Uitspraak inhoud

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 84/002891-23 en 84/336820-22 (ttz. gev.) (P) Datum vonnis: 4 september 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] , wonende aan de [woonplaats] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juni 2025, 23 juni 2025, 30 juni 2025 en 4 september 2025.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat, namens verdachte, door zijn raadsman mr. K. Kok, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat door de benadeelde partij [slachtoffer 1] is aangevoerd.

2 De tenlastelegging

Parketnummer 84/002891-23

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 12 december 2015 tot en met 3 februari 2016 samen met anderen of alleen [slachtoffer 1] heeft opgelicht voor een bedrag van € 50.000,00.

Parketnummer 84/336820-22

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 27 augustus 2016 tot en met 13 september 2016 samen met anderen of alleen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste verklaring van een notaris en een valse of vervalste brief van de RegioBank [plaats 5].

Voluit luiden de tenlasteleggingen aan verdachte, dat:

Parketnummer 84/002891-23 [zaaksdossier 6] hij in of omstreeks de periode vanaf 12 december 2015 tot en met 3 februari 2016 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met (een) ander(en),

telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door (een) listige kunstgre(e)p(en) en/of een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van:

- 50.000 euro [op of omstreeks 31 december 2015 overgeboekt naar

[rekeningnummer 1] ten name van [naam 1] met omschrijving “2015 faktuur, nr 1230”, AMB-010, pag. 916],

immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven — valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid onder andere voorgewend en/of doen voorwenden:

[AG-005, pag. 637 e.v.]

- dat er meerdere investeerders waren die benadeeld waren, en/of

- dat hij opkomt voor die benadeelden, en/of

- dat [naam 2] en [medeverdachte 1] rendement hadden op de tegoeden van die

[slachtoffer 1] en/of dat het lang zou duren voor die [naam 2] en die [medeverdachte 1] die [slachtoffer 1] gingen betalen, en/of

- dat die [naam 2] en die [medeverdachte 1] het geld hadden doorgesluisd naar drie truts in

- dat het aankopen van de bankgarantie van 15 miljoen niet goed was gegaan, en/of

- dat een inleg van die [slachtoffer 1] nodig was om het Private Placement Program op te

- dat mocht de aankoop van de bankgarantie niet doorgaan, die [slachtoffer 1] zijn geld

waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.

Parketnummer 84/336820-22 hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 27 augustus 2016 tot en met 13 september 2016,

te [plaats 2] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5], althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met (een) andere(n), opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e)

- verklaring van notaris [naam 3] d.d. 27 augustus 2016 (DOC-296) en/of,

- brief van RegioBank Hardenberg d.d. 27 augustus 2016 (DOC-324)

zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst,

bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid, te weten (onder meer):

- in die verklaring van notaris [naam 3] vermeld staat dat [bedrijf 1] B.V. naar schatting

- in die brief van RegioBank Hardenberg vermeld staat dat de beveilingskenmerken

en serienummers van de bolivars echt en correct zijn en/of de herkomst van het geld is gecontroleerd,

bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die verklaring van notaris [naam 3] en/of die brief heeft/hebben verstrekt of doen toekomen aan [naam 4] teneinde om aan te tonen dat [bedrijf 1] B.V. en/of [verdachte] daadwerkelijk contante bolivars in bezit heeft,

terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die verklaring van notaris [naam 3] en/of die brief bestemd was/waren tot gebruik als ware dit/deze geschrift(en) echt en onvervalst.

3 De voorvragen

3.1 Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging bepleit. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van een dusdanige overschrijding van de redelijke termijn dat geen sprake meer is van een eerlijk proces.

De officier van justitie erkent dat de redelijke termijn is overschreden, maar betwist dat dit leidt tot niet-ontvankelijkheid in de strafvervolging. Wel dient de rechtbank hiermee rekening te houden bij de strafoplegging.

De rechtbank stelt voorop dat om te komen tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie sprake moet zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank is van oordeel dat uit vaste juristprudentie van de Hoge Raad volgt dat tijdsverloop en de daarmee gepaard gaande schending van het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn nimmer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging. Volgens deze jurisprudentie wordt een overschrijding van de redelijke termijn in de regel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.[1] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaken van deze vaste lijn af te wijken en zal de overschrijding van de redelijke termijn betrekken bij de strafoplegging, zoals onder 7.3 verder uitgewerkt. De rechtbank verwerpt het verweer. Ook overigens bestaat geen grond op basis waarvan de officier van justitie niet kan worden ontvangen. De rechtbank acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte.

3.2 De overige vragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaken en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4. De bewijsmotivering [2]

4.1 Inleiding

In onderhavig vonnis staan twee strafrechtelijke onderzoeken centraal, te weten het onderzoek “Wakatobi” en het onderzoek “26Burbank”. Beide onderzoeken betreffen verschillende feitencomplexen en hebben geleid tot verschillende (sets) verwijten, die de rechtbank afzonderlijk zal bespreken.

De strafzaken tegen de verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte] maken deel uit van een omvangrijk strafrechtelijk onderzoek dat bekend staat onder de naam “Wakatobi”. Dit onderzoek is opgedeeld in drie afzonderlijke delen: Wakatobi I, II en III. De kern – en rode draad – in al deze deelonderzoeken is de verdenking dat sprake zou zijn van een groep personen, in wisselende samenstelling, die samenwerkt bij het voorspiegelen van onjuiste (hoge) rendementen aan potentiële beleggers met gebruikmaking van valse of vervalste documenten. Op de afgesproken momenten van terugbetaling van de investeringen en de uitbetaling van de rendementen, blijkt dit telkens door diverse (zogenaamde) oorzaken niet mogelijk te zijn. Vervolgens worden de investeerders aan het lijntje gehouden en wordt getracht hen te bewegen nog meer geld te betalen, om zodoende de ’verloren‘ investering terug te krijgen. Onderhavige strafzaak heeft specifiek betrekking op het tweede deel van het onderzoek, te weten Wakatobi II. Wakatobi II ziet op de verdenking van oplichting van [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] door het voorspiegelen van rendementen uit investeringen in (onder meer) Venezolaanse en Chinese staatsobligaties, of, althans, verduistering in functie gepleegd omdat verstrekte gelden niet conform afspraak werden aangewend en terugbetaald. Deze verdenking is, voor zover ten aanzien van verdachte relevant, door de FIOD uitgewerkt in de zaaksdossiers 5, 6 en 9.

Gedurende het onderzoek Wakatobi II rees, mede op basis van verkregen informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de FIOD, de verdenking dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte] betrokken zouden zijn bij het witwassen van anderhalf miljard Venezolaanse Bolivar. Deze verdenking heeft geresulteerd in het afzonderlijke onderzoek aangeduid als “26Burbank”, naar aanleiding waarvan uiteindelijk de verdenking van het gebruikmaken van valse of vervalste geschriften ten laste is gelegd.

4.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten onder beide parketnummers wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.

4.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder parketnummer 84/002891-23 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de gedragingen van verdachte mogelijk zouden kunnen worden gekwalificeerd als afpersing, maar dat oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet bewezen is, nu de verklaringen van aangever uiteen lopen en het aandeel van verdachte veel te onduidelijk is gebleven.

Ten aanzien van het onder parketnummer 84/336820-22 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de valse notarisverklaring niet voorhanden heeft gehad, heeft gebruikt of heeft afgeleverd. Ook is er geen bewijs voor medeplegen. Ten aanzien van het verwijt dat verdachte gebruik zou hebben gemaakt van een valse of vervalste brief van de RegioBank, heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.

4.4 Het oordeel van de rechtbank

4.4.1 De redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.

4.4.1.1 Onderzoek Wakatobi II: inleidende opmerkingen

Voordat zal worden overgegaan tot bespreking van het dossier Wakatobi II, merkt de rechtbank op dat in het hiernavolgende de afzonderlijke zaaksdossiers 5, 6 en 9 worden besproken in chronologische volgorde. Deze volgorde wijkt weliswaar af van de nummering in het dossier, maar hiervoor is gekozen in het belang van de overzichtelijkheid en de leesbaarheid van het vonnis. Dit betekent dat de rechtbank eerst zaaksdossier 6 behandelt, gevolgd door zaaksdossier 9 en tot slot zaaksdossier 5.

4.4.1.1.1 Zaaksdossier 6 – [slachtoffer 1]

Op 7 januari 2016 heeft [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) aangifte gedaan van oplichting. Naar aanleiding hiervan heeft hij op 31 mei 2016 respectievelijk 25 april 2017 een aanvullende verklaring afgelegd. Uit de aangifte en verklaringen blijkt, voor zover in deze zaak relevant, onder meer het navolgende.

