Uitspraak inhoud

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11608622 CV EXPL 25-7123

datum uitspraak: 1 augustus 2025

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

1. [eiser 1] ,

woonplaats: [woonplaats 1] ,

2. [eiser 2] ,

woonplaats: [woonplaats 2] , eisers, gemachtigde: [persoon A] ,

tegen

1. [gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] , vestigingsplaats: [vestigingsplaats] , gedaagden, die zelf procederen.

Eisers worden hierna gezamenlijk ‘eisers’ genoemd. Gedaagden zullen gezamenlijk ‘ [gedaagde 1] c.s.’ worden genoemd en afzonderlijk ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] .

1 De procedure

1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

1.2. Op 4 juli 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig namens eisers mevrouw [persoon B] , jurist bij vastgoedbeheerders, mevrouw [persoon C] , werkzaam bij Boiten Luhrs en de heer [persoon D] , als gemachtigde van eisers. Tevens was aanwezig mevrouw [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] c.s.

2 De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1. [gedaagde 1] c.s. huurt vanaf 1 januari 2014 de bedrijfsruimte aan het adres de [adres] te Rotterdam van eisers. [gedaagde 2] staat als garantsteller op de huurovereenkomst. De huur is nu € 1.600,07 per maand. Volgens eisers had [gedaagde 1] c.s. tot en met 31 maart 2025 een huurachterstand laten ontstaan van € 3.200,14. Eisers hebben daarom deze procedure opgestart. [gedaagde 1] c.s. heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling de gehele huurachterstand ingelopen. Eisers vorderen daarom alleen nog de buitengerechtelijke incassokosten, openstaande boetes en de rente.

2.2. [gedaagde 1] c.s. is het niet eens met de vordering van eisers. Zij heeft aangevoerd dat zij alle huurtermijnen heeft betaald en dat geen sprake is van wanprestatie. Zij vindt deze procedure daarom onnodig en is het niet eens met alle bijkomende kosten.

[gedaagde 1] moet € 600,- aan contractuele boetes betalen

2.3. In artikel 26.2 van de algemene huurvoorwaarden bij de huurovereenkomst is een boetebeding opgenomen. Daarin staat dat als de huur niet op tijd wordt betaald, [gedaagde 1] c.s. een direct opeisbare boete aan eisers moet betalen van 2% van de verschuldigde huurprijs, met een minimum van € 300,- per maand. Eisers hebben een boete ter hoogte van € 600,- gevorderd omdat [gedaagde 1] tweemaal te laat de huur zou hebben betaald. [gedaagde 1] heeft niet weersproken dat zij de huur twee keer te laat heeft betaald. Wel heeft zij aangevoerd dat zij de gevorderde boetes onredelijk vindt. De dagvaarding is namelijk uitgebracht op 17 maart 2025 en op 10 maart 2025 is de huur voor februari 2025 betaald. Op het moment van dagvaarden stond volgens [gedaagde 1] c.s. slechts één huurtermijn open.

2.4. De kantonrechter wijst de gevorderde contractuele boete ter hoogte van € 600,- toe. De boete is verschuldigd voor elke maand waarin de huur niet tijdig wordt voldaan. In de huurovereenkomst is vastgelegd dat [gedaagde 1] c.s. de huur elke maand vóór het eerste van de maand moet betalen. Uit zowel de overgelegde specificatie van de huurachterstand als de mondelinge behandeling blijkt dat [gedaagde 1] c.s. in ieder geval twee keer te laat heeft betaald. De boete is daarmee verschuldigd geworden en het feit dat [gedaagde 1] c.s. de huur daarna alsnog heeft voldaan, maakt dat niet anders. Bovendien wordt de hoogte van de boete berekend aan de hand van de hoeveelheid maanden dat [gedaagde 1] c.s. de huur te laat heeft betaald en niet aan de hand van de hoeveelheid huurtermijnen die open stonden op het moment van dagvaarden.

