ECLI:NL:RBROT:2025:10982 - Kantonrechter wijst ontbindingsverzoek af door onvoldoende onderbouwing van de bedrijfseconomische noodzaak - 16 september 2025
Uitspraak
Essentie
De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek op bedrijfseconomische gronden af omdat de werkgever niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vervallen van de functie noodzakelijk was voor een doelmatige bedrijfsvoering. De gestelde centralisatie, financiële situatie en werkvermindering zijn onvoldoende onderbouwd. De werknemer wordt hersteld in zijn functie.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
locatie Dordrecht
zaaknummer: 11705400 HA VERZ 25-22
datum uitspraak: 16 september 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster] B.V., vestigingsplaats: [plaats 1] , verzoekster en verweerster in het zelfstandig tegenverzoek, gemachtigde: mr. F.M.A. Rooijakkers,
tegen
[verweerder], woonplaats: [plaats 2] , verweerder en zelfstandig verzoeker, gemachtigde: mr. M. Voogt.
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.
1 De procedure
1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
1.2. Op 19 augustus 2025 is de zaak tijdens een zitting met partijen en hun gemachtigden besproken.
2 De beoordeling
Waar gaat deze zaak over?
2.1. [verweerder] is vanaf 1 februari 2019 bij [verzoekster] in dienst. De functie van [verweerder] is Global Sales Segment Specialist in het internationale sales team van [verzoekster] . Op 14 november 2024 heeft [verzoekster] aan [verweerder] medegedeeld dat zijn functie komt te vervallen. Sindsdien heeft [verweerder] niet meer gewerkt. [verzoekster] heeft vervolgens toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst van [verweerder] op te zeggen op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Het UWV heeft de toestemming geweigerd. [verzoekster] is het daar niet mee eens en verzoekt in deze procedure om de arbeidsovereenkomst van [verweerder] te ontbinden vanwege bedrijfseconomische omstandigheden. [verweerder] voert verweer tegen het ontbindingsverzoek en vordert zelf wedertewerkstelling en doorbetaling van zijn gemiddelde bonus vanaf 1 januari 2025. De kantonrechter wijst het ontbindingsverzoek af. De vorderingen van [verweerder] wijst zij grotendeels toe. Hierna wordt uitgelegd waarom dit de uitkomst is.
De arbeidsovereenkomst wordt niet ontbonden
2.2. De arbeidsovereenkomst wordt niet ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan namelijk alleen worden ontbonden als aan de voorwaarden voor opzegging is voldaan (artikel 7:671b lid 2 BW). Dat is hier niet het geval. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Er is geen redelijke grond
2.3. Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW). Volgens [verzoekster] is daarvan sprake, omdat de functie van [verweerder] noodzakelijkerwijs is komen te vervallen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering (artikel 7:669 lid 3 onder a BW). [verzoekster] stelt daarnaast dat sprake is van een slechter wordende financiële situatie en werkvermindering. De kantonrechter volgt [verzoekster] hierin niet.
Geen noodzaak tot het treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering
2.4. [verzoekster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de functie van [verzoekster] moet komen te vervallen voor een doelmatige bedrijfsvoering. [verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij heeft besloten om de internationale verkoopafdeling te centraliseren in Duitsland, waardoor (alleen) de functie van [verweerder] moet komen te vervallen. De centralisatie heeft volgens [verzoekster] een aantal voordelen, onder andere omdat zij dan beter kan inspelen op de veranderende marktomstandigheden, schaalvoordelen kan behalen en omdat een centraal internationaal verkoopteam beter gebruik kan maken van de gezamenlijke middelen. De kantonrechter overweegt dat [verzoekster] in zekere mate vrij is om haar organisatie in te richten zoals zij dat wil, maar in dit geval geldt dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat het vervallen van de functie van [verweerder] noodzakelijk is om de hiervoor beschreven voordelen te behalen. Vast staat dat de functie van [verweerder] vanaf 14 november 2024 niet is gecentraliseerd in Duitsland, maar versplinterd is geraakt over andere werknemers van (het concern waartoe) [verzoekster] behoort in Australië, Zweden en Nederland. [verweerder] heeft ook onweersproken aangevoerd dat maar twee van de in totaal zes leden van het internationale sales team werken vanuit het kantoor van [verzoekster] in Duitsland. Alleen al daaruit blijkt dat er geen noodzaak bestaat om de internationale verkoopafdeling te centraliseren en de functie van [verweerder] in Nederland te laten vervallen. [verweerder] heeft ook heel uitgebreid weersproken dat de centralisering nodig is om de door [verzoekster] gestelde voordelen te behalen. Bovendien wijst [verweerder] erop dat [verzoekster] geen (directie)besluit of advies van de ondernemingsraad heeft overgelegd over de herstructurering van de internationale verkoopafdeling. [verzoekster] heeft vervolgens haar stellingen niet nader toegelicht, wat wel op haar weg had gelegen.
