanwege onvoldoende informatie, niet kunnen uitlaten over de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde feiten aan de verdachte.
De rechtbank ziet gelet hierop en in het verdere dossier evenwel geen aanwijzingen dat de verdachte als gevolg van deze stoornis zodanig in zijn gedragskeuzes is beperkt dat dit aanleiding geeft om de feiten verminderd toe te rekenen. De verdachte heeft doelgericht en bewust gehandeld en uit niets blijkt dat hij de aard en de gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien. De rechtbank acht de verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of aan de verdachte een TBS-maatregel moet worden opgelegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een TBS-maatregel is voldaan, voorzover het de bewezenverklaarde bedreiging betreft. Bij de beoordeling of een TBS-maatregel passend is, dient vooropgesteld te worden dat dit de meest verstrekkende maatregel is die het Wetboek van Strafrecht kent. De bewezenverklaarde bedreiging is een vervelend en overlastgevend feit. De rechtbank acht echter de bedreiging niet van dien aard dat hiermee het opleggen van de zware en verstrekkende TBS-maatregel, in welke vorm dan ook, is gerechtvaardigd, of zoals door de officier van justitie gesteld: het enige passende remedium is, ondanks de zorgen over het welbevinden van de verdachte en de veroorzaakte overlast voor zijn buurtbewoners. Oplegging van een TBS-maatregel acht de rechtbank niet proportioneel en daarmee niet passend.
Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De gevorderde maatregel ex artikel 38z Sr. kan niet worden toegewezen. Deze kan immers slechts worden opgelegd aan personen aan wie de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd of aan personen die worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een zeden- of een zwaar geweldsdelict, dan wel een terroristisch misdrijf. Nu daarvan geen sprake is, zal ook de 38z-vordering moeten worden afgewezen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
8 Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 3] ter zake van de onder parketnummer 10-113906-25 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.000,- aan materiële schade en een vergoeding van € 100.000,- aan immateriële schade.
8.1. Standpunt officier van justitie en verdediging Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld om benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, vanwege onvoldoende onderbouwing van de vordering.
8.2. Beoordeling De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en de behandeling van de vordering daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3. Conclusie De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.
9 Vordering tenuitvoerlegging
9.1. Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd Bij vonnis van 17 maart 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van poging doodslag veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan een gedeelte groot 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 1 april 2023.
9.2. Standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten een (1) maand, ten uitvoer dient te worden gelegd vanwege het niet naleven van de opgelegde algemene voorwaarde. Voor het overige dient de vordering te worden afgewezen.
9.3. Beoordeling De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarmee is gegeven dat grond bestaat voor (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank houdt bij haar beslissing echter ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij in deze zaak reeds gedurende langere tijd in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Alles afwegende acht de rechtbank het daarom niet opportuun om de volledige voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen, maar zal zij volstaan met de tenuitvoerlegging van twee maanden gevangenisstraf.
Gelet op de aard en ernst van de nieuwe gepleegde stafbare feiten, het feit dat de verdachte tijdens zijn proeftijd meerdere keren in de fout is gegaan en de aanhoudende zorgen over zijn gedrag en de overlast die hij in de buurt veroorzaakt, ziet de rechtbank aanleiding om met betrekking tot het overige deel de proeftijd met één jaar te verlengen.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 57, 285, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
11 Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
12 Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 17 maart 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) maanden;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 17 maart 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar.
Zorgmachtiging: gelet op artikel 2.3 van de Wet forensische zorg zal ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging volgens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg worden verleend. De beslissing tot verlening van een zorgmachtiging zal separaat worden opgemaakt en aan dit vonnis worden gehecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.M. Janssen , voorzitter, en mrs. H. van den Heuvel en J. Mendlik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R.R. Lachman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 10-265094-24
Hij op of omstreeks 18 augustus 2024 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ of met zware mishandeling, door:
-
een Stanleymes te tonen aan en/of met een Stanleymes te zwaaien in de richting van de schouder en/of het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] , en/of
-
die [slachtoffer 1] dreigend het woord toe te voegen "wegwezen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Parketnummer 10-333505-23
Hij op of omstreeks 15 december 2023 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ of weggemaakt.
Parketnummer 10-113906-25
1 Hij op of omstreeks 29 mei 2024 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur (van een aan de Rodenrijseweg 573 gelegen woning), die aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander, toebehoorde, heeft vernield en/ of beschadigd;
2 hij op of omstreeks 29 mei 2024 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, een naambordje, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander, toebehoorde, heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.