Artikel 3:4 (Belangenafweging en evenredigheidsbeginsel)
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
Dit lid bepaalt dat het bestuursorgaan de belangen die direct en persoonlijk door het te nemen besluit worden geraakt (de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen), moet afwegen. Deze verplichting tot afweging geldt, tenzij een wettelijk voorschrift of de specifieke aard van de bevoegdheid die het bestuursorgaan uitoefent, een beperking aan deze afweging oplegt (daaruit voortvloeit).
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Dit lid stelt dat de nadelige consequenties (gevolgen) die een besluit heeft voor een of meerdere belanghebbenden, niet buitenproportioneel (onevenredig) zwaar mogen zijn wanneer men deze vergelijkt met (in verhouding tot) de doelen die het bestuursorgaan met dat besluit wil bereiken (te dienen doelen).