Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummers: ROT 23/1057, 23/1088, 23/1098, 23/1121 en 23/1122 proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2024 in de zaak tussen [naam eiser 1] , [naam eiser 2] , [naam eiser 3] , [naam eiser 4] en [naam eiser 5], allen uit [plaats] , eisers

en

(gemachtigden: mr. A. Zonneveld, [persoon A] en mr. S.B.H. Fijneman).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [persoon B] uit [plaats] (vergunninghouder).

  1. Dit proces-verbaal van de mondelinge uitspraak gaat over het verlenen door het college van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het realiseren van een opbouw (zonder dakterras) op de woning van vergunninghouder. Eisers zijn het niet eens met de omgevingsvergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het in stand laten door het college van de verleende omgevingsvergunning.

Procesverloop

  1. Met het besluit van 1 september 2022 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een opbouw (zonder dakterras) op de bestaande woning aan de [adres 1] in Rotterdam (het perceel).

2.1. Met de bestreden besluiten van 12 januari 2023 op de bezwaren van eisers is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.

2.2. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

2.3. De rechtbank heeft de beroepen van eisers tegen het bestreden besluit van het college van 12 januari 2023 op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van het college en vergunninghouder.

2.4. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 14 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Totstandkoming van het bestreden besluit

  1. Het bouwproject betreft het realiseren van een dakopbouw bij de bestaande woning. De dakopbouw krijgt een diepte van circa 6,59 meter en een breedte van circa 5,70 meter (volledige breedte van de woning) en een hoogte van circa 3,15 meter. De oppervlakte van de dakopbouw is circa 37,56 m2. Dit is 52% van de oppervlakte van de verdieping eronder. Door het realiseren van deze dakopbouw krijgt de woning een totale bouwhoogte van circa 10,50 meter.

4.1. Op grond van het van toepassing zijnde bestemmingsplan “Prinsenland” heeft het perceel voor zover relevant de bestemming “Wonen-1”. Verder heeft het perceel de bouwaanduiding plat dak en geldt er een maximum aantal bouwlagen van drie. Het bouwplan is in strijd met artikel 28.2.2 van de planregels omdat door het plaatsen van de dakopbouw een vierde bouwlaag wordt gerealiseerd. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “strijdig gebruik met het bestemmingsplan”, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef, onderdeel 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

4.2. Eisers wonen in de [adres 1] of de [adres 2] in Rotterdam. Zij zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning.

Is voor het bouwplan ook een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig?

  1. Enkele eisers hebben aan de orde gesteld dat er ten onrechte niet ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is verleend, terwijl die wel vereist is. De voorzieningenrechter is het echter met het college eens dat zo’n bouwomgevingsvergunning in dit geval niet vereist is, omdat hier de regeling neergelegd in de Verordening Architect aan zet (de Verordening), zoals deze bij besluit van 16 juni 2020 door de gemeenteraad van Rotterdam is vastgesteld, mocht worden toegepast. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Verordening is de Verordening van toepassing op bouwactiviteiten, als bedoeld in artikel 6j, tweede lid, in samenhang met artikel 6j, derde lid, onder c, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Dat zijn bepaalde bouwactiviteiten die worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een erkende architect. Die situatie is hier aan de orde. Het gaat in dit geval om een dakopbouw waarbij geen extra woningen worden gerealiseerd. Een door de gemeente erkende architect is bij het bouwproces betrokken. De conclusie is dat het bouwplan kan worden gerealiseerd zonder een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Anders dan door eisers is betoogd, staat de situatie dat het bouwplan afwijkt van de bouwregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet aan toepassing van de regeling Architect aan zet in de weg. In zoverre is echter wel een omgevingsvergunning noodzakelijk voor de activiteit “afwijken van het bestemmingsplan”, die hier is verleend.

Heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening?