[slachtoffer 1] zocht naar mogelijkheden om zijn vermogen rendabel te investeren. Eind 2013 kwam [slachtoffer 1] in contact met [naam 2] (verder: [naam 2]) en [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2]). [naam 2] gaf aan dat het investeren in buitenlandse staatsobligaties bijzonder lucratief was en dat hij iemand kende die investeerders zocht voor de aankoop van zogenaamde “Chinese Historical Bonds”. [slachtoffer 1] kreeg te horen dat hij op zeer korte termijn een rendement van honderd procent op zijn investering zou kunnen behalen. Aangezien [slachtoffer 1] eerder op zakelijk gebied positieve ervaringen had met [naam 2] en [medeverdachte 2], had hij vertrouwen in hen. [naam 2] bracht [slachtoffer 1] vervolgens in contact met [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1]) en diens onderneming [bedrijf 2] B.V. (verder: [bedrijf 2]).[3]

Op 30 januari 2014 kwamen [slachtoffer 1] en [bedrijf 2] een schuldregeling overeen, vastgelegd onder overeenkomstnummer [nummer 1]/fb/wh/pvh. Hierin trad [bedrijf 2] op als leningnemer en [slachtoffer 1] als leninggever. De overeenkomst had betrekking op de aankoop van een “China Farmer Bond (Bank Land) 500.000 Yuan”. [bedrijf 2] zou deze obligatie aanschaffen voor € 840.000,00. Volgens de schuldregeling zou [bedrijf 2] op 5 april 2014 het geleende bedrag van € 600.000,00 terugbetalen, vermeerderd met een “profitshare” van € 600.000,00. De schuldregeling werd ondertekend op 30 januari 2014 door [medeverdachte 1] uit hoofde van zijn functie als directeur van [bedrijf 2] en door [slachtoffer 1] .[4]

Op 3 februari 2014 heeft [slachtoffer 1] met betalingskenmerk “Ovk: [nummer 1]/FB/WH/PVH Aankoop en Deelname Chinese Bond”[5] een bedrag van € 600.000,00 overgemaakt vanaf zijn bankrekening bij [bedrijf 3] N.V. naar de bankrekening van [bedrijf 2]. Dit bedrag werd diezelfde dag bijgeschreven op de bankrekening van [bedrijf 2].[6]

Op 4 april 2014 vond een bespreking plaats tussen [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [naam 2], waarin werd afgesproken dat op 7 april 2014 een aanbetaling van € 50.000,00 zou worden voldaan, met het restant van € 1.150.000,00 uiterlijk op 18 april 2024 Deze afspraken zijn vastgelegd in een e-mail van [slachtoffer 1] aan [medeverdachte 1]. Op 2 mei 2014 heeft [slachtoffer 1] € 50.000,00 ontvangen, doch het restant van de overeengekomen betaling werd niet voldaan op 18 april 2014.[7]

Op 12 december 2015 werd [slachtoffer 1] telefonisch benaderd door [verdachte] (verder: [verdachte] ). [verdachte] gaf aan op te komen voor de belangen van benadeelde investeerders. [verdachte] deelde mee dat de investering van [slachtoffer 1] rendementen had opgeleverd, die door [naam 2] en [medeverdachte 1] zouden zijn weggesluisd naar Oostenrijk. Tijdens een vervolggesprek op 15 december 2015 in een Van der Valk hotel in [plaats 3] , stelde [verdachte] dat de aankoop van een bankgarantie ter waarde van € 15.000.000,00 niet correct was uitgevoerd. Hij verzocht [slachtoffer 1] een bedrag van € 50.000,00 beschikbaar te stellen voor een zogenoemd “Private Placement Program” waarmee de bankgarantie ten gelde zou kunnen worden gemaakt. Volgens [verdachte] zou [slachtoffer 1] dit geld binnen dertig dagen terugkrijgen indien de aankoop van de bangarantie niet doorging.

Op 31 december 2015 ontving [slachtoffer 1] in zijn woning [verdachte] , [naam 5] (verder: [naam 5]) en een persoon die zich voorstelde als “[alias]” ([naam 6]). Tijdens dit bezoek werd (wederom) benadrukt dat een investering van € 50.000,00 noodzakelijk was om de eerder geïnvesteerde gelden en rendementen terug te krijgen. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij ter plekke onder dwang en grote druk een bedrag van € 50.000,00 overgemaakt heeft van de rekening van zijn onderneming [bedrijf 4] B.V. naar een bankrekening die op naam stond van [naam 1] , de dochter van [naam 5]. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] € 1.000,00 overgemaakt naar een bankrekening op naam van [naam 7], de echtgenote van [verdachte] .

Van de op 31 december 2015 overgeboekte € 50.000,00 heeft [slachtoffer 1] € 24.201,34 terugontvangen. Het restant is contant opgenomen of overgeboekt naar derden. [slachtoffer 1] heeft noch zijn volledige investeringen, noch de beloofde rendementen ontvangen.

4.4.1.1.2 Zaaksdossier 9 – [slachtoffer 3]

Op 7 februari 2017 heeft [slachtoffer 3] (verder: [slachtoffer 3]) aangifte gedaan van oplichting. Uit de aangifte leidt de rechtbank het navolgende af.

[slachtoffer 3] zocht - na verkoop van zijn onderneming - naar mogelijkheden om zijn vermogen te laten renderen. In het najaar van 2013 bracht zijn financieel adviseur en accountant [naam 8] (verder: [naam 8]) [slachtoffer 3] in contact met [medeverdachte 2], die zich voorstelde als directeur van een vestiging van de RegioBank in Gennep. [medeverdachte 2] gaf aan dat de investering een lening aan de RegioBank zou betreffen. Volgens [medeverdachte 2] had de RegioBank behoefte aan liquide middelen om haar marktaandeel te vergroten, hetgeen een hoger dan gebruikelijk rendement voor een investeerder mogelijk maakte.[8]

De gesprekken resulteerden in een overeenkomst van geldlening. In de aanhef van deze overeenkomst, afgedrukt op briefpapier van de RegioBank, was vermeld dat de RegioBank Gennep/Unicum Adviesgroep de leenovereenkomst contractueel liet uitvoeren door [bedrijf 5] S.A. (verder: [bedrijf 5]), een naar Luxemburgs recht opgerichte rechtspersoon. [bedrijf 5] zou als enige contractspartij optreden in de leningsovereenkomst, zo staat vermeld.[9]

[bedrijf 5] werd op 10 januari 2014 opgericht door [medeverdachte 2] en [naam 9] (verder: [naam 9]), die elk voor vijftig procent aandeelhouder waren. De statutaire zetel was aanvankelijk gevestigd op het adres [adres 1]. Met ingang van 15 mei 2014 is het adres gewijzigd in [adres 2]. Tot 31 oktober 2014 stonden [medeverdachte 2], [naam 9] en [naam 10] (verder: [naam 10]) als bestuurders ingeschreven. Per 1 oktober 2014 zijn [naam 9] en [naam 10] teruggetreden als bestuurders van [bedrijf 5]. Per 1 februari 2015 is [medeverdachte 2] teruggetreden als directeur en werden drie nieuwe directieleden benoemd, te weten: [naam 11], [medeverdachte 1] en [bedrijf 6] B.V. Per 21 december 2015 zijn [naam 11] en [bedrijf 6] B.V. afgetreden en vervangen door [naam 12] en [bedrijf 7] B.V.[10] [medeverdachte 1] was (sinds de oprichting en op dat moment) enig bestuurder van [bedrijf 7] B.V.[11]

De overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 5] en [slachtoffer 3] betrof een bedrag van € 1.000.000,00, waarbij [bedrijf 5] optrad als leningnemer en [slachtoffer 3] als leninggever. De aflossing diende uiterlijk twaalf maanden na storting plaats te vinden, met een overeengekomen rente van zeven procent op jaarbasis. Het investeringsbedrag diende te worden gestort op de derdenrekening van het notariskantoor [bedrijf 8] B.V. (verder: [bedrijf 8]) te Amsterdam, onder vermelding van “Leningnr [nummer 2]”. De overeenkomst werd op 25 februari 2014 ondertekend door [slachtoffer 3] en [medeverdachte 2].[12]

Op 18 maart 2014 bevestigde [naam 8] per e-mail aan [medeverdachte 2] een mondelinge afspraak dat het geïnvesteerde bedrag extern zou zijn verzekerd bij [bedrijf 9] in Londen, waarvan een bewijsstuk uiterlijk 28 maart 2014 zou worden verstrekt.[13] Op dezelfde dag, 18 maart 2014, tekende [slachtoffer 3] een opdracht tot eenmalige overboeking van € 1.000.000,00 vanaf zijn bankrekening naar de derdenrekening met nummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 8].[14]

Op 20 maart 2014 stuurde [medeverdachte 2] een e-mail naar [naam 8] waarin hij aangaf dat, om de uitbetaling van € 1.070.000,00 te realiseren, eerst een korte handelsconstructie (“trade”) van € 300.000,00 zou worden aangegaan voor een periode van één maand. Dit bedrag zou worden verdubbeld om de kosten en rendementen zeker te stellen, waaronder de kosten voor het inrichten van “S.A.-structuren”. Uiterlijk op 1 mei 2014 zou een “trade” worden aangegaan met het volledige bedrag van € 1.000.000,00. De uitkeringen zouden plaatsvinden binnen de SA-structuren, waarbij [naam 8] een deel van de overrendementen zou ontvangen.[15]

Op 21 maart 2014 passeerde de notariële akte van geldlening tussen [bedrijf 5] en [slachtoffer 3] ten overstaan van mr. [naam 13], werkzaam als notaris bij [bedrijf 8].[16]

Op 25 maart 2014 werd € 1.000.000,00 ontvangen op de bankrekening van [bedrijf 5], afkomstig van de derdenrekening van [bedrijf 8]. Uit de bankafschriften van [bedrijf 5] bleek dat op 27 maart 2014 bedragen van € 36.800,00, € 30.000,00 en nog eens € 30.000,00 waren overgemaakt naar Oxford Tax Advisory S.A. en de privérekeningen van [naam 9] respectievelijk [medeverdachte 2]. Voorts werd op 23 april 2014 een bedrag van € 750.000,00 overgemaakt naar een bankrekening op naam van [bedrijf 10] B.V.[17] [medeverdachte 2] verklaarde dat deze overboeking verband hield met de aankoop van “Chinese Bonds”.[18] Deze betaling was gebaseerd op een leningsovereenkomst tussen [bedrijf 5] en de onderneming [bedrijf 11] B.V., met een looptijd van twaalf weken en een rentepercentage van vijf procent. Het doel van de lening betrof “het verstrekken van financiële middelen teneinde financiering voor algemene zakelijke doeleinden te realiseren”.[19] De leningsovereenkomst werd ondertekend op 27 maart 2014 door [naam 2] namens [bedrijf 11] B.V. en door [medeverdachte 2] en [naam 9] namens [bedrijf 5].

