ECLI:NL:RBOVE:2025:5793 - Rechtbank Overijssel - 30 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 05.086664.24 (P) Datum vonnis: 30 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 1997 in [geboorteplaats] , wonende aan de [woonplaats] ,
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 september 2024 en van 16 september 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.H. Jansen, advocaat in Apeldoorn, naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte: feit 1: harddrugs heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd; feit 2: softdrugs heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd; feit 3: in dezelfde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van drugsgerelateerde misdrijven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een (grote) hoeveelheid heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende heroïne en/of
- een (grote) hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende cocaïne en/of
- een (grote) hoeveelheid amfetamine en/of amfetamine-olie en/of speed, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende amfetamine en/of
- een (grote) hoeveelheid MDMA en/of XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende MDMA en/of
- een (grote) hoeveelheid GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof
- een (grote) hoeveelheid 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof
bevattende 2C-B en/of zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of GHB en/of 2C-B (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten
- een (grote) hoeveelheid hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj en/of
- een (grote) hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of
- een (grote) hoeveelheid 3-MMC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende 3-MMC en/of zijnde hasjiesj en/of hennep en/of 3-MMC (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten(onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven daders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde en/of vijfde lid Opiumwet.
3 De bewijsmotivering
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, primair op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe, onder verwijzing naar het betoog van mr. K.A. Kieft in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] , een verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de resultaten van de onder [medeverdachte 2] inbeslaggenomen iPhone 7 Plus telefoon gevoerd. De raadsvrouw heeft in dat kader aangevoerd dat in het dossier stukken ontbreken om vast te kunnen stellen wat de grondslag voor inbeslagname van deze telefoon is geweest en dat niet is gebleken dat de rechter-commissaris toestemming heeft verleend voor het onderzoeken van deze telefoon. Dit is een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv, waardoor de resultaten van het onderzoek aan de iPhone 7 Plus van het bewijs moeten worden uitgesloten. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat in het dossier bewijs ontbreekt dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de handel dan wel het aanwezig hebben van heroïne en 2c-b, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Verder heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat een te lange periode ten laste is gelegd, aangezien verdachte heeft aangegeven dat hij halverwege 2023 begon met het af en toe rondbrengen van drugs. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft zij gesteld dat een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband ontbreekt, dat verdachte slechts een incidentele bijdrage heeft geleverd en dat hij daarbij onder dwang handelde. Gelet hierop is deelname aan een criminele organisatie niet te bewijzen en moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken
3.3 Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verweer: vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het “voorbereidend onderzoek”. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv betreft in deze zaak uitsluitend het onderzoek Bade. Uit dat onderzoek zijn de onderhavige ten laste gelegde feiten immers voortgevloeid.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de doorzoeking van de iPhone 7 Plus geen deel uitmaakt van het onderzoek Bade. De inbeslagneming en doorzoeking van deze telefoon heeft immers plaatsgevonden in het kader van het onderzoek ALKINA, een onderzoek naar een dodelijk verkeersongeval, waarbij medeverdachte [medeverdachte 2] betrokken was. Bij dit onderzoek bleek dat de iPhone 7 Plus werd gebruikt voor de handel in soft- en harddrugs. Daarna is het onderzoek Bade gestart.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte ter zake van de feiten die aan hem in deze zaak ten laste zijn gelegd. Het verweer wordt dan ook verworpen.
3.4 Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder
1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feiten 1 en 2
De periode van 15 januari 2022 tot en met 3 september 2023
Uit onderzoek van de politie volgt dat de iPhone7 Plus sinds 15 januari 2022 in gebruik is
In de iPhone 7 Plus zijn 1653 chatberichten
De iPhone 7 Plus is op 3 september 2023 onder medeverdachte [medeverdachte 2] in beslag genomen.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen de gebruiker van deze iPhone 7 Plus waren en dat zij afwisselend de daaraan gekoppelde telefoonnummers hebben gebruikt. Verder oordeelt de rechtbank dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met gebruikmaking van deze telefoon in de periode van 15 januari 2022 tot en met 3 september 2023 veelvuldig verschillende soorten hard- en softdrugs hebben verkocht. Verder is uit de chatberichten die op deze telefoon zijn aangetroffen gebleken dat verdachte voor hen als koerier drugs bezorgde en dat hij door hen werd aangestuurd.
De periode van 3 september 2023 tot en met 12 maart 2024
Nadat de iPhone 7 Plus op 3 september 2023 in beslag is genomen heeft de politie op 13, 15 en 28 februari 2024 en op 12 maart 2024 observaties en pseudokopen gedaan.