Geen slechter wordende financiële situatie of werkvermindering
2.5. Inmiddels is er volgens [verzoekster] ook sprake van een slechter wordende financiële situatie en werkvermindering, maar dit betwist [verweerder] en [verzoekster] heeft haar stellingen niet voldoende onderbouwd. Dat de afgelopen kwartalen de omzet zou zijn teruggelopen, is onvoldoende om een slechter wordende financiële situatie aan te nemen. Het had op de weg van [verzoekster] gelegen om inzicht te geven in haar financiële situatie en de door haar gestelde werkvermindering door de stukken over te leggen die staan in paragraaf 1.2.2. en 1.2.3. van de Uitvoeringsregels ontslag om bedrijfseconomische redenen van het UWV. Dat heeft zij niet gedaan.
Niet van belang of [verzoekster] heeft voldaan aan haar herplaatsingsverplichting
2.6. Omdat geen sprake is van een redelijke grond, hoeft de kantonrechter niet te beoordelen of [verzoekster] zich voldoende heeft ingespannen om [verweerder] te herplaatsen in een passende functie.
[verzoekster] moet [verweerder] weer toelaten tot het werk
2.7. [verweerder] eist dat [verzoekster] hem weer toelaat tot de overeengekomen werkzaamheden. Dit verzoek wordt toegewezen, omdat de arbeidsovereenkomst blijft bestaan. Het uitgangspunt is dat [verweerder] weer zijn eigen functie moet kunnen uitvoeren. Partijen zijn het eens over de taken die [verweerder] had (punt 2.12 van het verzoekschrift). Wel zal van beide partijen enige flexibiliteit worden verlangd ten aanzien van het klantenbestand, omdat de klanten die [verweerder] bediende vanaf 14 november 2024 zijn ondergebracht bij verschillende collega’s. Weliswaar heeft [verzoekster] dit probleem zelf veroorzaakt, maar het is goed voor te stellen dat zij tijd nodig heeft om dit probleem op een klantvriendelijke manier op te lossen. [verzoekster] heeft toegezegd dit te zullen doen en [verweerder] heeft toegezegd zich flexibel op te stellen. Dit vloeit ook voort uit het goed werkgever- en werknemerschap dat van partijen mag worden verlangd (artikel 7:611 BW). De kantonrechter gaat er daarom van uit dat partijen zich zullen inspannen om de terugkeer van [verweerder] voor hemzelf en voor zijn klanten goed te laten verlopen. De kantonrechter ziet gelet hierop geen aanleiding om een dwangsom te koppelen aan de veroordeling, ook om eventuele executieproblemen te voorkomen.
[verzoekster] moet de gemiddelde bonus aan [verweerder] betalen
2.8. [verweerder] eist dat [verzoekster] zijn gemiddelde bonus per maand betaalt vanaf 1 januari 2025 tot het moment dat hij weer aan het werk is. Dit verzoek wordt toegewezen. Dat [verweerder] vanaf 1 januari 2025 niet heeft gewerkt, ligt niet in zijn risicosfeer (artikel 7:628 lid 1 BW). [verweerder] heeft zich namelijk beschikbaar gesteld, maar [verzoekster] heeft [verweerder] niet toegelaten om werk te verrichten. Daarom moet [verzoekster] ook het loon betalen dat niet naar tijdruimte is vastgesteld (artikel 7:628 lid 3 BW). Daaronder valt de gemiddelde bonus waarop [verweerder] aanspraak kan maken, omdat tijdens de zitting is komen vast te staan dat de bonus zowel afhankelijk is van collectieve winst- en omzetdoelstellingen als van individuele doelstellingen van [verweerder] .
2.9. De wettelijke verhoging wordt toegewezen, maar de kantonrechter ziet aanleiding om het percentage vast te stellen op 15%. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing staat.
[verzoekster] moet de proceskosten betalen
2.10. De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat haar verzoek wordt afgewezen en het verzoek van [verweerder] wordt toegewezen. De kantonrechter begroot de kosten die [verzoekster] aan [verweerder] moet betalen op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.11. Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
het verzoek van [verzoekster]
3.1. wijst het verzoek van [verzoekster] af;
het verzoek van [verweerder]
3.2. veroordeelt [verzoekster] om [verweerder] binnen vijf dagen na de datum van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden;
3.3. veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] een bedrag van € 959,99 bruto per maand te betalen vanaf 1 januari 2025 tot het moment waarop [verzoekster] [verweerder] weer volledig heeft toegelaten tot de overeengekomen werkzaamheden, met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW van 15% over de achterstallige bonus en de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het aldus verhoogde bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;
in beide verzoeken
3.4. veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, die aan de kant van [verweerder] worden begroot op € 949,-
3.5. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
3.6. wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken. 49039
Hof Amsterdam 27 april 2010, ECLI:NL:GHAMS2010:BM2034.