Uit een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 11] B.V. is opgericht op 2 augustus 2000 en was gevestigd op het adres [adres 3]. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “assurantietussenpersoon, handel in eigen onroerend goed en organisatieadviesbureaus. Het bemiddelen bij afsluiten van assurantiën, financieringen, pensioenen en lijfrenten, waaronder ook te verstaan hypotheken, het bemiddelen bij aan- en verkoop van registergoederen en het verrichten van interim werkzaamheden onder andere op het gebied van financiële diensten”. De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 11] B.V. was [bedrijf 10] B.V.[20] [bedrijf 11] B.V. is op 4 januari 2017 in staat van faillissement verklaard.[21] Uit de gegevens in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 10] B.V. is opgericht op 27 december 2000 en was gevestigd op het adres [adres 3]. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “financiële holdingsactiviteiten”. De enige bestuurder en aandeelhouder was [naam 2]. [bedrijf 10] B.V. is op 27 december 2016 in staat van faillissement verklaard.[22]

De FIOD heeft de bankmutaties van de bankrekening van [bedrijf 10] B.V. over de periode van 24 april 2014 tot en met 14 juli 2014 geanalyseerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat in deze periode een totaalbedrag van € 721.667,00 van de rekening is afgeschreven, verdeeld over de volgende posten:

Hieruit volgt dat in totaal € 530.000,00 werd overgemaakt naar [bedrijf 2]. Deze overboeking was gebaseerd op een schuldregeling tussen [bedrijf 11] B.V. en [bedrijf 2]. De schuldregeling, ondertekend op 30 januari 2014 door [naam 2] en [medeverdachte 1], betrof een schuldverhouding ontstaan met het oog op de aanschaf van een Venezolaanse staatsobligatie ter waarde van € 750.000,00, waarbij [bedrijf 2] vertegenwoordigd door [medeverdachte 1] en [bedrijf 11] als medefinancier optraden. [bedrijf 2] zou op 30 juli 2014 € 750.000,00 terugbetalen, vermeerderd met een “profitshare” van € 750.000,00, tegen een rentepercentage van tien procent.[24]

De FIOD heeft de bankmutaties van de bankrekening van [bedrijf 2] over de periode van 25 april 2014 tot en met 8 juli 2014 onderzocht en geanalyseerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat in deze periode een totaalbedrag van € 463.465,56 van de rekening is afgeschreven. De afschrijvingen betreffen in totaal twintig verschillende posten, te weten onder meer:

Op 10 maart 2015 ontving [slachtoffer 3] een bedrag van € 17.500,00 van [bedrijf 2], met de vermelding “vooruitbetaalde rente”. Op 16 maart 2015 meldde [naam 8] per e-mail aan [medeverdachte 2] dat, verwijzend naar een mondelinge afspraak gemaakt tijdens een telefoongesprek, het restant van het rendement en het investeringsbedrag van € 1.000.000,00 uiterlijk op 19 maart 2015 zouden worden betaald.[26] [slachtoffer 3] heeft noch zijn volledige investering, noch de beloofde rendementen ontvangen.

4.4.1.1.3 Zaaksdossier 5 – [slachtoffer 2]

Op 27 november 2015 heeft [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2]) aangifte gedaan van oplichting. Uit de aangifte leidt de rechtbank het navolgende af.

[slachtoffer 2] wilde investeren in vastgoed. Hij kwam daartoe in contact met [naam 15] (verder: [naam 15]), die stelde over relevante connecties in de vastgoedwereld te beschikken. In een e-mailbericht bracht [naam 15] onder de aandacht dat zich een interessante investeringsmogelijkheid voordeed, bestaande uit zogenoemde interbancaire geldleningen. Volgens [naam 15] betrof het leningen op korte termijn zonder risico, maar met een uitzonderlijk hoog rendement. [slachtoffer 2] zou op korte termijn een rendement van honderd procent kunnen behalen. Dit voorstel wekte de interesse van [slachtoffer 2].

Vervolgens vond een ontmoeting plaats met [medeverdachte 2] en [naam 9], bestuurders van [bedrijf 5]. Tijdens deze bespreking werd aangegeven dat [slachtoffer 2] € 500.000,00 kon investeren in een interbancaire lening bij, door, of aan Banco Santander voor de duur van dertig dagen. Het betrof volgens [medeverdachte 2] en [naam 9] een vrijwel risicoloze investering, met een rendement van honderd procent. [slachtoffer 2] zou na afloop van de looptijd dus een bedrag van € 1.000.000,00 ontvangen. Ter onderbouwing van het hoge rendement werd gesteld dat banken veel geld over zouden hebben om hun eigen liquiditeit te versterken. Banken zouden op deze manier maximaal kunnen uitlenen wat per saldo meer op zou leveren.[27]

Op 25 augustus 2014 ontving [slachtoffer 2] via zijn onderneming, [bedrijf 12] B.V. (verder: [bedrijf 12]), een zogenoemde “indicative offer” van [bedrijf 5]. Hierin werd bevestigd dat bij een investering (“cash transfer”) van € 500.000,00 honderd procent rendement zou worden betaald binnen dertig dagen. Daarnaast werd [slachtoffer 2] in het vooruitzicht gesteld dat hij, naast het rendement, een lening zou verkrijgen van € 5.000.000,00 met een looptijd van 120 maanden en een rentepercentage van vijf procent.[28] Deze lening zou [slachtoffer 2] aanwenden voor de opbouw van een vastgoedportefeuille.

[slachtoffer 2] wenste zekerheid voor zijn investering. [medeverdachte 2] bood aan een derde te vinden die garant zou kunnen staan. Dit werd [medeverdachte 1]. Op 29 augustus 2014 vond een bijeenkomst bij een notaris plaats waarbij [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [slachtoffer 2] en [naam 15] aanwezig waren. Bij die gelegenheid schreef [medeverdachte 1] een cheque van de Standard Chartered Bank te Hong Kong uit op naam van [bedrijf 12] ter waarde van vijf miljoen HKD (Hong Kong Dollars).[29] Ter onderbouwing van de gegoedheid van de cheque, overhandigde [medeverdachte 1] een bankafschrift waarop was vermeld dat op diens rekening bij de Standard Chartered Bank een bedrag van € 8.999.992,64 stond.[30] De notaris stelde op basis van dit afschrift vast dat het saldo toereikend was en legaliseerde de cheque.[31]

Op 12 september 2014 werd een Nederlandstalige geldleningsovereenkomst gesloten tussen [bedrijf 12], vertegenwoordigd door [slachtoffer 2], en [bedrijf 5], vertegenwoordigd door [medeverdachte 2]. Hierin werd vastgelegd dat [bedrijf 12] een bedrag van € 500.000,00 zou verstrekken aan [bedrijf 5] tegen een rente van zes procent op jaarbasis, en dat [bedrijf 5] het bedrag binnen twee maanden na ontvangst zou terugbetalen.[32] Diezelfde dag werd eveneens een Engelstalige overeenkomst ondertekend, waarin was vermeld dat [bedrijf 12] het bedrag als “proof of fund” aan [bedrijf 5] zou vertrekken. Binnen één maand na storting van het bedrag zou het bedrag verdubbeld worden en zou € 1.000.000,00 aan [bedrijf 12] worden uitgekeerd.[33]

Op 15 september 2014 werd een bedrag van € 500.000,00 door [slachtoffer 2] vanaf de bankrekening van [bedrijf 12] overgeboekt naar een bankrekening ten name van [bedrijf 13] B.V.[34] Uit een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 13] B.V. een dochteronderneming van [bedrijf 5] S.A is.[35] Nog diezelfde dag werd het bedrag doorgestort naar de bankrekening van [bedrijf 2] met als omschrijving: “betaling conform contract [bedrijf 5] 10 sept 2014”.[36] Deze transactie vond plaats in het kader van een geldleningsovereenkomst, waaruit een schuldregeling tussen [bedrijf 5] en [bedrijf 2] voortvloeide.[37] De schuldregeling tussen [bedrijf 5] en [bedrijf 2] had betrekking op de aankoop van een “Staatsobligatie, cash gedekt, van de Centrale Bank van Venezuela”. [bedrijf 2] trad daarin op als financier, [bedrijf 5] als medefinancier. In de betreffende schuldregeling was vastgelegd dat [bedrijf 2] uiterlijk op 20 oktober 2014 het geleende bedrag van € 500.000,00 zou terugbetalen, vermeerderd met een “profitshare” van eveneens € 500.000,00 en een rente van vijf procent. Deze schuldregeling werd ondertekend op 10 september 2014 door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].[38]

De FIOD heeft de bankmutaties van de bankrekening van [bedrijf 2] over de periode van 15 september 2014 tot en met 31 oktober 2014 onderzocht en geanalyseerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat in deze periode een totaalbedrag van € 452.804,00 van de rekening is afgeschreven. De afschrijvingen betreffen in totaal 23 verschillende posten, te weten onder meer:

