ECLI:NL:RBOVE:2025:5209 - Rechtbank Overijssel - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-119807-25 (P) Datum vonnis: 14 augustus 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1987 te [geboorteplaats] , nu gedetineerd in de P.I. [locatie] .
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 juli 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangevoerd.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 31 juli 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander heeft geprobeerd om met geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen geld af te geven; feit 2: samen met een ander met geweld of bedreiging van geweld [slachtoffer 1] heeft beroofd (primair), dan wel samen met een ander die goederen heeft gestolen (subsidiair); *feit 3:*politieambtenaar [slachtoffer 2] heeft mishandeld (primair), dan wel heeft beledigd (subsidiair), door hem in het gezicht te spugen; feit 4: een wapen van categorie I onder 7 voorhanden heeft gehad en/of gedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1 hij op of omstreeks 18 april 2025 te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n),
-
een vuurwapen of een op een vuurwapen lijkend voorwerp heeft getoond en/of;
-
( meermaals) dreigend de woorden heeft toegevoegd: ‘’geef geld of ik schiet’’,
althans woorden van soortgelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 hij op of omstreeks 18 april 2025 te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
-
een telefoon, merk Apple, type Iphone en/of;
-
een bankbiljet van vijf euro en/of
-
muntgeld en/of;
-
een pakje PallMall sigaretten en/of;
-
een aansteker
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of tankstation [bedrijf] gelegen aan de [adres 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren door
-
een vuurwapen of een op een vuurwapen lijkend voorwerp te tonen en/of;
-
( meermaals) (dreigend) de woorden toe te voegen: ‘’geef geld of ik schiet’’, althans
woorden van soortgelijke aard of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2025 te Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
-
een telefoon, merk Apple, type Iphone en/of;
-
een bankbiljet van vijf euro en/of
-
muntgeld en/of;
-
een pakje PallMall sigaretten en/of;
-
een aansteker
in elk geval enig goed dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of tankstation [bedrijf] gelegen aan de [adres 1] , in elk geval aan een ander dan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3 hij op of omstreeks 18 april 2025 te Borne, althans in Nederland, een ambtenaar, genaamd [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door met zijn mond speeksel in (de richting van) voornoemde [slachtoffer 2] zijn gezicht en/of zijn (rechter)oog en/of zijn (rechter)wang te spugen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2025 te Borne, althans in Nederland, [slachtoffer 2] in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door met zijn mond speeksel in (de richting van) voornoemde [slachtoffer 2] zijn gezicht en/of zijn rechter(oog) en/of zijn (rechter)wang te spugen.
4 hij op of omstreeks 18 april 2025 te Enschede een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een kalasjnikov (AK47) voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.
3 De bewijsmotivering
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 primair ten laste gelegde, en daartoe aangevoerd dat het spugen een strafbare belediging oplevert, zoals ten laste gelegd onder 3 subsidiair.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde. Primair heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het spugen, omdat verdachte ontkent dat hij in de richting van de verbalisant heeft gespuugd. Subsidiair heeft hij betoogd dat het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt. Meer subsidiair heeft hij aangevoerd dat het spugen geen strafbare mishandeling, zoals onder 3 primair ten laste gelegd, oplevert. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1,2 en 4
De redengevende feiten en omstandigheden De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 april 2025 omstreeks 02.20 uur krijgt de politie een melding van een overval op een tankstation aan de [adres 1] . Ter plaatse spreekt zij met de kassamedewerkster van het tankstation, aangeefster [slachtoffer 1] . Zij verklaart dat omstreeks 02:15 uur een man het tankstation inliep en vroeg om een pakje PallMall sigaretten en een aansteker. De man deed zijn jas open en zij zag dat er aan de binnenzijde van zijn jas een wapen met een lange loop zat. Aangeefster dook onder de balie en deed het raam van de balie omlaag. Zij hoorde dat de man zei: ‘geef geld, anders schiet ik’. Hij herhaalde dit en zei dat hij echt ging schieten. Aangeefster kroop naar het kantoor en belde 112. Kort daarna verliet de man de winkel. Het pakje sigaretten en aansteker lagen niet meer op de balie. Ook de telefoon van aangeefster en haar fooiengeld, een briefje van vijf euro en een aantal losse munten, waren verdwenen. Aangeefster geeft het volgende signalement van de man: lengte tussen 1,60 en 1,70 meter, donker gekleed, gemillimeterde baard, bril, tattoo op het gezicht en een tattoo op beide handen.