Pseudokoop 13 februari 2024
Op 13 februari 2024 heeft de politie via WhatsApp contact met telefoonnummer
[telefoonnummer 1] gelegd, zijnde het telefoonnummer dat daarvoor in de in beslag genomen iPhone 7 Plus actief is geweest. De politie is toen doorverwezen naar een bedrijfsaccount met de naam [alias 1] en het daarbij behorende telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna ook: drugslijn “ [alias 1] ”). De politie deed via dit telefoonnummer een bestelling van ‘twee hele’ en er werd met [alias 1] afgesproken bij de Praxis in [plaats 1] . Vervolgens vond daar een ontmoeting plaats tussen de pseudokoper van de politie en twee mannen in een witte Volkswagen Polo.
Pseudokoop 15 februari 2024
Op 15 februari 2024 heeft de politie via WhatsApp contact gelegd met telefoonnummer
[telefoonnummer 3] en is een afspraak gemaakt voor het kopen van vier pakjes cocaïne op de carpoolplaats naast de Woonboulevard aan de [adres 1] te [plaats 1] . Vervolgens vond op de betreffende carpoolplaats een ontmoeting plaats tussen de pseudokoper van de politie en een man op een fatbike die bevestigde dat hij [alias 1] was.
Pseudokoop 28 februari 2024
Op 28 februari 2024 heeft de politie via WhatsApp contact gelegd met telefoonnummer
[telefoonnummer 3] en is een bestelling gedaan van twee pakjes cocaïne en 100 milliliter GHB.
Vervolgens is een afspraak gemaakt voor het kopen van twee pakjes cocaïne bij de Mac Donalds aan de [adres 2] in [plaats 1] , aangezien via een WhatsApp-bericht was medegedeeld dat de GHB was uitverkocht. Vervolgens vond op de parkeerplaats bij de MacDonalds om 14:15 uur een ontmoeting plaats tussen de pseudokoper en twee mannen in een zwarte Ford Ka. De bestuurder van de Ford Ka gaf twee wikkels aan de pseudokoper van de politie en die betaalde daar € 90,00 voor.
Op de vraag van de pseudokoper wanneer de mannen weer GHB konden leveren antwoordde de bestuurder dat hij wel GHB op voorraad had en dit kon leveren. Vervolgens bestelde de pseudokoper alsnog 100 milliliter GHB. De bijrijder van de Ford Ka zei dat ze
eerst langs de stash in [plaats 2] moesten rijden om de GHB op te halen en dat de pseudokoper bij het station in [plaats 2] , gevestigd aan de Stationsstraat, moest wachten.
Op 28 februari 2024 om 14:35 uur reed de pseudokoper met zijn auto over de Stationsstraat in [plaats 2] . Hij zag daar de Ford Ka stil staan op de stoep. De bestuurder van de Ford Ka gooide een flesje met een doorzichtige vloeistof in de auto van de pseudokoper en die betaalde daar € 20,00 voor.
Pseudokoop 12 maart 2024
Op 12 maart 2024 heeft de politie via WhatsApp contact gelegd met telefoonnummer
[telefoonnummer 3] en is een bestelling gedaan van twee pakjes cocaïne en één liter GHB. Er is
Vervolgens is een afspraak gemaakt bij het treinstation in [plaats 2] aan de Stationsstraat 31 in [plaats 2] . Vervolgens vond daar om 14.35 uur een ontmoeting plaats tussen de pseudokoper en
twee mannen in een donkere Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] . De bijrijder zei dat de koper moest wachten omdat ze nog wat spul voor hem bij de box moesten ophalen. Vervolgens reed de auto met hogere snelheid weg.
Doorzoeking garagebox [adres 3] in [plaats 2]
Na de aanhouding van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft op 12 maart 2024 een doorzoeking van de garagebox aan de [adres 3] in [plaats 2] plaatsgevonden.
Doorzoeking Volkswagen Polo
Daarnaast is de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] doorzocht.
-
2 gripzakjes met daarin telkens 10 paars gekleurde tabletten van in totaal 9,8 gram van een materiaal bevattende MDMA;
[38] -
3 gripzakjes met daarin wit gekleurde kristalachtige poeder en brokjes van in totaal 5,32 gram van een materiaal bevattende MDMA;
[39] -
4 gripzakjes met in totaal 24 gram hennep;
[40] -
2 gripzakjes met in totaal 10 gram hasj.