Op 4 maart 2015 vond een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2], waarin [slachtoffer 2] kreeg te horen dat zijn investering niet zou worden gebruikt voor een interbancaire lening, maar in plaats daarvan werd bestemd voor de aankoop van een Venezolaanse staatsobligatie. [medeverdachte 1] gaf aan dat hij een extra investering van € 37.500,00 nodig had om dit traject op te starten.[40] Op 6 maart 2015 heeft [slachtoffer 2] € 37.500,00 overgemaakt naar [bedrijf 2].[41] In ruil daarvoor ontving [slachtoffer 2] een door [medeverdachte 1] ondertekende schuldregeling, waarin stond vermeld dat de aanvullende investering werd gebruikt voor de aankoop van een Venezolaanse staatsobligatie en dat [slachtoffer 2] op 25 april 2025 zou worden terugbetaald met een vergoeding van vijf procent. In de schuldregeling is bepaald dat een vakantiewoning in [plaats 6], Oostenrijk ter waarde van € 290.000,00 met een hypotheek van € 90.000,00 “als zekerheid dient”.[42]

Toen de beloofde rendementen en terugbetalingen uitbleven, trachtte [slachtoffer 2] via de ING Bank N.V. op 16 december 2015 de eerder door [medeverdachte 1] uitgeschreven cheque te innen. [slachtoffer 2] kreeg bericht dat de Standard Chartered Bank de betaling had geweigerd.[43] Op 24 april 2017 heeft een medewerker internationaal betalingsverkeer van de ING Bank N.V. aangegeven dat de betreffende cheque nog steeds niet kon worden geïnd bij de Standard Chartered Bank, zonder dat een reden voor de weigering kon worden achterhaald.[44]

Op 5 december 2016 werd de woning van [medeverdachte 1], gelegen aan de [adres 4], doorzocht.[45] Tijdens de doorzoeking werd op zijn computer een bankafschrift aangetroffen dat, afgezien van datum en saldo, identiek was aan het exemplaar dat [medeverdachte 1] aan de notaris had overgelegd. Het afschrift op de computer was gedateerd 16 juni 2014 en vermeldde een saldo van € 9.992,64, terwijl het afschrift dat aan de notaris was verstrekt gedateerd was 26 augustus 2014 en een saldo van € 8.999.992,64 toonde.[46]

[slachtoffer 2] heeft ondanks herhaalde toezeggingen en de contractuele vastleggingen zijn oorspronkelijke investering van € 500.000,00, noch het toegezegde rendement of de latere investering van € 37.500,00 ontvangen.

4.4.1.2 Onderzoek 26Burbank

In september 2016 ontving het TCI informatie over de aanwezigheid van een grote hoeveelheid contante Venezolaanse Bolivar in Nederland. Volgens de verkregen informatie zou het gaan om een partij van circa anderhalf miljard contante Venezolaanse Bolivar, opgeslagen op pallets in de omgeving van Amsterdam. De Bolivar zouden eigendom zijn van [verdachte] . Voorts werd gemeld dat een verkooptransactie met betrekking tot deze partij op handen was. De Bolivar zouden worden overgebracht naar Emmen, alwaar de telling zou plaatsvinden in aanwezigheid van een notaris. Op basis van deze informatie is op 5 september 2016 het strafrechtelijk onderzoek met de naam “26Burbank” gestart.[47]

Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat in de aanloop naar de beoogde transactie frequent contact heeft plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1], [verdachte] , de Fransman [naam 4] (verder: [naam 4]) en diverse andere personen. Dit contact verliep via Whatsapp-berichten en telefonische communicatie. [naam 4] trad in deze contacten op als vertegenwoordiger van de potentiële koper, van wie de identiteit onbekend is gebleven. De inhoud van deze gesprekken is door de FIOD geanalyseerd. Uit deze analyse blijkt, voor zover relevant, het navolgende.

Op 14 juli 2016 verzond [medeverdachte 1] een WhatsApp-bericht naar het telefoonnummer +[telefoonnummer], in gebruik bij [naam 4]. Bij dit bericht was een videofragment gevoegd waarin een Spaans sprekende man was te zien. Achter de man bevond zich een pallet waarop een grote hoeveelheid bankbiljetten was gestapeld. Op 14 augustus 2016 verstuurde [medeverdachte 1] wederom een WhatsApp-bericht aan [naam 4] met de tekst: “50 million in our hands now”, met als bijlage twee foto’s van een biljet van honderd Bolivar. Op 26 augustus 2016 vond een telefonisch gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [naam 4], waarin [naam 4] verzocht om een “proof of product” ter verificatie van de authenticiteit van de aangeboden partij Bolivar. [medeverdachte 1] stelde voor daartoe een verklaring te laten opstellen door een notaris, waarmee [naam 4] instemde.[48] Kort daarna nam [medeverdachte 1] telefonisch contact op met [verdachte] met het verzoek om bij een notaris in het Engels te laten bevestigen dat er “anderhalf b” beschikbaar was. [verdachte] gaf aan dat dit mogelijk was en dat hij die verklaring de volgende dag geregeld kon hebben. Vervolgens bracht [medeverdachte 1] [naam 4] telefonisch op de hoogte van de gemaakte afspraak bij de notaris de volgende dag.[49]

Uit analyse van de historische verkeersgegevens van de telefoons van [medeverdachte 1] en [verdachte] is gebleken dat op 27 augustus 2016 beide telefoons verbinding maakten met dezelfde zendmast aan de [adres 5] . Op het adres [adres 5] was het notariskantoor van notaris [naam 3] (verder: [naam 3]) gevestigd.[50] Op diezelfde dag stuurde [medeverdachte 1] een WhatsApp-bericht aan [naam 4], waarin een foto was opgenomen van een verklaring van notaris [naam 3] met daarbij de tekst: “letter from Notary. We did whole day the checks”. [naam 4] liet daarop weten dat hij de verklaring aan zijn klant – de potentiële koper – had doorgestuurd. Op 29 augustus 2016 volgde opnieuw een bericht van [medeverdachte 1] aan [naam 4] met de tekst: “Holland is ready to move now”.[51]

Op 6 september 2016 telefoneerde [verdachte] met een onbekend gebleven persoon. In dat gesprek gaf [verdachte] aan dat hij beschikte over een notariële verklaring waaruit bleek dat hij eigenaar was van anderhalf miljard Bolivar en dat deze partij uit een legale bron afkomstig was.

Op 11 september 2016 vond opnieuw een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [naam 4]. [naam 4] deelde daarin mee dat zijn klant, om de beoogde transactie op dinsdag te laten doorgaan, een verklaring van de RegioBank wenste te ontvangen waarin de authenticiteit en het bezit van de Venezolaanse Bolivar bevestigd zou worden. [medeverdachte 1] gaf aan dat hij zou proberen dit document te regelen.

Op 12 september 2016 nam [verdachte] telefonisch contact op met een telefoonnummer waarvan uit onderzoek is gebleken dat het in gebruik was bij [medeverdachte 2]. [verdachte] gaf aan dat hij voor [naam 4] een brief nodig had van [medeverdachte 2] als een medewerker van de RegioBank waarin moest worden verklaard dat [bedrijf 1] B.V., [verdachte] en [naam 16] in het bezit waren van een contante geldsom. [medeverdachte 2] gaf aan dat hij direct aan de slag zou gaan en verwachtte ongeveer een half uur nodig te hebben voor het opstellen van het document. [verdachte] vroeg of de verklaring op briefpapier van de RegioBank kon worden afgedrukt. [medeverdachte 2] gaf daarop aan dat hij alleen over Unicum papier beschikt. [verdachte] stelde daarop voor dat [medeverdachte 2] een RegioBank a4-papier van Google haalt. [medeverdachte 2] deelde vervolgens mee dat de wederpartij geen contact moest opnemen met de RegioBank, “want dan heb je echt de rapen gaar”, aldus [medeverdachte 2]. Daarnaast werd besproken dat een andere naam dan die van [medeverdachte 2] onder het document moest worden vermeld als directeur. [verdachte] zei dat [medeverdachte 2] maar gewoon de naam van de directeur internationale projecten van [bedrijf 14] uit [plaats 5] moest pakken. De verklaring diende te worden opgesteld in de Engelse taal en moest de zinsnede bevatten dat er “more than the estimated 1,5 billion” aanwezig was. [medeverdachte 2] gaf aan dat hij een tekst had opgesteld waarin namens de RegioBank werd verklaard dat op verzoek controle was uitgevoerd op de echtheid van de “bonds” (fonetische weergave; de rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 2] niet bedoeld heeft ‘obligaties’ – de letterlijke vertaling van ‘bonds’ – maar ‘valuta’), waarbij serienummers en echtheidskenmerken waren nagegaan, en dat geen onregelmatigheden waren vastgesteld. De conclusie in de tekst luidde dat de partij Bolivar – toebehorende aan “[bedrijf 15] B.V.” (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 1] B.V.) en [verdachte] – echt was en dat bij de telling was gebleken dat er meer dan anderhalf miljard Bolivar aanwezig waren. [verdachte] reageerde daarop met “perfect”. Korte tijd later belde [verdachte] opnieuw met [medeverdachte 2] om te vragen of het document al was verzonden. [medeverdachte 2] gaf aan dat het document bijna gereed was en dat hij een concept kon opsturen. Het document zou vervolgens worden gescand. [medeverdachte 2] deelde mee dat het document inmiddels in zijn iCloud stond, waarop [verdachte] bevestigde: “helemaal goed. Tekenen en sturen”. [medeverdachte 2] gaf aan dat hij een “mooie handtekening” had gebruikt, waarop [verdachte] lachend antwoordde: “ja super, is van [naam 17]? Haha”.[52]

Op diezelfde dag, 12 september 2016, belde [verdachte] met een onbekend gebleven persoon. Hij vertelde over een notariële verklaring te beschikken en dat hij de notaris bereid had gevonden te bevestigen dat die de Bolivar fysiek had gezien. Voorts gaf hij aan dat hij in bezit was van een verklaring van de RegioBank, waarin was vastgelegd dat de partij legitiem was en dat de biljetten door de bank waren gecontroleerd op echtheid.