Ter plaatse bekijkt verbalisant [verbalisant 1] de camerabeelden. Daarop ziet hij dat omstreeks 02.12 uur twee mannen in beeld komen lopen. Zij lopen richting de ingang van het tankstation en blijven staan bij de prullenbak van pomp 3. Op enig moment loopt persoon 1 richting de geluidswal en verdwijnt uit beeld. Om 02.18 uur loopt persoon 2 richting de ingang van de tankshop. Om 02.20 verlaat hij de tankshop en loopt hij richting de geluidswal, waar ook persoon 1 uit beeld verdween. Verbalisant [verbalisant 1] herkent beide mannen ambtshalve. Hij herkent persoon 1 als medeverdachte [medeverdachte] . Hij herkent [medeverdachte] aan zijn postuur en junkachtig uiterlijk. Verbalisant herkent persoon 2 als verdachte. Hij herkent verdachte aan zijn gelaat, postuur en een tatoeage in het gezicht.
Omstreeks 02.46 ziet de politie – op 400 meter afstand van het tankstation – twee personen lopen, waarvan één persoon met een opvallende tatoeage in zijn gezicht. De politie herkent deze persoon als de ambtshalve bekende verdachte. Naast hem loopt een man in een zwarte jas, medeverdachte. Daarop worden zij aangehouden. In een steeg – op circa 130 meter van het tankstation – wordt een vuurwapen gelijkend voorwerp (vuurwapen, type Kalasjnikov/AK47) aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat het een wapen beschreven in artikel 2 lid 1, categorie 1 sub 7 Wet wapens en munitie (WWM) betreft en strafbaar is gesteld in artikel 13 jo. 55 WWM.
De politie bekijkt ook de bewakingsbeelden in de tankshop. Daarop is te zien dat een persoon bij de balie staat, zijn jas open maakt en met zijn rechterhand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp pakt en richt op aangeefster. De persoon wijst in de richting van de kassalade en ‘prikt’ het wapen in de richting van aangeefster. Op de balie ligt een telefoon en contant geld en de persoon neemt dit mee. Kort daarna grijpt hij ook een aansteker en een pakje sigaretten mee.
De verklaring van verdachte Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zichzelf herkent als de persoon op de ‘stills’ van de camerabeelden in de tankshop. Hij heeft ook verklaard dat bij de medeverdachte thuis is besproken om gezamenlijk een overval te plegen. Toen is ook afgesproken om van de buit samen drugs te halen. Verdachte heeft verklaard dat hij het lange wapen uit de woning van de medeverdachte heeft meegenomen.
De overwegingen van de rechtbank Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] een plan heeft gemaakt om een overval te plegen en dat zij ook afspraken over de buit hebben gemaakt. Met ieder een wapen, afkomstig van [medeverdachte] , zijn ze naar het tankstation gelopen. Verdachte is de tankshop binnengegaan met het wapen dat op een Kalasjnikov leek en heeft daar geprobeerd om [slachtoffer 1] te dwingen hem geld te geven. Ook heeft hij geld, een telefoon, sigaretten en een aansteker meegenomen. Kort daarna werden zij samen aangetroffen en daarop aangehouden.
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van een poging tot afpersing en een diefstal met bedreiging met geweld. Zij acht eveneens bewezen dat verdachte het wapen, dat daarbij is gebruikt, voorhanden heeft gehad en heeft gedragen.
Ten aanzien van feit 3
De redengevende feiten en omstandigheden De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangever, verbalisant [slachtoffer 2] , was op 18 april 2025 werkzaam in het arrestantencomplex te Borne en moest foto’s van verdachte maken. Op het moment dat hij verdachte onder controle bracht, spuugde verdachte hem vol in zijn gezicht. Het speeksel kwam terecht op zijn gezicht, waaronder zijn rechteroog en rechterwang. Aangever vond dit ontzettend smerig en voelde zich vies. Een collega van aangever, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat verdachte in de richting van aangever spuugde en dat zijn speeksel het gezicht van aangever raakte.
