Uitspraak inhoud

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer: 11408025 \ CV EXPL 24-4125

Vonnis van 29 juli 2025

in de zaak van

1 [eiser 1] ,

  1. [eiser 2],

  2. [eiser 3], 4. [eiser 4],

allen te [woonplaats] , eisende partijen, [eiser 1] en [eiser 2] hierna samen te noemen “ [eisers 1] ”, [eiser 3] en [eiser 4] hierna samen te noemen “ [eisers 2] ”, gemachtigde: [gemachtigde] ,

tegen

[gedaagde] B.V., te [vestigingsplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] gemachtigde: mr. M. van Popering.

1 Inleiding

1.1. [gedaagde] heeft met zowel [eisers 1] als [eisers 2] een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor de bouw van een twee-onder-een-kapwoning. De zaak draait om de vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door geen tweede (grote) garagedeur in beide woningen te plaatsen en door bepaalde gebreken niet te herstellen. In het verlengde daarvan staat ter discussie of [gedaagde] gehouden is aan [eisers 1] en [eisers 2] vervangende schadevergoeding van in totaal € 23.972,38, respectievelijk € 21.572,89 te betalen plus rente en kosten. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst niet verplicht was een tweede garagedeur in de woningen te plaatsen en wijst de vorderingen die daarop zien af. [gedaagde] had volgens de kantonrechter wel de gebreken uit de rapporten van 17 april 2024 moeten herstellen. Zij heeft dat niet of onvoldoende gedaan en is daarom gehouden vervangende schadevergoeding ter hoogte van € 17.043,68 aan [eisers 1] en € 14.766,12 aan [eisers 2] te betalen. De kantonrechter legt hierna uit waarom.

2 De procedure

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties 1 t/m 35,- de conclusie van antwoord met producties A t/m D,- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,

  • de mondelinge behandeling van 11 maart 2025, waar Rozendal pleitnotities heeft overgelegd en waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt,

  • de nadere producties van de zijde van [eisers 1] en [eisers 2] ,

  • de eiswijziging van de zijde van [eisers 1] en [eisers 2]

2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

3 De feiten

3.1. [eisers 1] en [eisers 2] waren van plan om een twee-onder-een-kapwoning te bouwen (hierna: de woningen) en hebben daartoe architectenbureau Madmax Diesajn (hierna: de architect) ingeschakeld. De architect heeft de volgende tekeningen gemaakt:

[Afbeelding]Afbeelding 1

[Afbeelding]Afbeelding 2

3.2. Op 9 december 2021 hebben [eisers 1] , [eisers 2] en de architect de tekeningen (afbeelding 1 en afbeelding 2) met aannemer, [gedaagde] , besproken. [eisers 1] en [eisers 2] hebben [gedaagde] gevraagd om op basis van deze tekeningen een offerte voor de bouw van de woningen te maken.

3.3. Op 16 maart 2022 hebben [eisers 1] , [eisers 2] tijdens een overleg met de architect besloten om de garages aan de voorkant recht te maken, zodat er meer ruimte zou zijn om de auto’s in te rijden. De architect heeft de tekeningen aangepast en gedeeld met [gedaagde] .

3.4. Op 31 maart 2022 heeft [gedaagde] zowel aan [eisers 1] als [eisers 2] een offerte uitgebracht. Hieruit blijkt dat de bouw van de woningen € 291.595,49, respectievelijk € 274.141,16 zal kosten. In beide offertes staat dat de calculatie is gebaseerd op de tekeningen van 9 december 2021. Op 5 april 2022 hebben zowel [eisers 1] als [eisers 2] de offertes ondertekend.

3.5. Op 20 april 2022 heeft de architect de aanvraag/bouwbesluittoetsing voor een omgevingsvergunning ingediend.

3.6. Eind november 2022 is [gedaagde] met de bouw van de woningen begonnen.

3.7. Op 6 februari 2023 heeft [eisers 1] per whatsapp aan [gedaagde] geschreven:

“De garagedeuropening leek me nogal smal. Ik heb hem nagekeken en kom tot de conclusie dat de rechter muurdam te breed is. Zie tekening.”

[gedaagde] heeft diezelfde dag gereageerd dat zij ernaar zal kijken.

3.8. Op 10 mei 2023 heeft [gedaagde] [eisers 1] en [eisers 2] onderstaande tekening van de voorzijde van de woningen toegestuurd:

Afbeelding 3

[Afbeelding] In haar begeleidende schrijven heeft [gedaagde] aan [eisers 1] en [eisers 2] gevraagd om alle roosters, ramen, deuren draairichtingen na te kijken. Ook heeft zij geschreven:

Alle deuren zitten nu een dicht paneel in zoals getekend

3.9. Op 15 mei 2023 hebben [eisers 1] en [eisers 2] aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, de volgende wijzigingen aan de voorgevel doorgegeven:

Afbeelding 4

[Afbeelding]

3.10. [gedaagde] heeft [eisers 1] en [eisers 2] ieder een meer- en minderwerknota toegestuurd.

3.11. Op 2 augustus 2023 heeft [gedaagde] in de garages van beide woningen een kunststof kozijn geplaatst met daarin een vast paneel en een kunststof loopdeur. Diezelfde dag hebben [eisers 1] en [eisers 2] [gedaagde] er per whatsapp op gewezen dat op deze wijze geen auto in de garage kon worden gestald, terwijl dat volgens hen wel de bedoeling was. Op 21 november 2023 heeft [gedaagde] hierop gereageerd.

3.12. Op 3 augustus 2023 hebben [eisers 1] en [eisers 2] de sleutels van de woningen ontvangen. In september 2023 zijn zij in de woningen gaan wonen.

3.13. Op 20 december 2023 hebben [eisers 1] en [eisers 2] [gedaagde] in gebreke gesteld en een termijn van een maand gegeven om de garagedeuren volgens de overeenkomst te leveren en te plaatsen. [gedaagde] heeft daarop gereageerd.

3.14. Bij brief van 21 februari 2024 hebben [eisers 1] en [eisers 2] aan [gedaagde] geschreven dat zij aanspraak maken op vervangende schadevergoeding en dat hun brief beschouwd moet worden als een omzettingsverklaring. [eisers 1] en [eisers 2] hebben ieder een bedrag van € 5.288,91 gevorderd. In diezelfde brief hebben [eisers 1] en [eisers 2] zich bovendien op het standpunt gesteld dat de woningen niet zijn opgeleverd en heben zij een lijst overgelegd met punten, die volgens hen bij de oplevering nog aan de orde moeten komen.