Eveneens op 12 september 2016 vond een telefoongesprek plaats tussen [verdachte] en notaris [naam 3]. [verdachte] vertelde dat hij druk bezig was met de voorbereidingen, dat hij inmiddels over de benodigde contracten beschikte en dat hij nog slechts een bankverklaring nodig had. Hij gaf aan dat de tussenpersoon inmiddels buiten beeld was en dat hij rechtstreeks contact had met de koper, met wie hij de volgende dag een afspraak in Dortmund had. De koper zou aanvankelijk een “cash to cash-transactie” willen. Volgens [verdachte] was er een locatie in Emmen ingericht voor de transactie. De eigenaar van het pand zou bij de afspraak aanwezig kunnen zijn. [naam 3] gaf aan dat hij de ontwikkelingen rustig zou afwachten.

Op 13 september 2016 zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. Op diezelfde dag hebben op diverse locaties doorzoekingen plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoekingen zijn geen pallets met Venezolaanse Bolivar aangetroffen. In het voertuig van [medeverdachte 1], te weten een Volvo XC 70 met het kenteken [kenteken], werd in het handschoenenvak een envelop aangetroffen.[53] Deze envelop bevatte een verklaring, opgesteld door een notaris en gericht aan [naam 4]. Deze notarisverklaring is door de FIOD geanalyseerd. In de verklaring staat vermeld dat notaris [naam 3] heeft gezien dat [bedrijf 1] B.V. anderhalf miljard Venezolaanse Bolivar in contanten in bezit had. Tevens stond in de verklaring dat volgens [naam 16] , directeur van [bedrijf 1] B.V., deze gelden waren verdiend met diverse handelstransacties van de onderneming en dat de personen “[naam 16]” en [verdachte] bekend zijn aan de notaris.[54] In de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] werd een digitale kopie van de verklaring aangetroffen.[55]

Op 13 september 2016 vond een doorzoeking plaats op het verblijfsadres van [medeverdachte 2] aan de Puttersbos 10 in [plaats 4]. Tijdens deze doorzoeking werd in de slaapkamer van [medeverdachte 2] een laptop van het merk Lenovo aangetroffen. In de daarop aangetroffen digitale bestanden werden twee documenten gevonden, te weten een ondertekende en een niet-ondertekende versie van een brief afkomstig van de RegioBank.[56] Deze documenten werden tevens aangetroffen op de laptop van [verdachte] .[57]

De brief, opgesteld in de Engelse taal en gedateerd 27 augustus 2016, is ondertekend met daaronder vermeld de naam “[naam 16]”. In de brief staat vermeld dat de RegioBank Hardenberg, vertegenwoordigd door voornoemd persoon, bevestigt dat [bedrijf 1] B.V. en [verdachte] anderhalf miljard contante Venezolaanse Bolivar in bezit hebben, dat de RegioBank deze Bolivar in bijzijn van de notaris heeft gezien en de echtheid van de bankbiljetten heeft gecontroleerd aan de hand van de serienummers en geen onregelmatigheden heeft geconstateerd. Uit de controle van de serienummers zou zijn gebleken dat het totaalbedrag feitelijk hoger is dan anderhalf miljard Venezolaanse Bolivar. De brief bleek, gelet op de uitgelezen data, op 12 september 2016 te zijn opgemaakt.[58]

Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 16] B.V. is opgericht op 15 december 2015 en was gevestigd op het adres Phileas Foggstraat 28 E, 7825 AK Emmen. De bestuurder van [bedrijf 16] B.V. is [naam 16].[59] [naam 16] heeft op 27 augustus 2016 aangifte gedaan van valsheid in geschrift. [naam 16] heeft verklaard dat zijn vennootschap nimmer Venezolaanse Bolivar in contanten in bezit heeft gehad en dat de hiervoor genoemde notarisverklaring en brief van de RegioBank niet door hem of in zijn opdracht zijn opgesteld.[60]

4.4.2 Overwegingen van de rechtbank

Wakatobi II

4.4.2.1 Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 84/002891-23

Onder dit parketnummer is aan [verdachte] het (mede)plegen van oplichting tenlastegelegd. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.[61]

Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat [slachtoffer 1] op 12 december 2015 telefonisch is benaderd door [verdachte] . [verdachte] gaf aan dat hij opkwam voor de belangen van de door [medeverdachte 1] en [naam 2] benadeelde investeerders. [slachtoffer 1] en [verdachte] hebben elkaar vervolgens op 15 december 2015 ontmoet in een Van der Valk hotel in [plaats 3] . [verdachte] vertelde [slachtoffer 1] dat de aankoop van een bankgarantie ter waarde van € 15.000.000,00 niet goed was gegaan en dat hij per direct een bedrag van € 50.000,00 nodig had om de bankgarantie alsnog ten gelde te maken door middel van het opstarten van een “Private Placement Program”. Volgens [verdachte] zou [slachtoffer 1] zijn geld binnen dertig dagen terugkrijgen indien de aankoop van de bangarantie niet doorging. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat [slachtoffer 1] tussen 15 december 2015 en 31 december 2015 geld heeft betaald aan [verdachte] .

Op 31 december 2015 werd [slachtoffer 1] opnieuw benaderd, ditmaal door [verdachte] , [naam 5] en ene “[alias]” die hem thuis opzochten. Tijdens dit bezoek werd herhaald dat het genoemde bedrag noodzakelijk was om de verloren investering terug te krijgen. [slachtoffer 1] heeft toen naar eigen zeggen onder grote druk en dwang een bedrag van € 50.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van de dochter van [naam 5]. [slachtoffer 1] verklaarde dat [verdachte] vertelde dat hij andere investeerders had mishandeld en liet daar bewijzen van zien op zijn telefoon.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [slachtoffer 1] door oplichtingsmiddelen is bewogen tot de afgifte van voornoemd geldbedrag. Vaststaat dat [verdachte] misleidende mededelingen heeft gedaan in het hotel op 15 december 2015 en daarvoor tijdens het telefoongesprek, namelijk dat hij opkwam voor de benadeelden, deelname aan een “Private Placement Program” noodzakelijk was om de verloren investering terug te krijgen en dat [slachtoffer 1] binnen dertig dagen zijn geld terug zou krijgen indien de aankoop van de bankgarantie niet zou doorgaan. Het voorgaande zou kunnen worden aangemerkt als een samenweefsel van verdichtsels. De rechtbank stelt echter vast dat niet is gebleken dat [slachtoffer 1] naar aanleiding van en in vervolg op dat telefoongesprek en/of die ontmoeting met [verdachte] op 15 december 2015 geld heeft overgemaakt. Pas tijdens het latere bezoek op 31 december 2015, waarbij [slachtoffer 1] naar eigen zeggen werd gedwongen en onder druk werd gezet, onder meer door middel van een (impliciete) bedreiging met mishandeling, heeft hij een bedrag van € 50.000,00 overgemaakt. Hij is daar dus niet toe bewogen door een samenweefsel van verdichtsels. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is bewezen dat [slachtoffer 1] door het gebruik van oplichtingsmiddelen tot de afgifte van € 50.000,00 is bewogen. Daar komt, los van de dwang en bedreiging, nog bij dat de onjuiste voorstelling van zaken onder de gegeven omstandigheden – zoals dat het bedrag moest worden overgemaakt naar de bankrekening van een dochter van één van de voor [slachtoffer 1] volstrekt onbekende kompanen van [verdachte] – gelet op de hiervoor beschreven maatschappelijke omzichtigheid die van eenieder mag worden verwacht, had kunnen en moeten worden doorzien. Ook reeds daarom kan van oplichting geen sprake zijn. De verklaring van [slachtoffer 1] zou kunnen wijzen op afpersing, maar nu dat feit niet ten laste is gelegd, komt de rechtbank aan een beoordeling daarvan niet toe.

De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van het ten laste gelegde.

26Burbank

4.4.2.2 Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 84/336820-22

4.4.2.2.1 Valse geschriften

Op 13 september 2016 is tijdens een doorzoeking van de auto van [medeverdachte 1] een envelop aangetroffen met daarin een verklaring van notaris [naam 3]. In deze verklaring is vermeld dat [naam 3] heeft gezien dat [bedrijf 1] B.V. in het bezit zou zijn van meer dan anderhalf miljard Venezolaanse Bolivar in contanten. Tevens is in de verklaring vermeld dat [naam 16] , directeur van [bedrijf 1] B.V., in tegenwoordigheid van [verdachte] heeft verklaard dat deze gelden waren verdiend met diverse handelstransacties van de onderneming. Bolivar De bestuurder van [bedrijf 1] B.V., [naam 16], heeft verklaard dat zijn vennootschap nooit in het bezit is geweest van Venezolaanse Bolivar. [naam 3] heeft verklaard dat [verdachte] hem heeft gevraagd mee te rijden om de Bolivar te bekijken maar dat dat uiteindelijk niet is gebeurd. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat [naam 3] de zogenaamde partij Bolivar nooit fysiek heeft waargenomen.