  1. Eiser betogen dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen omdat de opbouw op de woning volgens hen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft de reden om af te wijken van het maximaal toegestane aantal bouwlagen onvoldoende gemotiveerd. Het college gaat daarbij ten onrechte uit van het bestaan van een entresol. Volgens eisers is er sprake van drie bouwlagen en vormt de dakopbouw de vierde bouwlaag. Eisers vinden ook dat bij de verlening van de omgevingsvergunning hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. Daartoe voeren eisers aan dat de voorziene dakopbouw gevolgen heeft voor hun woon- en leefklimaat in de vorm van aantasting van uitzicht en privacy en negatieve gevolgen voor bezonning en lichtinval in hun woningen. Het bouwplan heeft bovendien gevolgen voor de opbrengst van zonnepanelen die in de schaduw komen te liggen. Verder voeren eisers aan dat de verlening van de omgevingsvergunning leidt tot precedentwerking. Niet valt in te zien dat in dezelfde straat geen sprake zal zijn van precies de gelijke gevallen, omdat het een ander deel van het woonblok betreft. De huizen zijn volgens eisers identiek.

6.1. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo kan de omgevingsvergunning zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

6.2. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633).

6.3. Het betoog van eisers dat met het verlenen van de omgevingsvergunning het college in strijd met de rechtszekerheid handelt omdat in het bestemmingsplan maximaal drie bouwlagen zijn toegestaan en de woning met het bouwplan vier bouwlagen krijgt, kan niet slagen. Artikel 2.12 van de Wabo geeft het college juist de bevoegdheid om onder voorwaarden af te wijken van het bestemmingsplan. Er is evenmin sprake van misbruik van bevoegdheid. Wel moet het college, als het medewerking wil verlenen aan een bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan, zo’n afwijking goed motiveren en afwegen of het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

6.4. Het college heeft bij de beoordeling of het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening het stedenbouwkundig advies mogen betrekken bij de belangenafweging. Het college heeft met betrekking tot de hoogte van de woning met de opbouw in aanmerking kunnen nemen dat de woning is voorzien van een entresol waarbij de eerste bouwlaag, de garage, enigszins verdiept is aangelegd. Hierdoor hebben de drie bouwlagen niet de bouwhoogte van vergelijkbare woningen zonder entresol, die dan circa 9 à 10 meter hoog zijn. Doordat er sprake is van een entresol heeft de woning met drie bouwlagen een hoogte van 7,5 meter. Met de opbouw blijft de woning ruim onder de 11 meter en dat is gezien de woningen elders in de omgeving stedenbouwkundig aanvaardbaar. Het bouwplan overschrijdt het in het bestemmingsplan opgenomen maximum toegestane aantal bouwlagen van drie, maar het college betrekt de aanwezigheid van het entresol wel bij de beoordeling of de afwijking van artikel 28.2.2, onder a, van de planregels in dit geval ruimtelijk aanvaardbaar is. Anders dan eisers stellen, wordt door het college dus niet ontkend dat er met het bouwplan in totaal vier bouwlagen komen (daarvoor is immers een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk) maar heeft het college bij de ruimtelijke afweging betrokken dat het bestaan van het entresol gevolgen heeft voor de totale hoogte van de woning met de opbouw. Ook heeft het college bij de ruimtelijke afweging betrokken dat er sprake is van een zogenoemde setback. De dakopbouw ligt namelijk ruim drie meter vanaf de voorgevel van de woning en 2,5 meter vanaf de achtergevel van de woning waardoor de dakopbouw maar de helft van het onderliggende bebouwingsoppervlak beslaat. Hierdoor zorgt de dakopbouw niet voor een opgetrokken gevel en is er voldoende ruimte aanwezig zodat de dakopbouw goed te onderscheiden is van het hoofdgebouw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op basis van het stedenbouwkundig advies voldoende gemotiveerd waarom het bouwplan stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

6.5. Verder heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat, gezien de locatie van de dakopbouw, de breedte van het straatprofiel en de afstand tot de gevels van de woningen van eisers, het woon- en leefklimaat van eisers niet onevenredig wordt aangetast door het bouwplan. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3598). Verder heeft de rechtbank op zitting vastgesteld dat de dakopbouw, gelet op de situering ten opzichte van de woningen van de individuele eisers, voor de meeste eisers helemaal geen of slechts beperkte ruimtelijke gevolgen heeft. Die omstandigheid heeft het college bij zijn afweging mogen betrekken. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat, zo al kan worden vastgesteld dat het bouwplan een vermindering van (zon)lichttoetreding op de gevels van de omliggende woningen meebrengt, dat effect marginaal is. Omdat de dakopbouw 2,5 tot 3 meter terug ligt van de achter- en voorgevel van de woning is van aantasting van enige betekenis van de privacy van de voor- of achterburen door inkijk ook geen sprake. Daarbij heeft het college kunnen betrekken dat een dakterras geen onderdeel vormt van het bouwplan.