3.15. Op 25 maart 2024 heeft [gedaagde] gereageerd dat oplevering al op 15 november 2023 heeft plaatsgevonden. Verder schrijft zij dat de meeste van de door [eisers 1] en [eisers 2] genoemde punten toen al akkoord zijn bevonden en dat de nog openstaande opleverpunten inmiddels bijna allemaal zijn afgewikkeld. [gedaagde] heeft aangegeven bereid te zijn om de nog openstaande punten te herstellen.

3.16. Vereniging Eigen Huis (hierna: Eigen Huis) heeft in opdracht van [eisers 1] en [eisers 2] naar aanleiding van een bezoek op 17 april 2024 beide woningen gekeurd en voor beide woningen een rapport uitgebracht (hierna gezamenlijk: de rapporten). Tijdens het bezoek waren zowel [eisers 1] en [eisers 2] , als – namens [gedaagde] – de heer [naam] (hierna: [naam]) aanwezig. Uit deze rapporten volgt dat Eigen Huis in de woning van [eisers 1] 35 en in de woning van [eisers 2] 36 gebreken heeft geconstateerd. Verder staat in beide rapporten de volgende passage:

“De contractpartij verklaart zich akkoord met de in dit proces-verbaal geregistreerde gegevens. Tevens verklaart de contractspartij dat hij bovenstaande tekortkomingen binnen de in de contractstukken bepaalde periode zal hebben hersteld. Indien en voor zover de contractstukken geen periode voorschrijven, zullen de genoemde tekortkomingen onverwijld, maar uiterlijk binnen 3 maanden na heden worden hersteld.”

Specifiek in het rapport van [eisers 1] staat verder:

“Gebreken die niet of onder protest door de vertegenwoordiger van de contractspartij zijn vermeld op het proces-verbaal van oplevering (…):

13 vloeren constructievloer: plaatsing niet conform afspraak. Niet haaks op brandmuur.

29 garage/berging garagedeur niet conform afspraak/overeenkomst: naar mening koper. Jurist is hier mee bezig.”

Specifiek in het rapport van [eisers 2] staat nog:

“Gebreken die niet of onder protest door de vertegenwoordiger van de contractspartij zijn vermeld op het proces-verbaal van oplevering (…):

3 vloeren constructievloer: niet haaks op brandmuur zoals op tekening is aangegeven.

27 garage/berging garagedeur niet conform afspraak/overeenkomst: zit nu loopdeur. Gemeente geeft aan dat hierheen dubbele deur in geplaatst zou moeten worden. Geschil ligt al bij jurist.”

[naam] heeft in hoedanigheid van “de contractspartij” de rapporten ondertekend.

3.17. Naar aanleiding van de rapporten hebben [eisers 1] en [eisers 2] [gedaagde] op 29 april 2024 om een plan van aanpak verzocht. Op 30 april 2024 heeft gereageerd [gedaagde] dat zij: “bezig is om de uit te voeren werkzaamheden conform het keuringsrapport in te plannen.” Zij schrijft over ongeveer twee weken aan te kunnen geven wanneer er iemand langs zou kunnen komen om de werkzaamheden uit te voeren.

3.18. Op 16 mei 2024 heeft [gedaagde] vier verschillende data genoemd waarop de punten uit de rapporten kunnen worden uitgevoerd. Diezelfde dag hebben [eisers 1] en [eisers 2] gereageerd dat zij eerst per punt een plan van aanpak wensen te ontvangen.

3.19. Op 18 juni 2024 heeft [gedaagde] op het bericht van [eisers 1] en [eisers 2] gereageerd door bij ieder punt uit de rapporten een opmerking te plaatsen. Uit deze opmerkingen volgt dat volgens [gedaagde] een aantal punten al zijn hersteld, dat zij van plan is een aantal punten nog te herstellen en dat zij een aantal punten niet zal herstellen.

3.20. Op 8 juli 2024 hebben [eisers 1] en [eisers 2] puntsgewijs op de opmerkingen van [gedaagde] gereageerd en gevraagd wanneer [gedaagde] zal overgaan tot herstel van de volgens hen nog openstaande punten, waar geen discussie over bestaat (de groen-gearceerde punten).

3.21. Bij brief van 23 juli 2024 heeft [gedaagde] aangeboden om op 25 of 26 september 2024 langs te komen om werkzaamheden uit te voeren. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij de punten, die ten tijde van de oplevering zijn vastgesteld, al heeft hersteld en daarmee aan haar verplichtingen heeft voldaan. De andere punten genoemd in de rapporten zijn volgens [gedaagde] door [eisers 1] en [eisers 2] bij oplevering geaccepteerd en kunnen daarom niet meer als opleverpunten worden gezien. [gedaagde] blijft bereid de punten waarvan zij al eerder heeft aangegeven deze (coulancehalve) te willen herstellen op 25 of 26 september 2024 te herstellen. Zij sluit haar brief af met de mededeling dat als [eisers 1] en [eisers 2] niet met dit voorstel instemmen, deze zal komen te vervallen en [gedaagde] niet langer bereid zal zijn om deze punten coulancehalve te herstellen.