Daarnaast is tijdens een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] een brief met het briefhoofd van de RegioBank gedateerd 28 augustus 2016 aangetroffen. In deze brief staat dat de RegioBank bevestigt dat [bedrijf 1] B.V. en [verdachte] anderhalf miljard Venezolaanse Bolivar in contanten bezitten. Voorts zou de RegioBank de echtheid van de bankbiljetten hebben gecontroleerd aan de hand van de serienummers en geen onregelmatigheden hebben geconstateerd. In de brief wordt geconcludeerd dat het geldbedrag in het bezit van [bedrijf 1] B.V. en [verdachte] echt is. Ook ten aanzien hiervan heeft [naam 16] in zijn aangifte verklaard dat noch hij, noch [bedrijf 1] B.V. ooit in het bezit is geweest van Venezolaanse Bolivar. Daarnaast had de directeur van RegioBank N.V. [medeverdachte 2] al op 25 november 2015 per brief geïnformeerd dat – kort gezegd – RegioBank heeft geconstateerd dat [medeverdachte 2] de naam RegioBank op oneigenlijke wijze gebruikt en om die reden de relatie met [medeverdachte 2] als zelfstandig adviseur beëindigt.[62] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de brief in opdracht van [verdachte] heeft opgesteld en er een naam en handtekening van iemand anders onder heeft gezet. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat noch de RegioBank, noch [naam 16] iets van doen hadden met de zogenaamde partij Bolivar.

De FIOD heeft bij geen van de betrokkenen enig contant geldbedrag in Venzolaanse Bolivar aangetroffen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij nooit Bolivar heeft gezien. [verdachte] heeft verklaard dat hij zich kan voorstellen dat de Bolivar niet bestonden en dat hij achteraf denkt dat deze partij er nooit geweest is. Nu er geen enkel concreet bewijs is voor het bestaan van de partij Bolivar, gaat de rechtbank ervan uit dat de betreffende partij van anderhalf miljard Venezolaanse Bolivar in Nederland nooit bestaan heeft.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zowel de notarisverklaring als de bankbrief onwaarachtige informatie bevatten en dus vals zijn. In voornoemde geschriften is valselijk vermeld dat [bedrijf 1] B.V. in het bezit was van minimaal anderhalf miljard Venezolaanse Bolivar respectievelijk dat door of namens de RegioBank is vastgesteld dat de beveiligingskenmerken en serienummers echt en correct zijn en de herkomst van het geld heeft gecontroleerd..

4.4.2.2.2 Opzettelijk gebruik maken, voorhanden hebben en afleveren

De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte gebruikt heeft gemaakt van de valse geschriften als bedoeld in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Volgens vaste jurisprudentie is hiervan sprake wanneer het geschrift daadwerkelijk wordt gebruikt ter misleiding van een ander. Verdachte moet daarbij op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet hebben gehad op het gebruik van het valse geschrift en op het valse karakter daarvan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Uit het dossier volgt dat de notarisverklaring is opgesteld door [naam 3] in opdracht van [verdachte] . [medeverdachte 1] had aan [verdachte] het verzoek van [naam 4] had doorgeleid om ter verificatie van de authenticiteit van de hem ([naam 4]) aangeboden partij Bolivars een ‘proof of product’ te verstrekken. [verdachte] onderhield blijkens tapgesprekken contact met de notaris over het opstellen van de verklaring. [medeverdachte 1] en [verdachte] waren blijkens zendmastgegevens beiden aanwezig op het kantoor van de notaris op de datum waarop die de verklaring opstelde. [medeverdachte 1] heeft de verklaring verstrekt aan [naam 4] met als doel te bevestigen dat de partij Venezolaanse Bolivars daadwerkelijk bestond, in bezit was van [bedrijf 1] B.V., en een legitieme herkomst had. De rechtbank is van oordeel dat de valse notarisverklaring bewust is gebruikt ter misleiding van [naam 4]. Daarmee staat tevens vast dat het document bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen. Ten aanzien van de brief van de RegioBank geldt dat deze ook naar aanleiding van een verzoek van [naam 4] aan [medeverdachte 1] is opgesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 1] ook dit verzoek heeft doorgegeven aan [verdachte] , want die nam daarover vervolgens contact op met [medeverdachte 2]. Uit het dossier volgt dat [verdachte] aan [medeverdachte 2] de inhoud van de valse brief van de RegioBank deels heeft gedicteerd en deels hem heeft geïnstrueerd over wat daarin moest worden opgenomen en heeft bepaald welke naam (van een derde die van niets wist) eronder moest komen. [medeverdachte 2] heeft er vervolgens een nephandtekening onder geplakt. De valse brief is vervolgens door [medeverdachte 2] in de iCloud gezet zodat [verdachte] de inhoud kon controleren. Vervolgens is de valse brief daadwerkelijk verstrekt door [medeverdachte 1] aan [naam 4], met het doel aan te tonen dat de partij Venezolaanse Bolivars daadwerkelijk bestond en dat de echtheid daarvan zou zijn gecontroleerd. De rechtbank is van oordeel dat ook dit valse document is gebruikt ter misleiding van [naam 4].

Alleen al uit de omstandigheid dat [verdachte] [medeverdachte 2] opdraagt om onder de bankbrief een zomaar ter plekke door [verdachte] gekozen naam te zetten van een persoon ([naam 16], middellijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V.) en daarbij een nephandtekening te fabriceren, volgt dat [verdachte] wist dat [bedrijf 1] B.V. niet over de zogenaamde partij Bolivars beschikte. Daarmee is de opzet van [verdachte] op de valsheid van zowel de notarisverklaring als de RegioBank brief gegeven.

Zowel van de notarisverklaring als de RegioBank brief zijn digitale versies aangetroffen op de laptop althans in de woning van [verdachte] . De notarisverklaring is fysiek gevonden in de auto van [medeverdachte 1]. De RegioBank brief is ook digitaal aangetroffen onder [medeverdachte 2]. Gelet op de hiervoor beschreven rolverdeling en onderlinge afstemming is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , gericht op het gebruiken van de valse notarisverklaring en ook een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2], gericht op het (opstellen en) gebruiken van de valse bankbrief. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] samen met anderen opzettelijk de valse geschriften voorhanden had en, doordat deze door [medeverdachte 1] zijn gestuurd aan [naam 4], hiervan ook gebruik heeft gemaakt en ze ook heeft afgeleverd in de zin van artikel 225, tweede lid, Sr.

4.5 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:

Parketnummer 84/336820-22

hij op tijdstippen in de periode vanaf 27 augustus 2016 tot en met 13 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en opzettelijk heeft afgeleverd en opzettelijk voorhanden heeft gehad een valse

- verklaring van notaris [naam 3] d.d. 27 augustus 2016 en,

- brief van RegioBank Hardenberg d.d. 27 augustus 2016

zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst,

bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid, te weten:

- in die verklaring van notaris [naam 3] vermeld staat dat [bedrijf 1] B.V. naar schatting

minimaal 1,5 miljard contante bolivars in bezit heeft, en

- in die brief van RegioBank Hardenberg vermeld staat dat de beveiligingskenmerken

en serienummers van de bolivars echt en correct zijn en de herkomst van het geld is gecontroleerd,

bestaande dat gebruik maken hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders die verklaring van notaris [naam 3] en die brief hebben verstrekt aan [naam 4] om aan te tonen dat [bedrijf 1] B.V. en [verdachte] daadwerkelijk contante bolivars in bezit hebben, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders telkens wisten dat die verklaring van notaris [naam 3] en die brief bestemd waren tot gebruik als ware deze geschriften echt en onvervalst.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 en 225 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

Parketnummer 84/336820-22 het misdrijf: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;

en

het misdrijf: medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren/voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7 De op te leggen straf of maatregel

7.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest, waarbij de officier van justitie een korting van vier maanden heeft toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn.

7.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft het opleggen van een taakstraf bepleit, omdat vrijspraak moet volgen voor zover de tenlastelegging ziet op de verklaring van [naam 3]. De raadsman heeft daarbij gewezen op het lange tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

7.3 De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door gebruik te maken van een valse notarisverklaring en een valse brief van de RegioBank. Uit het dossier blijkt dat verdachte een leidende en coördinerende rol heeft vervuld in de pogingen rondom een zogenaamde Bolivar-transactie, die uiteindelijk op niets is uitgelopen. Het heeft er alle schijn van dat dit een zwendel was. Verdachte heeft een spilfunctie gehad bij het vervaardigen en gebruik van valse documenten die bedoeld waren om de beoogde transactie geloofwaardigheid te geven. Met het gebruik van voornoemde valse documenten heeft verdachte geprobeerd de schijn van legitimiteit te wekken, terwijl het louter gebakken lucht was. Dergelijke documenten hebben een bijzonder gewicht in het maatschappelijk en economisch verkeer en worden door derden geacht betrouwbaar en waarheidsgetrouw te zijn. Men moet kunnen vertrouwen op de juistheid van dergelijke geschriften. Een notarisverklaring en een bankbrief zijn bedoeld om zekerheid en vertrouwen te bieden in zakelijke en financiële transacties. Onder meer uit de taps komt met betrekking tot verdachte een beeld naar voren van een man die dat vertrouwen met het grootste gemak en op grove wijze heeft ondermijnd. Verdachte is niet verschenen ter zitting en heeft geen verantwoordelijkheid genomen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.