[41]
De in de jas aangetroffen verdovende middelen zijn ook onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat het ging om een gripzakje met 2 gram hennep
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , nadat de iPhone 7 Plus (dealtelefoon) op 3 september 2023 in beslag was genomen, de handel in drugs hebben voortgezet met de iPhoneX met het nummer [telefoonnummer 1] en dat zij hierna het iPhoneX toestel met het nummer [telefoonnummer 3] als nieuwe dealtelefoon hebben gebruikt. Dit wordt bevestigd door het feit dat het pseudokoopteam op 13 februari 2025 eerst via het telefoonnummer [telefoonnummer 1] contact heeft gelegd en dat het pseudokoopteam toen naar het nieuwe ‘account ‘ [alias 1] ’ met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] is doorverwezen. Verder blijkt dat verdachte ook in deze periode als koerier bij de handel in drugs betrokken is geweest.
Verklaringen van (mede-)verdachte en getuige
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij al jaren drugs bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] koopt en dat hij vanaf september 2023 drugs voor hen is gaan rondbrengen om daarmee zijn drugs te kunnen bekostigen. Verdachte deed dit toen één of twee keer per week. Vanaf januari 2024 werd het erger. Verdachte had toen zoveel schulden bij hen opgebouwd dat hij in ruil daarvoor drugs voor hen moest gaan bezorgen. Vanaf toen bracht verdachte drie tot vijf keer per week, acht uur per dag, drugs voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] rond. De laatste periode ging het wel om tien klanten per dag. De contacten liepen via apps. Verdachte heeft ook samen met [getuige] drugs afgeleverd. De drugs werden contant of via een Tikkie betaald.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de leiding over de drugshandel. Zij zijn [alias 1] , [alias 1] en [alias 1] . Zij gaven verdachte de drugs. Hij kreeg dan een tasje met tien of twintig gram mee, alles verpakt per één gram, gebruikersformaat. Als afnemers een grote hoeveelheid wilden kopen dan gingen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zelf.
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat het is begonnen met drugs kopen via ‘ [alias 1] ” rond 2022. Hij kocht bijna elke dag drugs bij hen. Op een gegeven moment is dat uit de hand gelopen en toen kon hij de drugs niet meer betalen. Omdat hij schulden had opgebouwd is hij drugs gaan bezorgen.
[getuige] heeft op 14 maart 2024 tegenover de politie verklaard dat hij in de periode van
1 januari 2022 tot en met 3 september 2023 wel eens drugs voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verhandeld om zo zijn schulden in te lossen. Hij ziet [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] allebei als [alias 1] . Zij hadden allebei dezelfde rol. Zij hadden allebei de leiding. Als [getuige] in de auto stapte dan lag de drugs al in de auto in een tasje. Het geld dat hij van de klanten kreeg gaf hij aan verdachte, die de auto bestuurde. [getuige] heeft meerdere bankrekeningen voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geopend. Hiermee kon hij de drugs die hij op de pof had gekocht bekostigen. Zijn bankrekeningen werden door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gebruikt voor de handel in soft- en harddrugs. Hij weet niet wat er is gebeurd met het geld dat op de rekeningen is gestort.
[medeverdachte 1] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gedeald en dat verdachte ook wel eens voor hen reed. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben een Ford Ka voor verdachte gekocht die hij gebruikte om soft- en harddrugs voor hen de dealen. Het was altijd anders wat iemand verdiende als deze voor hen reed. Het lag eraan hoeveel mensen er drugs bij hen kochten.
Conclusie periode 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024
Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat verdachte samen met anderen, waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 veelvuldig verschillende soorten hard- en softdrugs heeft verkocht.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde handel in harddrugs en softdrugs. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde handel in heroïne en 2C-B, nu hiervan uit het dossier niet blijkt.
Feit 3
Toetsingskader
De strafbaarstelling in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) is een gekwalificeerde specialis van de algemene strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie zoals opgenomen in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarom moet bij de beoordeling van het bewijs worden aangesloten bij de uitleg die in dat kader aan de verschillende bestanddelen van de delictsomschrijving wordt gegeven. Voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie moet de rechtbank vaststellen dat sprake is geweest van:
- een organisatie,
- die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, in dit geval het plegen van misdrijven in de zin van artikel 10 vierde en vijfde lid Ow; en
- dat verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Het bestanddeel ‘organisatie’ ziet op een samenwerkingsverband tussen de verdachte en tenminste één andere persoon, waarbij sprake is van een zekere duurzaamheid en structuur.
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is het niet vereist dat deze misdrijven daadwerkelijk zijn gepleegd. Het gaat om het doel van de organisatie om de misdrijven te plegen. Bovendien gaat het om het oogmerk van de organisatie als geheel en niet van één of meer individuen. In deze zaak ziet de verdenking op het deelnemen aan een organisatie met het oogmerk op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid Ow.