3.22. Per brief van 14 augustus 2024 hebben [eisers 1] en [eisers 2] aan [gedaagde] medegedeeld dat [gedaagde] de gebreken uit de rapporten niet heeft hersteld en dat zij voornemens zijn schade te vorderen. Hun brief moet volgens hen worden beschouwd als een omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

4 Het geschil

4.1. [eisers 1] en [eisers 2] vorderen, samengevat en na eiswijziging, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt:

Primair

Subsidiair

  1. om aan [eisers 1] een bedrag van € 5.288,91 aan vervangende schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;

  2. om aan [eisers 1] een aanvullend bedrag aan vervangende schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;

  3. om aan [eisers 1] € 773,73 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, samen met de onder 6. en 7. genoemde vorderingen tot een maximum van € 25.000,00;

  4. om aan [eisers 2] een bedrag van € 5.288,91 aan vervangende schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;

  5. om aan [eisers 2] een aanvullend bedrag aan vervangende schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;

  6. om aan [eisers 2] een bedrag van € 773,73 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met de rente vanaf de dag van de dagvaarding, samen met de onder 9. en 10. genoemde vorderingen tot een maximum van € 25.000,00;

  7. in de proceskosten van [eisers 1] en [eisers 2] ,

4.2. [eisers 1] en [eisers 2] leggen, samengevat, aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] haar afspraken niet correct is nagekomen. Zij heeft immers in beide woningen nagelaten een tweede openslaande garagedeur voor het stallen van auto’s te bouwen en heeft bepaalde gebreken aan de woningen niet of onvoldoende hersteld. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om alsnog haar verplichtingen na te komen, maar heeft dat niet gedaan, zodat zij in verzuim verkeert. Het stond [eisers 1] en [eisers 2] daarom vrij de verbintenissen op grond van artikel 6:87 BW om te zetten in verbintenissen tot vervangende schadevergoeding. Het door hen primair, dan wel subsidiair gevorderde schadebedrag moet daarom worden toegewezen, aldus [eisers 1] en [eisers 2] In verband met de competentiegrens hebben zij het door hen afzonderlijk gevorderde bedrag gemaximeerd tot € 25.000,00.

4.3. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en tot afwijzing van de vorderingen van [eisers 1] en [eisers 2] geconcludeerd, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers 1] en [eisers 2] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] betwist dat zij haar afspraken ten aanzien van de garage niet is nagekomen en voert aan dat het plaatsen van één garagedeur en een dicht paneel altijd al de afspraak is geweest. Ook betwist zij een deel van de in de rapporten genoemde andere gebreken aan de woningen. Zij stelt dat zij slechts gehouden was tot herstel van die punten die tijdens de oplevering besproken zijn, dat zij dat ook heeft gedaan en dat zij daarmee aan haar verplichtingen heeft voldaan. Verder betwist zij dat zij in verzuim verkeert en anders voert zij aan dat het schuldeisersverzuim van [eisers 1] en [eisers 2] aan het intreden van haar eigen verzuim in de weg staat. Ten slotte betwist [gedaagde] de hoogte van de door [eisers 1] en [eisers 2] gevorderde schade.

4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5 De beoordeling

[gedaagde] heeft conform de afspraken één garagedeur en een dicht paneel geplaatst

5.1. Vast staat dat [gedaagde] in de garage van beide woningen één loopdeur met daarnaast een dicht paneel heeft geplaatst. Kern van het geschil is of [gedaagde] op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken gehouden was naast deze loopdeur – en dus in plaats van het dichte paneel – een tweede, grote (openslaande) deur voor het stallen van auto’s te plaatsen. Volgens [eisers 1] en [eisers 2] was dit het geval. Zij verwijzen onder andere naar de overeenkomsten van 5 april 2022, de tekeningen van 9 december 2021 en 16 maart 2022, de meer- en minderwerknota’s, het bestemmingsplan en specifieke gebruiksregels en diverse (WhatsApp-)gesprekken met en handelingen van [gedaagde] . [gedaagde] is daarentegen een andere mening toegedaan. Volgens haar was de afspraak dat in de garages slechts één deur geplaatst zou worden met daarnaast een dicht paneel. De stukken die [eisers 1] en [eisers 2] aanhalen, sluiten deze afspraak niet uit. Daarnaast wordt deze afspraak volgens [gedaagde] nog eens bevestigd door de e-mails van 10 en 15 mei 2023 waarin [eisers 1] en [eisers 2] instemmen met de plaatsing van één deur. Gesprekken tussen partijen over een tweede, grote (openslaande) deur hebben nooit plaatsgevonden, aldus [gedaagde] .

5.2. Partijen leggen de tussen hen gemaakte afspraken dus verschillend uit. De kantonrechter overweegt dat – anders dan [eisers 1] en [eisers 2] stellen – in de overeenkomsten van 5 april 2022 niets over het aantal en type deuren in de garages is opgenomen. Weliswaar staat onder punt 30.02 en 3003 van beide overeenkomsten dat “houten deuren, stelkozijnen, binnendeur kozijnen” en “Kunststof kozijnen” geplaatst zullen worden, maar nergens wordt specifiek vermeld hoeveel en wat voor soort deuren in de garages moeten komen. [eisers 1] en [eisers 2] voeren nog aan dat de verwijzing naar houten deuren (meervoud) in de overeenkomsten alleen op de garagedeuren kan zien omdat dit destijds de enige houten buitendeuren waren. [gedaagde] heeft dit echter gemotiveerd weersproken door aan te voeren dat bij het opstellen van de eerste kostenraming dit soort details, zoals deuren, nooit precies zijn omschreven. Dit gebeurt volgens [gedaagde] pas later in het bouwproces. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, komt dan ook niet vast te staan dat in de overeenkomsten specifieke afspraken over de garagedeuren zijn gemaakt. Ook in de meer- en minderwerknota’s staat niets over het aantal of type deuren in de garages. Partijen hebben hier dus voorafgaand aan de bouw van de woningen niets over op papier gezet. Maar ook zonder dat er iets op schrift staat, kan een overeenkomst tot stand komen door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Daarbij dient de inhoud van het aanbod en de vraag of er overeenstemming is, bepaald te worden aan de hand van de wilsvertrouwensleer (artikelen 3:33 en 3:35 BW). Er komt in beginsel geen rechtshandeling tot stand als de wil van de handelende personen ontbreekt, tenzij er sprake is van een bij de wederpartij opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen.