De verklaring van verdachte Verdachte heeft verklaard dat hij op zijn buik lag en een stukje brood uitspuugde. Hij heeft niet in de richting van aangever gespuugd en zijn speeksel heeft het gezicht van aangever niet geraakt.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 Sr moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid alsmede – onder omstandigheden – het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat
De verklaring van aangever over het spugen door verdachte vindt steun in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] . Daaruit volgt dat verdachte aangever, die hem op dat moment onder controle bracht, vol in het gezicht, waaronder een van de ogen, heeft gespuugd. Aangever vond dit ontzettend smerig en voelde zich vies, wat door de rechtbank wordt aangeduid als een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door de wijze waarop hij heeft gespuugd, namelijk van dichtbij en vol in het gezicht, waaronder een van de ogen, vol opzet gehad op het bij aangever veroorzaken van een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich jegens aangever heeft schuldig gemaakt aan mishandeling, zoals onder 3 primair ten laste is gelegd.
Concluderend De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op of omstreeks 18 april 2025 te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed dat/die geheel of ten dele aan die[slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n),
-
een vuurwapen ofeen op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of;
-
(meermaals) dreigend de woorden heeft toegevoegd: ‘’geef geld of ik schiet’’,
althans woorden van soortgelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
hij op of omstreeks 18 april 2025 te Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
-
een telefoon, merk Apple, type Iphone en/of;
-
een bankbiljet van vijf euro en/of
-
muntgeld en/of;
-
een pakje PallMall sigaretten en/of;
-
een aansteker
in elk geval enig goed, dat/diegeheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of tankstation [bedrijf] gelegen aan de [adres 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en/of gevolgd vangeweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren door
-
een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of;
-
(meermaals) (dreigend) de woorden toe te voegen: ‘’geef geld of ik schiet’’, althans woorden van soortgelijke aard of strekking;
3 primair
hij op of omstreeks 18 april 2025 te Borne, althans in Nederland, een ambtenaar, genaamd [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door met zijn mond speeksel in (de richting van)voornoemde [slachtoffer 2] zijn gezicht en/of zijn (rechter)oog en/of zijn (rechter)wang te spugen;
4 hij op of omstreeks 18 april 2025 te Enschede een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een Kalasjnikov (AK47) voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 300, 304, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 13 en 55 WWM. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 het misdrijf: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 primair het misdrijf: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3 primair het misdrijf; mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 4 het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.
6 De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden op te leggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen. Subsidiair heeft hij verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op te leggen.
6.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met de medeverdachte plegen van een overval op tankstation [bedrijf] in Enschede. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van het daarbij gebruikte wapen. Verdachte is naar eigen zeggen zwaar onder invloed van alcohol en drugs en met een op een Kalasjnikov gelijkend wapen naar het tankstation gelopen. Vervolgens is hij het tankstation binnengegaan, terwijl de medeverdachte buiten op hem bleef wachten. Het wapen – afkomstig uit de woning van de medeverdachte – heeft hij getoond aan het slachtoffer, waarna hij meerdere keren riep dat hij zou schieten. Zij dook onder de balie en kroop naar het kantoor om 112 te bellen, terwijl verdachte haar telefoon en fooiengeld greep en de sigaretten en aansteker meenam waar hij om had gevraagd. Door zijn handelen heeft verdachte geen respect getoond voor andermans eigendommen en heeft hij geen oog gehad voor het leed dat hij bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht. Voor haar moet de overval een zeer beangstigende ervaring zijn geweest. Uit de stukken die in het kader van de vordering benadeelde partij zijn ingediend, blijkt dat zij zeer angstig is geweest en nog steeds onrust en gevoelens van onveiligheid ervaart, zodanig dat zij nu op een andere locatie werkt. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij niet heeft stilgestaan bij de nadelige gevolgen voor het slachtoffer. Hij dacht alleen aan het plan om samen met de medeverdachte snel aan geld te komen om meer drugs te kunnen kopen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de mishandeling van een politieambtenaar. Na zijn aanhouding werd hij overgebracht naar het arrestantencomplex in Borne waar hij verbalisant [slachtoffer 2] vol in zijn gezicht heeft gespuugd. Dergelijk gedrag is respectloos tegenover de politie. Door zo te handelen heeft verdachte niet alleen blijk gegeven van een minachting voor het bevoegd gezag, maar ook voor de lichamelijke integriteit van een individuele gezagsdrager.
Persoon van verdachte Bij de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 11 juni 2025, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. De rechtbank zal hiermee in het nadeel van verdachte rekening houden.