6.6. Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat hun belang bij voldoende lichtinval op zonnepanelen niet is meegewogen, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1101, bestaan voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van een afwijkingsomgevingsvergunning een afweging dient plaats te vinden van alle bij het besluit betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader moet worden gekeken naar de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning van de woningen. Dat geldt in zoverre ook voor de effecten op de opbrengst van zonnepanelen. Gezien de situatie ter plaatse heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het belang van eisers bij voldoende lichtinval op hun zonnepanelen, voor zover zij die hebben geplaatst, niet onevenredig wordt aangetast. Zoals hiervoor is overwogen beslaat de dakopbouw niet de volledige bouwlaag, maar is deze een stuk van de voor- en achtergevel gelegen, zodat de ruimtelijke gevolgen hierdoor beperkter zijn. Verder heeft het college bij de belangenafweging kunnen betrokken dat de schaduwwerking van de dakopbouw zich beperkt tot de noordelijk gelegen woningen. Dat betreft niet de woningen van eisers maar van twee andere buren van vergunninghouder, die het bouwplan juist niet hebben bestreden. Voorgaande blijkt ook uit het verkennende bezonningsonderzoek van Buro Tactile, waarin de effecten inzichtelijk zijn gemaakt op zes tijdstippen op de langste, respectievelijk de kortste dag. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het verkennend onderzoek geen representatief inzicht geeft in de effecten van de dakopbouw op de bezonning, en dus ook op lichtinval op zonnepanelen. Evenmin ziet de rechtbank aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval voor het college aanleiding bestond om verder onderzoek te (laten) doen. Eisers hebben hun betoog dat met het bouwplan de lichtinval op zonnepanelen wordt beperkt verder ook niet met nadere stukken, zoals een deskundig tegenonderzoek, onderbouwd.

6.7. Voor zover eisers vrezen dat met het verlenen van een omgevingsvergunning voor deze dakopbouw ook voor andere woningen omgevingsvergunningen voor dakopbouwen gaan volgen, overweegt de rechtbank dat, hoewel deze vrees niet ondenkbeeldig is, het college aan de vrees voor precedentwerking geen doorslaggevend belang heeft hoeven toekennen bij de belangenafweging. De verleende omgevingsvergunning kan worden meegewogen bij de onderbouwing van toekomstige aanvragen met betrekking tot de stedenbouwkundige inpassing, maar zoals het college terecht stelt dient elke aanvraag afzonderlijk beoordeeld te worden. Zo kan het bouwplan met de daaraan verbonden gevolgen, maar ook de belangenafweging, zoals hiervoor beschreven, mits sprake is van strijd met het bestemmingsplan, per woning verschillen. Zo is op voorhand niet te zeggen of het college met een ander vergelijkbaar bouwplan in de omgeving zal meewerken. Dit is afhankelijk van de gevolgen die dat bouwplan heeft voor de direct aangelegen woningen, en hoe de belangen die daarbij zijn betrokken dan worden gewogen.

6.8. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank ziet gelet op wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat het college hun belangen onvoldoende heeft meegewogen, dan wel het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd of onzorgvuldig heeft voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft en dat de dakopbouw gebouwd mag worden. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

7.1. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2024 door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van E.J. van den Doel, griffier.

De griffier is verhinderd het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:3

Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Artikel 3:4

Artikel 7:12

  1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied. […].

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. […], b. […], c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, […]. […].

Artikel 2.10

  1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

  2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

  1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

[…], 2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of […].

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Bijlage II behorende bij de artikelen 2.3, 25a en 2.7

Artikel 4 Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: […]; 4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw; […].

Bestemmingsplan Prinsenland

Artikel 28 Wonen - 1

28.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden.

28.2 Bouwregels

28.2.1 Algemeen Op de voor ''Wonen - 1' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies.

28.2.2 Bebouwingsnormen woningen a. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan met de aanduiding “maximum aantal bouwlagen” op de verbeelding is opgenomen; […].

Verordening Architect aan zet

Artikel 2 Toepassingsbereik

Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet

Artikel 6j

a. […]; b. […]; c. een dakopbouw waarbij geen extra woningen worden gerealiseerd;