5.3. [eisers 1] en [eisers 2] voeren aan dat de afspraak om twee deuren te plaatsen voortvloeit uit de tekeningen van de architect van 9 december 2021, die de basis vormen van de overeenkomsten van 5 april 2022 en die ook met [gedaagde] zijn besproken. Uit een door [eisers 1] en [eisers 2] bij nadere akte overgelegde uitvergrote plattegrond (afbeelding 1) én uitleg van de symbolen die daarin gebruikt zijn, volgt volgens [eisers 1] en [eisers 2] dat bij de garage twee deuren zijn ingetekend: een loopdeur en een grote (openslaande) deur. [gedaagde] heeft ter zitting bevestigd dat deze symbolen inderdaad betekenen dat op de plattegrond twee deuren zijn ingetekend, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. De kantonrechter overweegt echter dat diezelfde tekeningen behalve een plattegrond ook een vooraanzicht van de woningen (afbeelding 2) bevatten, waarop maar één deur (in plaats van twee deuren) te zien is. Dat geldt ook voor de tekeningen van 16 maart 2022. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de tekeningen van 9 december 2021 en 16 maart 2022 onduidelijk zijn en de afbeeldingen elkaar lijken tegen te spreken, zodat [gedaagde] aan deze tekeningen niet noodzakelijkerwijs de verwachting hoefde te ontlenen dat zij twee deuren moest plaatsen. Dit geldt te meer nu de uitleg van de symbolen niet aan de oorspronkelijke (met [gedaagde] gedeelde tekeningen) is toegevoegd en de plattegrond, zoals overgelegd, klein en moeilijk leesbaar is. Dit wordt ook niet anders door het feit dat in de plattegrond het woord “garage” staat. De ruimte wordt in de plattegrond namelijk niet uitsluitend als “garage”, maar juist als “garage/berging” aangeduid. Op basis van deze aanduiding hoefde [gedaagde] er redelijkerwijs niet van uit te gaan dat er een auto in de garage moest komen en dat er daarom een tweede grote deur geplaatst moest worden. Dit geldt evenzeer voor het feit dat in de garage een vierkant is ingetekend, wat volgens [eisers 1] en [eisers 2] een auto zou moeten zijn. Dit alleen is namelijk gelet op de rest van de tekeningen onvoldoende om bij [gedaagde] de verwachting te wekken dat zij nog een tweede grote deur moest plaatsen.

5.4. In hun latere correspondentie hebben [eisers 1] en [eisers 2] de onduidelijkheid die kon ontstaan op basis van de tekeningen van 9 december 2021 en 16 maart 2022 niet weggenomen. Integendeel. [gedaagde] heeft vlak voordat zij de kozijnen ging bestellen aan [eisers 1] en [eisers 2] gevraagd om aan de hand van een tekening (afbeelding 3) alle deuren en draairichtingen na te kijken. Op afbeelding 3 is naar het oordeel van de kantonrechter maar één garagedeur te zien is. Zij baseert haar oordeel op het feit dat er op de tekening maar één driehoeksymbool staat. Weliswaar brengen [eisers 1] en [eisers 2] daar tegenin dat dit symbool slechts de draairichting van een deur aangeeft en dus niet zonder meer betekent dat er sprake is van maar één deur, maar de kantonrechter volgt deze redenatie niet. Vanuit de gedachte dat een driehoeksymbool enkel de draairichting aangeeft, valt namelijk, zonder nadere toelichting, niet te begrijpen waarom de tekening – waar volgens [eisers 1] en [eisers 2] twee deuren op te zien zouden moeten zijn – niet ook twee driehoeksymbolen bevat. Op basis van deze tekening hadden [eisers 1] en [eisers 2] er dus op zijn minst rekening mee moeten houden dat [gedaagde] ervan uitging dat er maar één deur in de garages moest komen. Te meer omdat [gedaagde] in haar begeleidende e-mail bij de tekening nog schrijft “alle deuren zitten nu een dicht paneel in zoals getekend.” [eisers 1] en [eisers 2] hadden [gedaagde] hierover moeten bevragen of op zijn minst een opmerking moeten maken. Dat hebben zij niet gedaan. Zij hebben juist bijgedragen aan de verwarring door in hun reactie aan [gedaagde] te schrijven dat de deur (enkelvoud) van de garage van [eisers 2] naar rechts verplaatst moest worden. Gelet op deze verklaringen en handelingen van [eisers 1] en [eisers 2] mocht [gedaagde] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de afspraak tussen partijen was dat er maar één garagedeur in de garages geplaatst moest worden. Een redelijke uitleg van de afspraken brengt dus mee dat [gedaagde] gehouden was in de garages één deur en een dicht paneel te plaatsen.

5.5. [eisers 1] en [eisers 2] voeren nog aan dat ook uit het bestemmingsplan volgt dat in de garages een auto gestald moest kunnen worden en dat [gedaagde] hier voorafgaand aan de aanvraag/bouwbesluittoetsing voor een omgevingsvergunning van op de hoogte was. [gedaagde] heeft dit echter betwist en aangevoerd dat de aanvraag van een omgevingsvergunning en alles wat daarmee te maken heeft onder de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever of een architect valt. [gedaagde] kende de vereisten uit het bestemmingsplan dus niet. Gelet op deze betwisting had het op de weg van [eisers 1] en [eisers 2] gelegen om verder te onderbouwen dat [gedaagde] op de hoogte was van deze specifieke eis uit het bestemmingsplan. Omdat zij dat niet hebben gedaan, is dit geen omstandigheid die de kantonrechter bij de uitleg van de afspraken meeneemt.

5.6. Verder stellen [eisers 1] en [eisers 2] dat zij [gedaagde] er al tijdens de bouw per WhatsApp op gewezen hebben dat de garagedeuropening hen te smal leek. Volgens hen had [gedaagde] hieruit kunnen afleiden dat er twee deuren geplaatst moesten worden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de kantonrechter deze redenering niet volgen. Zeker nu in het WhatsApp-bericht slechts over deur (enkelvoud) en niet over deuren (meervoud) wordt gesproken. Deze omstandigheid leidt dus niet tot een andere uitleg van de afspraken.

5.7. Volgens [eisers 1] en [eisers 2] volgt uit de omstandigheid dat [gedaagde] in juni 2023 al een voorziening voor een zware deur had getroffen, dat [gedaagde] ervan uitging dat er nog een tweede garagedeur moest komen. [gedaagde] heeft immers in de garage van [eisers 1] een hoeklijn tussen het plafond en de kalkzandsteenwand aangebracht, aldus [eisers 1] en [eisers 2] [gedaagde] heeft betwist dat zij een extra voorziening voor een zware deur heeft getroffen. Ook heeft zij aangevoerd dat een deur niet aan een hoeklijn hangt. Deze betwisting is volgens de kantonrechter voldoende gemotiveerd, in die zin dat [gedaagde] daarmee de stelling van [eisers 1] en [eisers 2] heeft weerlegd. Het komt dus niet vast te staan dat [gedaagde] een extra voorziening voor een zware deur heeft getroffen, zodat deze omstandigheid geen rol speelt bij de uitleg van de tussen partijen geldende afspraken.