De rechtbank houdt ook rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 16 juli 2025. Hieruit komt naar voren dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met kenmerken uit het B-cluster en aan een psychische stoornis in de vorm van een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne. Tevens zou sprake zijn van een licht verstandelijke beperking. Verdachte heeft geen vaste huisvesting of dagbesteding, kampt het schulden en er is sprake van een negatief sociaal netwerk. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Eerdere reclasseringsinterventies hebben tot op heden niet geleid tot gedragsverandering. Geadviseerd wordt om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Op te leggen straf De verdediging heeft primair verzocht om de oplegging van een ISD-maatregel. De rechtbank overweegt dat een dergelijke maatregel enkel op vordering van het Openbaar Ministerie kan worden opgelegd. Nu die vordering ontbreekt is oplegging van de maatregel niet mogelijk.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die gaan voor een overval op een tankstation met bedreiging met geweld uit van een gevangenisstraf van 24 maanden. De aard en ernst van de feiten, de persoon van verdachte en zijn justitiële documentatie, geven echter aanleiding om daar in het nadeel van verdachte van af te wijken.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden. Zij legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7 De schade van de benadeelden
7.1 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. Het schadebedrag bestaat uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
7.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte, samen met de medeverdachte, door de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 primair rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De gevorderde immateriële schade is voldoende onderbouwd met een brief van de psycholoog waaruit volgt dat er sprake is van geestelijk letsel. De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.2 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het schadebedrag bestaat uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft hij verzocht het gevorderde bedrag te matigen tot een bedrag van € 250,00.
7.2.3 Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit 3 primair rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De benadeelde partij is in zijn eer of goede naam geschaad. De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 8 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
8 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.
9 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
-
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; feit 2 primair, het misdrijf: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; feit 3 primair, het misdrijf; mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening; feit 4, het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde, zoals hierboven beschreven;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 (drieënveertig) maanden;
-
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1](feit 1 en 2 primair) toe;
-
veroordeelt de verdachte hoofdelijktot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 2.500,00 (bestaande uit immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2025, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
-
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,00, (zegge: vijfentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2025 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
-
bepaalt dat als de verdachte of diens mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte of diens mededader aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2](feit 3 primair) toe;
-
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 400,00 (bestaande uit immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2025;
-
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 400,00, (zegge: vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2025 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 8 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
-
bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Miltenburg, voorzitter, mr. P. van Kesteren en mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2025.
Buiten staat De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met onderzoeksnummer ON2R025028 / GEIT25. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 primair en 4
Van 17 op 18 april 2025 was ik bij [medeverdachte] thuis. Daar lag ook het lange wapen. We hadden alcohol en drugs gebruikt en bespraken een overval om aan geld te komen voor drugs. Dat zouden we gezamenlijk doen. Bij het verlaten van de woning van [medeverdachte] heb ik blijkbaar dat lange wapen meegenomen. Ik ben de persoon die op de ‘stills’ van de camerabeelden in de tankshop te zien is.
Op vrijdag 18 april 2025 om 02:46 uur werd door ons aangehouden als verdachte [medeverdachte] . Op de [adres 2] zagen wij twee personen lopen die voldeden aan het opgegeven signalement. Wij zagen dat één van de personen een opvallende tatoeage in zijn gezicht had. Wij herkende deze persoon beiden als ambtshalve bekende [verdachte] . Wij zagen dat de persoon die naast de verdachte liep een zwarte jas droeg, wat eerder in de melding was opgeven. Wij troffen de beiden personen ongeveer vierhonderd (400) meter van het plaats delict aan.
Op vrijdag 18 april 2025 omstreeks 02:15 uur was ik aan het werk in het tankstation [bedrijf] . Ik zag een man voor de winkel staan bij de prullenbak gelegen naast pomp 3. Ik kan de man als volgt omschrijven:
-
lengte tussen 1,60 meter en 1,70 meter;
-
donker gekleed;
-
gemillimeterde baard;
-
bril;
-
tattoo rechterzijde gezicht op kaaklijn lijkend op een pistool;
-
tattoo op beide handen lijkend op letters.
Ik zag dat de man de winkel in liep. Ik zag dat hij naar de kassa liep. Ik hoorde dat hij zei dat hij een klein pakje PallMall rood wou en een aansteker. Ik zag dat hij de rits van zijn jas opende. Ik zag dat er aan de binnenzijde van zijn jas een wapen zat. Ik zag dat het wapen een lange loop had. Ik schrok en dook direct naar beneden onder de balie. Ik probeerde het raam van de balie omlaag te doen. Ik zag dat het raam omhoogging. Ik hoorde dat de man zei dat ik hem geld moest geven anders zou hij schieten. Ik hoorde dat hij dit nogmaals herhaalde. Ik hoorde dat hij zei dat hij ditmaal echt ging schieten. Ik kroop richting het magazijn. Ik liep naar het kantoor en belde 112. Ik zag dat de man de winkel had verlaten. Ik zag dat mijn fooiengeld weg was van de balie. Dit betrof een briefje van 5 euro en een aantal losse munten. Ik zag dat mijn telefoon weg was van de balie. Ik zag dat de sigaretten PallMall rood en de aansteker weg waren van de balie.