Voor deelneming aan de organisatie is van belang dat de verdachte behoort tot de organisatie en dat hij een aandeel heeft in de gedragingen, dan wel de gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Om als deelnemer van de organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat verdachte moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van (i.c. harddrugs)misdrijven. Daartoe is het voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk het plegen van (i.c. harddrugs)misdrijven heeft.
Indien uit de bewijsvoering volgt dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt zijn wetenschap met betrekking tot het oogmerk van de organisatie daarin besloten. Volgt uit de bewijsvoering echter slechts dat verdachte voor de deelnemers van de criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van (i.c. harddrugs)misdrijven tot oogmerk had, dan levert het handelen van verdachte geen deelneming aan die organisatie op.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor onder de feiten 1 en 2 opgenomen bewijsmiddelen naar voren komt dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid Ow.
Onder feit 1 is wettig en overtuigend bewezen verklaard dat verdachte zich samen met onder meer medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van harddrugs (artikel 10 vierde lid Ow).
Verder volgt uit WhatsApp gesprekken tussen ‘ [alias 1] ’ en ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 4] ’ dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben geprobeerd om cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen door dit te importeren uit Suriname (artikel 10, vijfde lid Ow).
Uit het voorgaande komt een organisatiestructuur tot uitdrukking. Het aantal en de frequentie van de drugsafspraken waren blijkens de inhoud van de WhatsApp berichten in het dossier zeer aanzienlijk, en de duur van de samenwerking is zodanig geweest dat kan worden gesproken van een duurzaam karakter.
Tot slot kan worden vastgesteld dat verdachte in de vorm van de door hem verrichte handelingen, zoals blijkt uit de bewijslevering voor feit 1, aan de organisatie, die de handel in harddrugs als oogmerk had, heeft deelgenomen. Daarom is ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 te [plaats 1] en [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
- een hoeveelheid cocaïne en
- een hoeveelheid amfetamine en amfetamine-olie en speed, en
- een hoeveelheid MDMA en XTC, en
- een hoeveelheid GHB,
zijnde cocaïne en amfetamine en MDMA en GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten
- een hoeveelheid hasjiesj, en
- een hoeveelheid hennep, en
- een hoeveelheid 3-MMC,
zijnde hasjiesj en hennep en 3-MMC (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. hij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 te [plaats 1] en [plaats 2] , heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid Opiumwet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b Ow. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 3 het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
5 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
6 De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uur, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van één jaar, met daarbij de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest gecombineerd met een voorwaardelijke straf, met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een proeftijd van één jaar en, indien nodig, een onvoorwaardelijke taakstraf. De raadsvrouw heeft hierbij gewezen op het feit dat verdachte de kans die hij met de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gekregen volledig heeft aangegrepen, dat het inmiddels weer goed met hem gaat, en dat de reclassering heeft opgemerkt dat de kans op recidive toeneemt als hem een gevangenisstraf wordt opgelegd. De oplegging van een gevangenisstraf zou alle positieve stappen die verdachte sinds zijn schorsing heeft gezet teniet doen.
6.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het verhandelen van harddrugs in de Achterhoek. Verdachte heeft in deze periode samen en in vereniging met anderen soft- en harddrugs verhandeld. Zijn medeverdachten beheerden de dealtelefoon en gaven verdachte instructies om als koerier drugs bij afnemers te bezorgen. Verdachte maakte daarbij gebruik van de aan hem voor dit doel gegeven auto’s. Daarnaast heeft verdachte bankrekeningen voor de medeverdachten geopend. Hij heeft hiermee een evidente rol bij de drugshandel gehad.
Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan de handel en het gebruik van harddrugs vaak gepaard met allerlei vormen van criminaliteit, hetgeen zorgt voor overlast voor de samenleving. Verdachte heeft niet alleen zijn eigen verslaving gefaciliteerd, maar ook die van anderen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft echter wel oog voor het feit dat deze misdrijven zijn ingegeven door de drugsverslaving van verdachte en dat hij ook een geheel andere rol heeft gespeeld dan zijn medeverdachten. Verdachte verkeerde door zijn verslaving in een afhankelijke, kwetsbare positie en zijn medeverdachten hebben hier misbruik van gemaakt. Bij de hoogte van de straf heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het feit dat verdachte na zijn aanhouding snel openheid van zaken heeft gegeven over wat er is gebeurd.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 20 februari 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van Iris zorg van 23 augustus 2024. De reclassering adviseert om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante psychische behandeling bij forensische polikliniek Kairos, ambulante verslavingsbehandeling door IrisZorg, een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [getuige] , dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelen controle en ambulante begeleiding.