5.8. Ten slotte voeren [eisers 1] en [eisers 2] aan dat zij, nog voordat met de bouw van de woningen gestart werd, meermaals mondeling bij [gedaagde] hebben aangegeven dat er een bus in de garage moest passen en dat er daarom een tweede garagedeur moest komen. [eisers 1] hebben aan [gedaagde] zelfs nog de afmetingen van hun bus Vivaro doorgegeven, aldus [eisers 1] en [eisers 2] [gedaagde] heeft daarentegen structureel ontkend dat deze gesprekken hebben plaatsgevonden en dat zij de afmetingen van een bus heeft ontvangen. Volgens [gedaagde] worden bij dit soort projecten details over het aantal en type deuren pas gaandeweg tijdens de bouw definitief met de opdrachtgever afgestemd. Van [eisers 1] en [eisers 2] had gelet op deze motivering mogen worden verwacht dat zij de gesprekken zouden onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden. Nu zij dat onvoldoende hebben gedaan, komen deze gesprekken niet vast te staan en kunnen zij niet meewegen bij de uitleg van de afspraken.

5.9. Gelet op dit alles is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet verplicht was om in de garages twee deuren te plaatsen. Door in de garages één deur te plaatsen, is [gedaagde] dus niet tekortgeschoten in haar verplichtingen tegenover [eisers 1] en [eisers 2] [eisers 1] en [eisers 2] kunnen daarom geen aanspraak maken op vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:87 BW. De kantonrechter zal hun vorderingen op dit punt dus afwijzen.

[gedaagde] heeft afgesproken om de punten uit de rapporten van 17 april 2024 te herstellen

5.10. De discussie tussen partijen spitst zich verder toe op de vraag of [gedaagde] gehouden was de volgens [eisers 1] en [eisers 2] tot op heden nog openstaande gebreken uit de rapporten te herstellen, zoals opgesomd in productie 34 en 35 bij dagvaarding. Volgens [eisers 1] en [eisers 2] volgt deze verplichting uit de rapporten. [gedaagde] heeft dit op haar beurt weersproken. Zo stelt zij dat oplevering al in augustus/september 2023, dan wel op 15 november 2023 heeft plaatsgevonden, waardoor zij slechts gehouden was de op dat moment besproken en nog openstaande (oplever)punten te herstellen. Daarnaast weerspreekt zij ook (een deel) van de gebreken uit de rapporten.

5.11. De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat Eigen Huis tijdens een keuring op 17 april 2024, waar ook een vertegenwoordiger van [gedaagde] bij aanwezig was, in de woningen van [eisers 1] en [eisers 2] gebreken heeft vastgesteld en deze heeft omschreven in twee rapporten. In deze rapporten staat dat de contractspartij, in dit geval [gedaagde] , verplicht was deze gebreken binnen een bepaalde termijn te herstellen. [gedaagde] heeft – ook tijdens de zitting – erkend dat zij deze rapporten op de IPad heeft doorgebladerd en ondertekend. Zij heeft daarmee de verplichting om tot herstel van de daarin genoemde gebreken over te gaan aanvaard (artikel 6:217 BW). [eisers 1] en [eisers 2] mochten daar gelet op de verklaringen en gedragingen van [gedaagde] nadien ook gerechtvaardigd op vertrouwen (in de zin van artikel 3:33 en 3:35 BW). Zo heeft [gedaagde] , na het ondertekenen van de rapporten, in een bericht van 30 april 2024 aangegeven de werkzaamheden conform het keuringsrapport in te plannen en in een bericht van 16 mei 2024 een aantal data genoemd waarop de punten uit het rapport zouden kunnen worden uitgevoerd. Door het ondertekenen van de rapporten is naar het oordeel van de kantonrechter op grond van aanbod en aanvaarding een overeenkomst tot stand gekomen, die [gedaagde] verplichtte de daarin genoemde gebreken te herstellen. Dat [gedaagde] zich naderhand op het standpunt is gaan stellen dat een aantal gebreken genoemd in de rapporten niet juist zijn, doet hieraan niet af. [gedaagde] had zich op dat moment immers al verbonden om de daarin genoemde punten te herstellen en kan niet achteraf, eenzijdig op gemaakte afspraken terugkomen.

5.12. Omdat de rapporten de grondslag vormen voor [gedaagde] verplichting tot herstel (en dus niet de aannemingsovereenkomst zelf), kan in het midden blijven wanneer de woningen van [eisers 1] en [eisers 2] zijn opgeleverd. Zelf als er al voor 17 april 2024 was opgeleverd, wat [eisers 1] en [eisers 2] betwisten, stond het partijen namelijk vrij om andere afspraken te maken.

5.13. De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat [gedaagde] gehouden was de gebreken uit de rapporten te herstellen, met uitzondering van de punten “vloeren” (punt 13 rapport [eisers 1] , punt 3 rapport [eisers 2] ) en “de garagedeuren” (punt 29 rapport [eisers 1] , punt 27 rapport [eisers 2] ). Uit de rapporten volgt immers dat deze punten slechts onder protest van [gedaagde] zijn vermeld in het proces-verbaal. Zo heeft [gedaagde] zich ook nadien, bijvoorbeeld in haar bericht van 18 juni 2024, tegenover [eisers 1] en [eisers 2] op het standpunt gesteld dat zij geen werkzaamheden aan de vloer zou verrichten. Over de garagedeuren is zowel voor als na het ondertekenen van de rapporten tussen partijen uitvoerig discussie gevoerd (zie 5.1 tot en met 5.9). Een redelijke uitleg van de rapporten in het licht van de verklaringen en gedragingen van [gedaagde] zowel daarvoor als daarna, is dat [gedaagde] door het ondertekenen van de rapporten niet de verplichting heeft aanvaard om de vloeren of garagedeuren te herstellen. [eisers 1] en [eisers 2] kunnen hier op grond van de rapporten dus geen aanspraak op maken.

