Uitspraak inhoud

23/2771 PW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 augustus 2023, 23/1107 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Maassluis (college)

Datum uitspraak: 15 juli 2025

In deze zaak gaat het over een herziening en terugvordering van bijstand wegens toepassing van de kostendelersnorm. Appellant heeft aangevoerd dat de herziening en terugvordering in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel en hij onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Appellant krijgt geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Moghni, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 juni 2025. Voor appellant is verschenen mr. N. Talhaoui, kantoorgenoot van mr. Moghni. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Mersel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

  1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. Appellant en zijn echtgenote ontvangen sinds 14 februari 2014 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).

1.2. Met een besluit van 19 augustus 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 10 januari 2023 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant en zijn echtgenote herzien over de periode 25 april 2022 tot en met 30 juni 2022 (te beoordelen periode) en de in die periode gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 457,46.

1.3. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat de kostendelersnorm in de te beoordelen periode van toepassing is omdat de inwonende zoon van appellant op [datum] 2022 de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt en hij op dat moment geen opleiding meer volgde. Het college heeft de herziening gebaseerd op artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW en de terugvordering op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW. Het college heeft een belangenafweging gemaakt. Daarbij heeft het college vermeld dat de gemeente [woonplaats] – anders dan andere gemeenten – er niet voor heeft gekozen om te anticiperen op de wijziging van artikel 19a van de PW per 1 januari 2023, waarbij de leeftijdsgrens van de kostendelende medebewoner is opgetrokken naar 27 jaar, maar toepassing heeft gegeven aan de bepaling zoals die luidde tot 1 januari 2023 en op grond waarvan een leeftijdsgrens van 21 jaar geldt. Verder heeft het college van belang geacht dat appellant zijn standpunt dat hij in een kwetsbare financiële situatie verkeert niet heeft onderbouwd, dat aan appellant in 2022 een energietoeslag van € 1.300,- is verstrekt en dat hij bij de invordering de bescherming van de beslagvrije voet geniet. Uitspraak van de rechtbank

  1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

  1. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

  1. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de herziening en de terugvordering van de bijstand juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4.1. Niet in geschil is dat de kostendelersnorm in de te beoordelen periode van toepassing was en het college om die reden bevoegd was de bijstand te herzien en terug te vorderen.

4.2. Zoals ter zitting is besproken, gaat het in hoger beroep nog om de volgende gronden. Appellant heeft aangevoerd dat het college niet van de bevoegdheid tot herziening en terugvordering gebruik mocht maken. Daarbij heeft hij gewezen op het gelijkheidsbeginsel. Het college had net als andere gemeenten moeten anticiperen op de wijziging van de leeftijdsgrens van de kostendelende medebewoner naar 27 jaar in artikel 19a van de PW per 1 januari 2023. Verder heeft hij aangevoerd dat hij door de besluitvorming onevenredig in zijn belangen is geschaad. Appellant heeft in dat verband aangevoerd dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn kwetsbare financiële positie, dat de besluitvorming gebaseerd is op het bereiken van de 21-jarige leeftijd van zijn zoon en niet op een schending van de inlichtingenverplichting, zoals bij zwartwerken, en dat het voeren van deze procedures de maatschappij veel meer kost dan dat dit oplevert door middel van wat er wordt teruggevorderd. Deze beroepsgronden slagen niet. Daartoe is het volgende van belang.

Gelijkheidsbeginsel en wijziging leeftijdsgrens

4.2.1. Er is geen rechtsgrond voor de opvatting van appellant dat het college vooruit had moeten lopen op de wijziging van de leeftijdsgrens per 1 januari 2023. Dat andere gemeenten al vóór 1 januari 2023 een leeftijdsgrens van 27 jaar hanteerden, die in het geval van appellant ertoe had geleid dat met de inwoning van zijn zoon bij de vaststelling van de hoogte van de bijstand geen rekening wordt gehouden, leidt niet tot een ander oordeel. Dat andere gemeenten wel anticiperen, leidt er niet toe dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Het gaat er bij een beroep op het gelijkheidsbeginsel om dat hetzelfde bestuursorgaan vergelijkbare gevallen gelijk behandelt. Het college heeft ter zitting overigens onweersproken gesteld dat het alle inwoners van de gemeente hetzelfde behandelt en daarbij niet vooruit loopt op de wijziging van de PW. Van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen door het college is dus geen sprake.

Evenredigheidsbeginsel

4.2.2. De nadelige gevolgen van het besluit tot terugvordering mogen voor appellant niet onevenredig nadelig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dat volgt uit artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bij het nemen van het besluit moet dus een belangenafweging plaatsvinden en de uitkomst daarvan moet voldoen aan dit evenredigheidsbeginsel. De wijze waarop de bestuursrechter een besluit toetst aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van veel factoren. Bij deze toetsing spelen geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het besluit een rol. De Raad heeft dit eerder in andere uitspraken overwogen.[1] In deze zaak gaat het om de vraag of sprake is van een evenwichtige belangenafweging.

4.2.3. Het college heeft in het bestreden besluit de onder 1.3 weergegeven belangenafweging gemaakt. Het college heeft daarmee geen blijk gegeven van een onevenwichtige belangenafweging. Wat appellant heeft aangevoerd over de feitelijke grondslag van de herziening en terugvordering en over de maatschappelijke kosten van de procedures maakt dat niet anders. Verder is van belang dat appellant zijn stelling dat hij in een kwetsbare financiële situatie verkeert ook in hoger beroep nog altijd niet heeft onderbouwd en dat appellant de vordering in ieder geval ten tijde van de aangevallen uitspraak al had voldaan.

Conclusie en gevolgen

5.1. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening en de terugvordering van de bijstand in stand blijven.

5.2. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en W.R. van der Velde en N. Jak als leden, in tegenwoordigheid van A.M.J. van Erkel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025.

(getekend) P.W. van Straalen

De griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:4

  1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

  2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Participatiewet

Artikel 19a, eerste lid (zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2023)

In deze paragraaf wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet:

a. de echtgenoot van belanghebbende is;

b. op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft;

c. op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger; of

d. een persoon is die:

1°. onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering; 2°. onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming; 3°. een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt; 4°. een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1° tot en met 3° volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1° en 2° geldt dat hij op enig moment tijdens dat onderwijs jonger dan 30jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.

Artikel 54, derde lid

Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 58, eerste lid

Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a

Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207, en van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2378.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207, en van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2378.