Met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie over verdachte van 24 juni 2025, dat maar liefst veertien pagina’s beslaat. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld en ook voor vermogensdelicten, laatstelijk in 2015 voor oplichting, hetgeen gezien de bewezenverklaarde pleegperiode betekent dat verdachte binnen één jaar weer de fout in is gegaan.

De redelijke termijn De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Op 13 september 2016 is verdachte in de strafzaak 26Burbank in verzekering gesteld. Op dat moment zijn jegens verdachte handelingen verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt aldus vast dat op 13 september 2016 de redelijke termijn is aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis betreft 4 september 2025 wat een overschrijding van de redelijke termijn betekent van bijna zes jaren. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding afdoende wordt gecompenseerd door een kortere vrijheidsstraf op te leggen dan die op grond van de feiten en omstandigheden passend zou zijn geweest bij berechting binnen redelijke termijn.

De op te leggen straf De rechtbank komt tot een lagere straf dan gevorderd door de officier van justitie, gelet op de vrijspraak van het onder parketnummer 84/002891-23 ten laste gelegde. De rechtbank acht daarom een taakstraf passend en geboden, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij zal aan verdachte opleggen een taakstraf van honderd uren met aftrek van voorarrest, rekening houdend met, dus na aftrek van, een korting van 20 uren vanwege de eerdergenoemde overschrijding van de redelijke berechtingstermijn.

8 De schade van benadeelde

8.1 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.950.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.

De gevorderde schade bestaat uit de volgende posten:

A. “Mijn investering kosten-[medeverdachte 1]” € 600.000,00; B. “Mijn investering kosten-[naam 2]” € 50.000,00; C. “Tijdverlies” € 100.000,00; D. “Geen rendement op beoogde investering” € 1.000.000,00; E. “Verlies betaling onder dwang” € 100.000,00; F. Immateriële schade € 100.000,00.

8.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij recht heeft op een immateriële schadevergoeding. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag aan immateriële schadevergoeding acht hij een schadevergoeding van circa € 1.500,00 billijk, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard. De officier van justitie vordert wel de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter hoogte van € 25.798,00.

8.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsman verzoekt de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren.

8.4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien verdachte van het onder parketnummer 84/002891-23 (onderzoek Wakatobi II) aan hem ten laste gelegde (oplichting van [slachtoffer 1] ) zal worden vrijgesproken.

De schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij heeft verzocht ten aanzien van het gevorderde de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter hoogte van € 25.798,00.

Artikel 36f Sr bepaalt – voor zover relevant – dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel uitsluitend mogelijk is indien een verdachte wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of maatregel (lid 1) en indien en voor zover de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (lid 2). Nu, zoals gezegd, verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde onder parketnummer 84/002891-23 (onderzoek Wakatobi II), is niet aan deze voorwaarden voldaan. De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Conclusie

De rechtbank zal:

9 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9 en 57 Sr.

10 De beslissing

De rechtbank:

vrijspraak

  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder parketnummer 84/002891-23 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

bewezenverklaring

  • verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 84/336820-22 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

Parketnummer 84/336820-22 het misdrijf: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;

en

het misdrijf: medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren/voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

strafbaarheid verdachte

  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 100 (honderd) uren;

  • beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;

schadevergoeding

  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering;

  • bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.

HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578 en HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2059.

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit de dossiers van de Belastingdienst/FIOD met nummer 56578 / Wakatobi en LERED16006 / 26Burbank. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 7 januari 2016, AG-005, p. 635 t/m 639, het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van 31 mei 2016, AG-005b, p. 815 t/m 819 en het proces-verbaal van een aanvullende aangifte van 25 april 2017, AG-005c, p. 820 t/m 828.

Een geschrift, te weten een schuldregeling tussen [bedrijf 2] B.V. en [slachtoffer 1] met overeenkomstnummer [nummer 1]/fb/wh/pvh van 30 januari 2014, DOC-143, p. 2655 en 2656.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van [bedrijf 3] N.V. ten name van [slachtoffer 1] van 31 januari 2014, DOC-601, p/ 3851.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van [bedrijf 2] B.V., DOC-382, p. 3198 t/m 3204.

Het overzichtsproces-verbaal zaaksdossier 6 van 20 september 2017, 6-PV, p. 137 en 138.

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 7 februari 2017, AG-009, p. 829 t/m 838.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 5] SA. en [slachtoffer 3] van 25 februari 2014, DOC-111, p. 2607 t/m 2610.

Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek naar [bedrijf 5] SA) van 27 juli 2016, AMB-012, p. 921 t/m 923.

Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 27 juli 2016 betreffende [bedrijf 7] B.V., DOC-058, p. 2406-2407.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 5] S.A. en [slachtoffer 3] van 25 februari 2014, DOC,-111, p. 2607 t/m 2610.

Een geschrift, te weten een e-mailbericht van [naam 8] aan [medeverdachte 2] van 20 maart 2014, DOC-113, p. 2612.

Een geschrift, te weten een betalingsopdracht van de RegioBank t.n.v. [slachtoffer 3] van 18 maart 2014, DOC-114, p. 2619.

Een geschrift, te weten een e-mailbericht van [medeverdachte 2] aan [naam 8] van 20 maart 2014, DOC-206, p. 2708.

Een geschrift, te weten een notariële akte van geldlening tussen [slachtoffer 3] en [bedrijf 5] S.A. van 21 maart 2014, DOC-247, p. 2844 t/m 2847.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van European Private Bankers t.n.v. [bedrijf 5] S.A. van 23 april 2024, DOC-246, p. 2824 t/m 2829.

Het proces-verbaal van tweede verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 9 mei 2017, V-006-02, p. 1541.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 5] S.A. en [bedrijf 11] B.V. van 27 maart 2014, DOC-409, p. 3328 t/m 3332.

Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 9 februari 2017 betreffende [bedrijf 11] B.V., DOC-025a, p. 2276 en 2277.

Een geschrift, te weten een openbaar faillissementsverslag betreffende [bedrijf 11] B.V. van 24 april 2017, DOC-557, p. 3692 t/m 3700.

Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 16 augustus 2017 betreffende [bedrijf 10] B.V., DOC-026, p. 2284 en 2285.

Het proces-verbaal van bevindingen inzake analyse uitgaven [bedrijf 10] B.V. van 21 juni 2017, AMB-076, p. 1012 en 1013.

Een geschrift, te weten een schuldregeling tussen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 11] B.V. van 12 april 2014, DOC-254, p. 2861 t/m 2863.

Het proces-verbaal inzake analyse uitgaven [bedrijf 2] B.V. van 21 juni 2017, AMB-075, p. 982 en 983.

Een geschrift, te weten een e-mailbericht van [naam 8] aan [medeverdachte 2] van 16 maart 2015, DOC-201, p. 2669.

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 2 december 2015, AG-004, p. 322 t/m 337.

Een geschrift, te weten een “indicative offer” van [bedrijf 5] S.A, DOC-122, p. 2636.

Een geschrift, te weten een gelegaliseerde cheque aan toonder van [medeverdachte 1] aan [bedrijf 12] B.V. van 29 augustus 2014, AG-004 bijl. 12, p. 393, en DOC-120, p. 2629.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van de Standard Chartered Bank, DOC-120, p. 2630 (met vertaling p. 2631).

Een geschrift, te weten een gelegaliseerde cheque aan toonder van [medeverdachte 1] aan [bedrijf 12] B.V. van 29 augustus 2014, AG-004 bijl. 12, p. 393, en DOC-120, p. 2629.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 12] B.V. en [bedrijf 5] S.A. van 12 september 2014, DOC-312, p. 3015 t/m 3017.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 12] B.V. en [bedrijf 5] S.A. van 12 september 2014, DOC-313, p. 3019 t/m 3023.

Een geschrift, te weten een afschrift van spoedbetaling van 15 september 2014, AG-004 bijl 14, p. 408.

DOC-018

Een geschrift, te weten een transactieoverzicht van de bankrekening van [bedrijf 2] B.V., DOC-388, p. 3232 t/m 3237.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 5] S.A. van 10 september 2014, DOC-389, p. 3238 t/m 3240

Een geschrift, te weten een schuldregeling tussen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 5] S.A. van 10 september 2014, DOC-258, p. 2894 t/m 2896.

Het proces-verbaal inzake analyse uitgaven [bedrijf 2] B.V. van 21 juni 2017, AMB-075, p. 984.

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 2 december 2015, AG-004, p. 322 t/m 337.

Een geschrift, te weten een afschrift van overboeking van [slachtoffer 2] naar [bedrijf 2] B.V. van 6 maart 2015, AG-004, bijl. 19, p. 420.

Een geschrift, te weten een schuldregeling tussen [bedrijf 2] B.V. en [slachtoffer 2] van 5 maart 2015, AG-004, bijl. 18, p. 417 t/m 419.

Een geschrift, te weten een brief van ING Bank N.V. aan [bedrijf 12] B.V. van 16 december 2015, DOC-323, p. 3039.

Een geschrift te weten een e-mail van [naam 18] (ING) aan [slachtoffer 2] van 24 april 2017, DOC-401, p. 3279.