[gedaagde 1] c.s. moet incassokosten betalen

2.5. [gedaagde 1] c.s. moet incassokosten betalen omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 lid 2 BW). In de dagvaarding is een bedrag van € 538,46 gevorderd door eisers. De kantonrechter ziet in het onderhavige geval aanleiding om deze vergoeding op grond van artikel 242 Rv te matigen. Voor de hoogte van de buitengerechtelijke kosten is doorslaggevend welk bedrag op het moment van het verrichten van de incassohandeling verschuldigd was. Ten tijde van het versturen van de aanmaning van 16 september 2024 bedroeg de huurachterstand € 3.091,92. In deze aanmaning en alle daaropvolgende aanmaningen wordt een bedrag ter hoogte van € 525,37 gevorderd. De kantonrechter zal daarom dit bedrag van € 525,37 toewijzen aan buitengerechtelijke incassokosten.

[gedaagde 1] c.s. hoeft geen rente te betalen

2.6. De gevorderde rente over de huurachterstand wordt afgewezen. De onder 2.3 besproken contractuele boete heeft het karakter van een (gefixeerde) schadevergoeding. Artikel 6:92 lid 2 BW bepaalt dat de boete in de plaats treedt van een schadevergoeding op grond van de wet. Partijen kunnen afspreken dat boete en schadevergoeding naast elkaar verschuldigd zijn, maar daarvan is niet gebleken. Eisers kunnen daarom alleen aanspraak maken op de boete en niet op de rente over de huurachterstand.

Noodzaak van de procedure?

2.7. [gedaagde 1] c.s. is het niet eens met alle extra kosten die in deze procedure worden gemaakt, omdat er geen huurachterstand was ten tijde van de mondelinge behandeling en deze procedure dus niet nodig was. Eisers hebben daartegen aangevoerd dat [gedaagde 1] c.s. de huur nog geen enkele maand op tijd heeft betaald en dat al langer is geprobeerd de huur(achterstand) wel (op tijd) te ontvangen. Voor hen is ‘de maat is vol’ en zij willen met het starten van de procedure een signaal afgeven.

2.8. Hoewel het klopt dat er op het moment van de zitting geen huurachterstand meer was, blijkt uit de stukken dat aan deze procedure inderdaad een langer durend incassotraject vooraf is gegaan. Daarbij heeft de gemachtigde van eisers onder meer in de aanmaningen van 16 september, 23 september en 1 oktober 2024 gewaarschuwd voor eventuele rechtsmaatregelen. Bovendien is [gedaagde 1] c.s. ook na dagvaarding in gebreke gebleven met het tijdig betalen van de huurpenningen. De kantonrechter volgt [gedaagde 1] c.s. daarom niet in haar stelling dat de procedure onnodig is gestart en/of doorgezet.

[gedaagde 1] c.s. moet de proceskosten betalen

2.9. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] c.s., omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk (artikel 6:7 BW).[1] De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan eisers moet betalen op € 148,73 aan dagvaardingskosten, € 257,- aan griffierecht, € 476,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 238,-) en € 119,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.000,73. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

2.10. Het gemachtigde salaris wordt vastgesteld op een bedrag van € 238,- per punt. [gedaagde 2] heeft op 10 maart 2025 nog een bedrag van € 1.600,07 betaald aan eisers. Deze betaling is ten onrechte niet meegenomen in de berekening van de hoofdsom in de dagvaarding. Op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding op 17 maart 2025 bedroeg de hoofdsom, als gevolg van deze betaling, € 2.761,99. Deze hoofdsom gaat gepaard met een gemachtigde salaris van € 238,- per punt.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad

2.11. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat eisers dat eisen en [gedaagde 1] c.s. daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan eisers te betalen € 1.125,37;

3.2. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van eisers worden begroot op € 1.000,73;

3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.4. wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken. 64362

Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942


Voetnoten

Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942