De rechtbank zal verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de problematiek van verdachte en de positieve ontwikkeling die hij sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft ingezet, niet op zijn plaats is.
Gelet op alle specifieke omstandigheden van het geval ziet de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie geëiste straf op te leggen, te weten een taakstraf voor de duur van 200 uur (te vervangen door 100 dagen hechtenis als hij de taakstraf niet uitvoert) met aftrek van voorarrest, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van één jaar, met daarbij de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d, 14a, 14b, 14c, 47 en 57 Sr.
8 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
-
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod; feit 2, het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod; feit 3, het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
-
bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
-
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaarde navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
-
Meldplicht bij reclassering
Verdachte moet zich binnen drie dagen na de zitting (in persoon) melden bij reclassering IrisZorg op het volgende adres, Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem. Hierna moet hij zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Hij dient zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van Reclassering IrisZorg, ook als dat inhoudt dat hij zijn medewerking moet verlenen aan de uitvoering van huisbezoeken, de SCIL, de methodiek ‘Stap voor Stap’ en/of urinecontroles.
Ambulante psychische behandeling Verdachte laat zich behandelen en/of te begeleiden door forensische polikliniek Kairos of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Ook wanneer dit inhoudt dat hij moet deelnemen aan een psychologisch onderzoek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel kort als de reclassering nodig vindt.
Ambulante verslavingsbehandeling Indien de reclassering het nodig acht, laat verdachte zich behandelen door IrisZorg verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1997, wonende aan [adres 4] , [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1999, wonende aan [adres 5] en [getuige] , geboren op [geboortedatum 4] 2000, wonende aan de [adres 6] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Dagbesteding Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of ter overbrugging andersoortige dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Meewerken aan middelencontrole Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Ambulante begeleiding Indien (en voor zo lang) de reclassering het nodig acht, accepteert de verdachte begeleiding van de ambulante hulpverlening van Jan Arends of een soortgelijke hulpverlenende instantie, voor praktische begeleiding.
-
draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
-
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 200 (tweehonderd) uren;
-
beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen;
-
beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. M.W. Eshuis en mr. J.G.M. Fluttert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
Mr. J.G.M. Fluttert is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Districtsrecherche Noord- en Oost Gelderland, met nummer ON3R023097 (onderzoek BADE). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Pagina 42 en 54.
Pagina 55.
Pagina 40
Pagina 64
Pagina 35
Pagina 35
Pagina 36
Pagina 29
Pagina 56
Pagina’s 59 tot en met 61
Pagina 970
Pagina 970
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 september 2024, inhoudende de door [getuige] als getuige afgelegde verklaring.
Pagina’s 59, 72 en 73 (chatberichten van 28 mei 2022 en 14 april 2024).
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 september 2024, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring.
Pagina’s 158 tot en met 161
Pagina’s 118 tot en met 122
Pagina’s 165 en 167
Pagina’s 168 tot en met 173
Pagina’s 168 tot en met 173
Pagina’s 123 tot en met 126
Pagina’s 183 en 188
Pagina’s 177 tot en met 181
Pagina’s 137 tot en met 140
Pagina’s 185 en 189
Pagina’s 184 en 190
Pagina’s 193 tot en met 198
Pagina’s 141 tot en met 144
Pagina’s 868 en 869
Pagina’s 789 en 790
Pagina’s 252 tot en met 259
Pagina’s 260 en 261
Pagina’s 902 en 903
Pagina 980
Pagina’s 262 tot en met 266
Pagina’s 265, 101, 111, 112 en 265
Pagina 265, 404, 409, 410 en 429
Pagina 266, 406, 418 en 428
Pagina 266, 100 en 104
Pagina 266, 100, 101 en 110
Pagina 266, 100 en 107
Pagina 266, 100 en 108
Pagina 488
Pagina 502
Pagina 568
Pagina 578
Pagina 503
Pagina 489
Pagina’s 489 en 490
Pagina 964
Pagina’s 959 tot en met 984
Pagina’s 985 tot en met 997
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 september 2025, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring.
Pagina’s 1016 tot en met 1035
Pagina’s 926 tot en met 932
Hoge Raad 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969.
Hoge Raad 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393.
Hoge Raad 22 januari 2008, NJ 2008/72 o.a.
Hoge Raad 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969.
Hoge Raad 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1399.
Hoge Raad 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814 )
Pagina’s 83 tot en met 86.