[gedaagde] heeft de gebreken niet binnen drie maanden hersteld

5.14. Uit de rapporten volgt dat [gedaagde] verplicht was om de daar genoemde punten binnen de in de contractstukken genoemde periode, dan wel binnen drie maanden – dus uiterlijk voor 17 juli 2024 – te herstellen. Gesteld noch gebleken is dat partijen in de contractstukken een andere termijn voor herstel zijn overeengekomen, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat hier een termijn van drie maanden voor nakoming gold. Deze termijn is aan te merken als een fatale termijn in de zin van artikel 6:83 onder a BW. Dit betekent dat [gedaagde] na het verstrijken van deze termijn automatisch, dus zonder dat daarvoor een ingebrekestelling vereist was, in verzuim verkeerde.

5.15. Volgens [eisers 1] en [eisers 2] heeft [gedaagde] nagelaten de punten uit de rapporten binnen drie maanden te herstellen. Meer specifiek heeft zij (zelfs tot op heden) niet de in productie 34 en 35 bij dagvaarding genoemde gebreken hersteld. [gedaagde] heeft dit niet weersproken, zodat [gedaagde] in principe vanaf 17 juli 2024 in verzuim verkeerde, tenzij haar beroep op schuldeisersverzuim slaagt.

Er is geen sprake van schuldeisersverzuim

5.16. [gedaagde] voert nog aan dat zij na juli 2024 niet in verzuim kon verkeren omdat er al eerder sprake was van zogenaamd schuldeisersverzuim aan de zijde van [eisers 1] en [eisers 2] Volgens [gedaagde] hebben [eisers 1] en [eisers 2] haar belet om herstelwerkzaamheden uit te voeren, zodat zij als schuldeisers eerst zelf in verzuim verkeerden. Dit verzuim staat aan het intreden van het verzuim van [gedaagde] in de weg en daarmee ook aan een omzetting van de verbintenis tot herstel in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding (artikelen 6:58, 6:61 lid 1 en 6:87 lid 1 BW).

5.17. De kantonrechter is echter een ander oordeel toegedaan. Weliswaar heeft [gedaagde] kort na de rapporten aan [eisers 1] en [eisers 2] laten weten dat zij bezig was de werkzaamheden uit het keuringsrapport in te plannen (zie 3.17), maar uit haar latere reacties, meer specifiek het plan van aanpak van 18 juni 2024 (zie 3.19), volgt dat zij toch niet bereid was om alle gebreken uit de rapporten te herstellen. Zo schrijft zij bijvoorbeeld ten aanzien van punt 11 uit het rapport van [eisers 2] : “1 afstandsbediening is voldoende aangeboden standaard 1 stuks”, en ten aanzien van punt 3 uit het rapport van [eisers 1] : “is niet verplicht (…)”. Ook in een later bericht van 23 juli 2024 geeft [gedaagde] aan slechts uit coulance een deel van de gebreken uit de rapporten te zullen herstellen (zie 3.21). Gelet op deze reacties van [gedaagde] valt het [eisers 1] en [eisers 2] niet toe te rekenen dat zij voorafgaand aan de herstelwerkzaamheden bij [gedaagde] hebben aangedrongen op een volledig plan van aanpak. Er is dus geen sprake van schuldeisersverzuim.

[gedaagde] moet aan [eisers 1] en [eisers 2] vervangende schadevergoeding betalen

5.18. Hiervoor is overwogen dat [gedaagde] niet binnen drie maanden tot herstel van de door Eigen Huis geconstateerde gebreken is overgegaan, terwijl zij daartoe wel verplicht was. Zij verkeert vanaf 17 juli 2024 in verzuim. Het stond [eisers 1] en [eisers 2] daarom vrij de verbintenis tot herstel om te zetten in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding (artikel 6:87 BW), wat zij met hun brief van 14 augustus 2024 gedaan hebben. [gedaagde] is daarom in principe aan [eisers 1] en [eisers 2] vervangende schadevergoeding verschuldigd.

[gedaagde] moet € 17.043,68 aan [eisers 1] en € 14.766,12 aan [eisers 2] betalen

5.19. Verder bestaat tussen partijen discussie over de hoogte van de vervangende schadevergoeding. [eisers 1] en [eisers 2] stellen dat hun schade € 18.683,47, respectievelijk € 16.283,98 bedraagt en onderbouwen dit onder andere aan de hand van een eigen overzicht (productie 34 en 35 bij dagvaarding) en offertes van Glasdeal. [gedaagde] heeft de omvang van de schade weersproken door aan te voeren dat een deugdelijke onderbouwing onderbreekt.

5.20. De kantonrechter stelt voorop dat de hoogte van de vervangende schadevergoeding wordt bepaald aan de hand van de bepalingen van afdeling 10 van titel 1 van Boek 6 BW. Dit betekent dat het de kantonrechter in principe vrij staat de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Indien nodig kan zij deze zelfs schatten. Aangezien vervangende schadevergoeding in de plaats treedt van de prestatie zelf zal het bij vervangende schadevergoeding in beginsel gaan om vergoeding van de waarde van de prestatie. Deze moet in het algemeen worden bepaald aan de hand van een objectieve waarderingsmethode, waarbij wordt uitgegaan van de vervangingswaarde in het economisch verkeer. Toegepast op deze zaak brengt dit de kantonrechter tot het volgende.

Buitenkozijnen: waterslagen, montage en afwerking (punt 2, 8 en 32 overzicht [eisers 1] en punt 29 overzicht [eisers 2] )

5.21. [eisers 1] en [eisers 2] stellen dat de vervangende schadevergoeding voor het herstellen van de waterslagen op de buitenkozijnen naar beneden afgerond € 4.000,00 per woning bedraagt. Ter zitting hebben zij toegelicht dat dit bedrag allereerst bestaat uit € 2.278,65 inclusief btw voor materialen (4 lengtes gemoffelde waterslagen, 18 ankers, 2 gelaste buitenhoeken, 1 koppelstuk en 2 rollen antidreun (10 meter per rol)). Daar komt dan nog een bedrag bij voor de uren die nodig zijn voor het opbouwen en afbreken van de steiger, het verwijderen van de bestaande waterslagen en het plaatsen van de nieuwe waterslagen. Zij gaan uit van een arbeidsloon van € 43,00 exclusief btw en 35 uren, zodat zij uitkomen op een bedrag van € 1.505,00 exclusief btw (€ 1.806,00 inclusief btw). Bij elkaar opgeteld is de schade per woning dus € 4.084,65 – meer dan de gevorderde € 4.000,00. [gedaagde] heeft slechts in algemene bewoordingen de hoogte van de schade betwist en aangevoerd dat deze moet worden afgewezen omdat een deugdelijke onderbouwing ontbreekt. Maar deze betwisting is gelet op de door [eisers 1] en [eisers 2] gegeven toelichting in de vorm van een prijsberekening onvoldoende. De kantonrechter zal het door [eisers 1] en [eisers 2] afzonderlijk gevorderde bedrag van € 4.000,00 dan ook toewijzen.