Het proces-verbaal van ambtshandeling van 31 januari 2017, AMB-066, p. 973 t/m 976.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van de Standard Chartered Bank van 16 juni 2014, DOC-129, p. 2638 en 2639 (met vertaling DOC-129a, p. 2640).

Het overzichtsproces-verbaal onderzoek 26Burbank van 8 maart 2018, PV-450, p. 5 en 6.

Een geschrift te weten het tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 4] van 5 april 2016, DOC-334, p. 252 t/m 279.

Het proces-verbaal van bevindingen (tijdlijn onderzoek) van 4 december 2017, PV-526, p. 286 t/m 305.

Het proces-verbaal van bevindingen (vermoedelijk valselijk opmaken en gebruiken authentieke akte) van 26 april 2017, p. 30 en 31.

Een geschrift te weten het tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 4] van 5 april 2016, DOC-334, p. 259 en 261.

Een geschrift te weten het tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] van 12 september 2016, DOC-520, p. 324.

Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 13 september 2016, PV-272, p. 178 en 179.

Een geschrift, te weten een notarisverklaring van [naam 3] van 27 augustus 2016, DOC-297, p. 221.

Het proces-verbaal van bevindingen (vermoedelijk valselijk opmaken en gebruiken authentieke akte) van 26 april 2017, PV-473, p. 30, zevende alinea.

Het proces-verbaal van bevindingen van 6 maart 2017, PV-463, p. 207 t/m 209.

Het proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2017, PV-451, p. 200.

Een geschrift, te weten een brief van de RegioBank [plaats 5] van 27 augustus 2016, DOC-324, p. 249.

Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 6 september 2019 betreffende [bedrijf 16] B.V., DOC-035 p. 153 en 154.

Een geschrift, te weten een brief van mr .[naam 19] aan [naam 20] van 22 september 2016, DOC-441, p. 289 t/m 291.

HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889.

Een geschrift, te weten een brief van [naam 21], directeur van RegioBank N.V. aan Unicum Adviesgroep van 25 november 2015, DOC-287, p. 222.


Voetnoten

HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578 en HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2059.

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit de dossiers van de Belastingdienst/FIOD met nummer 56578 / Wakatobi en LERED16006 / 26Burbank. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 7 januari 2016, AG-005, p. 635 t/m 639, het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van 31 mei 2016, AG-005b, p. 815 t/m 819 en het proces-verbaal van een aanvullende aangifte van 25 april 2017, AG-005c, p. 820 t/m 828.

Een geschrift, te weten een schuldregeling tussen [bedrijf 2] B.V. en [slachtoffer 1] met overeenkomstnummer [nummer 1]/fb/wh/pvh van 30 januari 2014, DOC-143, p. 2655 en 2656.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van [bedrijf 3] N.V. ten name van [slachtoffer 1] van 31 januari 2014, DOC-601, p/ 3851.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van [bedrijf 2] B.V., DOC-382, p. 3198 t/m 3204.

Het overzichtsproces-verbaal zaaksdossier 6 van 20 september 2017, 6-PV, p. 137 en 138.

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 7 februari 2017, AG-009, p. 829 t/m 838.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 5] SA. en [slachtoffer 3] van 25 februari 2014, DOC-111, p. 2607 t/m 2610.

Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek naar [bedrijf 5] SA) van 27 juli 2016, AMB-012, p. 921 t/m 923.

Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 27 juli 2016 betreffende [bedrijf 7] B.V., DOC-058, p. 2406-2407.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 5] S.A. en [slachtoffer 3] van 25 februari 2014, DOC,-111, p. 2607 t/m 2610.

Een geschrift, te weten een e-mailbericht van [naam 8] aan [medeverdachte 2] van 20 maart 2014, DOC-113, p. 2612.

Een geschrift, te weten een betalingsopdracht van de RegioBank t.n.v. [slachtoffer 3] van 18 maart 2014, DOC-114, p. 2619.

Een geschrift, te weten een e-mailbericht van [medeverdachte 2] aan [naam 8] van 20 maart 2014, DOC-206, p. 2708.

Een geschrift, te weten een notariële akte van geldlening tussen [slachtoffer 3] en [bedrijf 5] S.A. van 21 maart 2014, DOC-247, p. 2844 t/m 2847.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van European Private Bankers t.n.v. [bedrijf 5] S.A. van 23 april 2024, DOC-246, p. 2824 t/m 2829.

Het proces-verbaal van tweede verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 9 mei 2017, V-006-02, p. 1541.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 5] S.A. en [bedrijf 11] B.V. van 27 maart 2014, DOC-409, p. 3328 t/m 3332.

Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 9 februari 2017 betreffende [bedrijf 11] B.V., DOC-025a, p. 2276 en 2277.

Een geschrift, te weten een openbaar faillissementsverslag betreffende [bedrijf 11] B.V. van 24 april 2017, DOC-557, p. 3692 t/m 3700.

Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 16 augustus 2017 betreffende [bedrijf 10] B.V., DOC-026, p. 2284 en 2285.

Een geschrift, te weten een schuldregeling tussen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 11] B.V. van 12 april 2014, DOC-254, p. 2861 t/m 2863.

Een geschrift, te weten een e-mailbericht van [naam 8] aan [medeverdachte 2] van 16 maart 2015, DOC-201, p. 2669.

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 2 december 2015, AG-004, p. 322 t/m 337.

Een geschrift, te weten een “indicative offer” van [bedrijf 5] S.A, DOC-122, p. 2636.

Een geschrift, te weten een gelegaliseerde cheque aan toonder van [medeverdachte 1] aan [bedrijf 12] B.V. van 29 augustus 2014, AG-004 bijl. 12, p. 393, en DOC-120, p. 2629.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van de Standard Chartered Bank, DOC-120, p. 2630 (met vertaling p. 2631).

Een geschrift, te weten een gelegaliseerde cheque aan toonder van [medeverdachte 1] aan [bedrijf 12] B.V. van 29 augustus 2014, AG-004 bijl. 12, p. 393, en DOC-120, p. 2629.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 12] B.V. en [bedrijf 5] S.A. van 12 september 2014, DOC-312, p. 3015 t/m 3017.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 12] B.V. en [bedrijf 5] S.A. van 12 september 2014, DOC-313, p. 3019 t/m 3023.

Een geschrift, te weten een afschrift van spoedbetaling van 15 september 2014, AG-004 bijl 14, p. 408.

DOC-018

Een geschrift, te weten een transactieoverzicht van de bankrekening van [bedrijf 2] B.V., DOC-388, p. 3232 t/m 3237.

Een geschrift, te weten een overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 5] S.A. van 10 september 2014, DOC-389, p. 3238 t/m 3240

Een geschrift, te weten een schuldregeling tussen [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 5] S.A. van 10 september 2014, DOC-258, p. 2894 t/m 2896.

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 2 december 2015, AG-004, p. 322 t/m 337.

Een geschrift, te weten een afschrift van overboeking van [slachtoffer 2] naar [bedrijf 2] B.V. van 6 maart 2015, AG-004, bijl. 19, p. 420.

Een geschrift, te weten een schuldregeling tussen [bedrijf 2] B.V. en [slachtoffer 2] van 5 maart 2015, AG-004, bijl. 18, p. 417 t/m 419.

Een geschrift, te weten een brief van ING Bank N.V. aan [bedrijf 12] B.V. van 16 december 2015, DOC-323, p. 3039.

Een geschrift te weten een e-mail van [naam 18] (ING) aan [slachtoffer 2] van 24 april 2017, DOC-401, p. 3279.

Het proces-verbaal van ambtshandeling van 31 januari 2017, AMB-066, p. 973 t/m 976.

Een geschrift, te weten een bankafschrift van de Standard Chartered Bank van 16 juni 2014, DOC-129, p. 2638 en 2639 (met vertaling DOC-129a, p. 2640).

Het overzichtsproces-verbaal onderzoek 26Burbank van 8 maart 2018, PV-450, p. 5 en 6.

Een geschrift te weten het tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 4] van 5 april 2016, DOC-334, p. 252 t/m 279.

Het proces-verbaal van bevindingen (tijdlijn onderzoek) van 4 december 2017, PV-526, p. 286 t/m 305.

Het proces-verbaal van bevindingen (vermoedelijk valselijk opmaken en gebruiken authentieke akte) van 26 april 2017, p. 30 en 31.

Een geschrift te weten het tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 4] van 5 april 2016, DOC-334, p. 259 en 261.

Een geschrift te weten het tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] van 12 september 2016, DOC-520, p. 324.

Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 13 september 2016, PV-272, p. 178 en 179.

Een geschrift, te weten een notarisverklaring van [naam 3] van 27 augustus 2016, DOC-297, p. 221.

Het proces-verbaal van bevindingen (vermoedelijk valselijk opmaken en gebruiken authentieke akte) van 26 april 2017, PV-473, p. 30, zevende alinea.

Het proces-verbaal van bevindingen van 6 maart 2017, PV-463, p. 207 t/m 209.

Het proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2017, PV-451, p. 200.

Een geschrift, te weten een brief van de RegioBank [plaats 5] van 27 augustus 2016, DOC-324, p. 249.

Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 6 september 2019 betreffende [bedrijf 16] B.V., DOC-035 p. 153 en 154.

Een geschrift, te weten een brief van mr .[naam 19] aan [naam 20] van 22 september 2016, DOC-441, p. 289 t/m 291.

HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889.

Een geschrift, te weten een brief van [naam 21], directeur van RegioBank N.V. aan Unicum Adviesgroep van 25 november 2015, DOC-287, p. 222.