Op voornoemde datum, omstreeks 02.20 uur, kregen wij de melding van het Operationeel Centrum te Apeldoorn om te gaan naar [adres 1] . Wij troffen in de tankshop een hevig geëmotioneerde medewerkster. Wij hoorden haar zeggen dat zij zojuist was overvallen door één man met een lang geweer.
Deze steeg ligt op circa 130 meter afstand van het tankstation. Ik zag halverwege de steeg een vuurwapend gelijkend voorwerp liggen op de grond.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , bekeek de camerabeelden van de tankshop. Ik zag dat er op de beelden, omstreeks 02.12 uur twee mannen in beeld kwamen lopen. Ik zag op de beelden dat de mannen richting de ingang liepen en bleven staan bij de prullenbak van pomp 3. Ik zag dat deze twee mannen er als volgt uitzagen: Persoon 1:
-
man ;
-
blauwe spijkerbroek;
-
zwarte muts;
-
grijze handschoenen;
-
grijze schoudertas.
Persoon 2:
-
man;
-
zwarte broek;
-
zwarte jas;
-
pet onder capuchon;
-
donkere schoenen met witte zool.
Op enig moment loopt persoon 1 richting de geluidswal en verdwijnt uit beeld achter de geluidswal. Om 02.18 uur zag ik dat persoon 2 richting de ingang liep van de tankshop. Ik zag dat persoon 2 vervolgens de tankshop inliep en uit beeld verdween. Om 02.20 uur zag ik dat persoon 2 de tankshop uitliep. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , herkende beide mannen op de camerabeelden direct ambtshalve. Ik herkende de man met de spijkerbroek (persoon 1) direct als zijnde [medeverdachte] van [geboortedatum 2] 1976. Ik herkende [medeverdachte] direct aan zijn postuur en junkachtig uiterlijk. Ik herkende de man met de donkere broek (persoon 2) direct als zijnde [verdachte] van [geboortedatum 1] 1987. Ik herkende [verdachte] direct aan zijn gelaat en postuur. Ik herkende hem specifiek aan zijn brede mond en smalle lippen. Daarnaast herkende ik hem aan zijn gezicht tatoeage welke deels zichtbaar was naast zijn linker mondhoek.
Beelden binnen. Om 02:18:38 uur zie ik een persoon, nader te noemen verdachte, richting de balie lopen. Ik zie dat de verdachte de rits van de jas open maakt. Ik zie dat de verdachte met zijn rechterhand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp pakt, richt in de richting van aangeefster, verdachte wijst in de richting van de kassalade. Ik zie dat de verdachte het op een vuurwapen gelijkende voorwerp ‘prikt’ in de richting van de aangeefster, grijpt naar de telefoon en het contante geld welke op de balie liggen. Ik zie dat de verdachte dit meeneemt. Ik zie dat verdachte deze aansteker en pak sigaretten pakt.
Kalasjnikov/AK47 maakt dat het wapen kan worden aangemerkt onder de wet Wapens en Munitie, Artikel 2, Categorie 1, lid 7, juncto artikel 13 lid 1, juncto artikel 55 lid 1.
Ten aanzien van feit 3 primair
Borne 18 april 2025. Ik was werkzaam in het arrestantencomplex, belast met de zorg over de aanwezige arresten. Ik kreeg het verzoek om foto’s te maken. Op het moment dat ik de verdachte onder controle had, zag ik dat de verdachte mij opzettelijk met speeksel spuugde. Deze verdachte [verdachte] spuugde mij vol in mijn gezicht. Ik vind dit zo ontzettend smerig. Ik voelde mij gewoon vies. Ik voelde en zag dat het speeksel mijn gezicht raakte waaronder mijn rechteroog en rechterwang.
Ik zag dat de verdachte speeksel spuugde in de richting van het gezicht van de collega die bezig was met fotograferen. Ik zag dat het speeksel het gezicht van de collega raakt.
Vgl. HR 27 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:774.