Buitenkozijnen: ventilatierooster, beglazingsprofiel en bedieningstang (punt 3 t/m 5, 28 en 30 overzicht [eisers 1] en punt 5, 6 en 17 overzicht [eisers 2] )

5.22. [eisers 1] stellen dat hun schade voor het herstellen van het ventilatierooster, beglazingsprofiel, bedieningsstang en beglazing van de buitenkozijnen en het herstellen van de schuifpui € 3.408,62 bedraagt. Dit onderbouwen zij aan de hand van een offerte van Glasdeal. Van dit bedrag moet voor [eisers 1] nog het door de verzekering uitgekeerde bedrag van € 2.035,44 worden afgetrokken, zodat een bedrag van € 1.373,18 resteert. [eisers 2] stellen onder verwijzing naar een offerte van Glasdeal dat hun schade € 422,48 bedraagt. [gedaagde] heeft de hoogte van deze schade slechts in algemene bewoordingen weersproken. Haar betwisting is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd in het licht van de offertes van Glasdeal. De kantonrechter zal het door [eisers 1] gevorderde bedrag van € 1.373,18 en het door [eisers 2] gevorderde bedrag van € 422,48 dan ook toewijzen.

Gevel voor: luifel hangt door (punt 33 overzicht [eisers 1] en punt 30 overzicht [eisers 2] )

5.23. [eisers 1] en [eisers 2] stellen dat hun schade voor het herstel van de luifel die doorhangt € 5.353,00, respectievelijk € 4.535,00 bedraagt. Zij stellen dat deze schadevergoeding bestaat uit het huren van een steiger, het verwijderen en vervangen van de gevelbekleding en het wijzigen van de bestaande constructie. Volgens de offerte van [gedaagde] zijn de kosten voor het aanbrengen en leveren van rockpaneel voor [eisers 1] € 4.933,94 (exclusief btw) en voor [eiser 3] € 4.485,26 (exclusief btw). Van deze kosten moet voor [eisers 1] een bedrag van € 1.750,00 (exclusief btw) voor 14m² verandaplaten en voor [eisers 2] een bedrag van € 1.500,00 (exclusief btw) voor 12m² verandaplaten worden afgetrokken. Het verwijderen van de bestaande gevelbekleding en het wijzigen van de bestaande constructie wordt door [eisers 1] en [eisers 2] begroot op 24 manuren per woning tegen een uurloon van € 43,00 (exclusief btw), dus in totaal € 1.032,00. Het huren van een steiger wordt begroot op € 360,00 (exclusief btw) per woning. Het totale bedrag aan vervangende schadevergoeding van [eisers 1] wordt dan ook berekend op (€ 4.933,94 - € 1.750,00 + € 1.032,00 + € 360,00 =) € 4.575,94 (exclusief btw), € 5.536,89 (inclusief btw). [eisers 1] hebben hun vordering beperkt tot € 5.535,00. Het totale bedrag aan vervangende schadevergoeding van [eisers 2] wordt berekend op (€ 4.485,26 - € 1,500,00 + € 1.032,00 + € 360,00 =) € 4.377,26 (exclusief btw), € 5.296,48 (inclusief btw). [eisers 2] hebben hun vordering beperkt tot € 4.535,00. [gedaagde] heeft de hoogte van deze schade betwist en aangevoerd dat [eisers 1] en [eisers 2] ten onrechte uitgaan bij hun berekening uitgaan van de prijzen op de offerte van [gedaagde] , waar immers de gehele gevel op staat. Maar deze betwisting is in het licht van de berekening van [eisers 1] en [eisers 2] onvoldoende gemotiveerd. Te meer nu uit de berekening blijkt dat zij de offerte slechts als uitgangspunt hanteren en daar bepaalde kosten, zoals verandaplaten, vanaf halen. De kantonrechter zal [gedaagde] dus veroordelen € 5.353,00 aan [eisers 1] en € 4.535,00 aan [eisers 2] te betalen.

Aantal sleutels van het buitenkozijn (punt 11 overzicht [eisers 1] en punt 7 overzicht [eisers 2] )

5.24. Volgens [eisers 1] en [eisers 2] heeft [gedaagde] voor beide woningen te weinig sleutels voor het buitenkozijn geleverd. Uit de rapporten in combinatie met de latere berichten van [eisers 1] en [eisers 2] , meer specifiek hun reactie van 8 juli 2024, blijkt dat [eisers 1] zeven sleutels missen en [eisers 2] één sleutel missen. Volgens [eisers 1] en [eisers 2] bedraagt hun afzonderlijke schade € 190,00. [gedaagde] heeft betwist dat er te weinig sleutels geleverd zijn. Voor zover [gedaagde] daarmee bedoeld heeft ook de omvang van de schade te betwisten, geldt het volgende. De kantonrechter stelt voorop dat het feit dat er te weinig sleutels zijn geleverd volgt uit de rapporten van Eigen Huis, welke door [gedaagde] zijn ondertekend. Hoewel het aantal sleutel dat geleverd had moeten worden niet specifiek in die rapporten genoemd staat, blijkt dat wel uit de latere reactie van [eisers 1] en [eisers 2] , namelijk zeven voor [eisers 1] en één voor [eisers 2] Gelet op deze reactie is het naar het oordeel van de kantonrechter onbegrijpelijk waarom de schade van zowel [eisers 1] als [eisers 2] € 190,00 is, terwijl [eisers 1] aangeeft zeven sleutels te missen en [eisers 2] aangeeft slechts één sleutel te missen. Zij zal [gedaagde] daarom veroordelen om aan [eisers 1] een bedrag van € 190,00 te betalen en de schade van [eisers 2] begroten op 1/7de van dit bedrag, namelijk € 27,14.

Overige gebreken aan de woningen van [eisers 1] en [eisers 2]

5.25. Resteren de overige in productie 34 en 35 bij dagvaarding genoemde punten. Ten aanzien van de vloeren (punt 13 overzicht [eisers 1] en punt 3 overzicht [eisers 2] ) heeft de kantonrechter al geoordeeld dat [gedaagde] niet tot herstel gehouden was (5.13), zodat voor deze posten ook geen vervangende schade kan worden gevorderd.

5.26. Ten aanzien van de overige gebreken aan de woning van [eisers 1] (punt 1, 6, 9, 12, 14, 18, 19, 22, 24, 25, 31 en 34 overzicht [eisers 1] ) en [eisers 2] (punt 2, 8, 9, 11, 13, 18, 19, 22, 24, 26, 28, 31, 32 en 33 overzicht [eisers 2] ) geldt het volgende. [eisers 1] stellen dat de schade voor het herstel van deze punten (€ 1.229,00 + € 320,00 + € 100,00 + € 750,00 + € 800,00 + € 450,00 + € 115,00 + € 300,00 + € 255,00 + € 206,50 + € 1.000,00 + € 420,00 =) € 5.945,50 bedraagt. [eisers 2] stellen dat de schade voor het herstel van deze punten (€ 100,00 + € 800,00 + € 450,00 + € 255,00 + € 100,00 + € 100,00 + € 206,50 + € 150,00 + € 1.000,00 + € 1.000,00 + € 750,00 + € 200,00 + € 250,00 + € 420,00 =) € 5.781,50 bedraagt. [eisers 1] en [eisers 2] hebben ter terechtzitting toegelicht dat zij deze bedragen grotendeels hebben gebaseerd op de offertes van [gedaagde] . [gedaagde] heeft slechts in algemene bewoordingen de hoogte van deze schade betwist. Van haar had, mede gelet op het feit dat zij aannemer is en ervaring heeft met het bouwen van woningen, een verdere motivering mogen worden verlangd. Nu [eisers 1] en [eisers 2] wel per post een concreet bedrag hebben genoemd, had van [gedaagde] op zijn minst mogen worden verwacht dat zij zou toelichten waarom deze bedragen te hoog zijn. De kantonrechter zal het door [eisers 1] gevorderde bedrag van € 5.945,50 en het door [eisers 2] gevorderde bedrag van € 5.781,50 daarom toewijzen.

Slotsom

5.27. [gedaagde] is gehouden het volgende bedrag aan [eisers 1] te betalen:

Buitenkozijnen: waterslagen, montage en afwerking: € 4.000,00 Buitenkozijnen: ventilatierooster, beglazingsprofiel en bedieningstang: € 1.373,18 Gevel voor: luifel hangt door: € 5.535,00 Sleutels buitenkozijn: € 190,00 Overige gebreken: € 5.945,50 + Totaal: € 17.043,68

5.28. [gedaagde] is gehouden het volgende bedrag aan [eisers 2] te betalen:

Buitenkozijnen: waterslagen, montage en afwerking: € 4.000,00 Buitenkozijnen: ventilatierooster, beglazingsprofiel en bedieningstang: € 422,48 Gevel voor: luifel hangt door: € 4.535,00 Sleutels buitenkozijn: € 27,14 Overige gebreken: € 5.781,50 + Totaal: € 14.766,12

De wettelijke rente

5.29. [eisers 1] en [eisers 2] vorderen over het bedrag van € 17.043,68, respectievelijk € 14.766,12 wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, 7 november 2024.

5.30. Het gaat hier om een verbintenis tot vervangende schadevergoeding, die door omzetting van [gedaagde] herstelverplichtingen is ontstaan. Op die verbintenis is artikel 6:83 sub b BW van toepassing. Uit dit artikel volgt dat het verzuim direct na de omzettingsverklaring intreedt (in dit geval dus 14 augustus 2024) en dat vanaf dat moment ook wettelijke rente over het schadebedrag verschuldigd is. Dat betekent dat de wettelijke rente hier in ieder geval verschuldigd is vanaf de door [eisers 1] en [eisers 2] gevorderde datum, 7 november 2024. De kantonrechter zal de wettelijke rente vanaf die datum toewijzen.

De buitengerechtelijke incassokosten

5.31. [eisers 1] en [eisers 2] vorderen ieder een bedrag van € 773,73 aan buitengerechtelijke incassokosten, plus de wettelijke rente daarover.

5.32. De kantonrechter stelt voorop dat zowel de vordering van [eisers 1] als die van [eisers 2] gestoeld is op een verbintenis tot vervangende schadevergoeding en dat in beide gevallen het verzuim na 2012 is ingetreden. De vorderingen moeten dus worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter is van oordeel dat [eisers 1] en [eisers 2] onvoldoende hebben gesteld dat na het intreden van het verzuim op 14 augustus 2024 (zie 5.30) nog buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. [eisers 1] en [eisers 2] verwijzen zelf naar een brief van 21 februari 2024 (productie 19 bij dagvaarding), maar deze is voor de omzettingsverklaring van 14 augustus 2024 verstuurd en dus nog ruim voordat [gedaagde] ten aanzien van haar herstelverplichtingen in verzuim verkeerde. Gesteld noch gebleken is dat [eisers 1] en [eisers 2] na de omzettingsverklaring opnieuw hebben geprobeerd hun schade buiten rechte op [gedaagde] te verhalen. Zij kunnen daarom geen aanspraak maken op buitengerechtelijke incassokosten.

De proceskosten

5.33. [gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eisers 1] en [eisers 2] betalen. Omdat [eisers 1] en [eisers 2] gezamenlijk (met één gemachtigde) procederen, worden hun proceskosten begroot op:

6 De beslissing

De kantonrechter

6.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers 1] te betalen een bedrag van € 17.043,68, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 7 november 2024, tot de dag van volledige betaling,

6.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers 2] te betalen een bedrag van € 14.766,12, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 7 november 2024, tot de dag van volledige betaling,

6.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.337,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

6.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.O. Frentrop en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.