ECLI:NL:RBNNE:2025:3823 - Rechtbank Noord-Nederland: Uitleg van dwang bij opzetaanranding na wetswijziging - 23 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat na de invoering van de Wet seksuele misdrijven onverhoeds handelen niet langer onder het strafverzwarende bestanddeel 'dwang' bij opzetaanranding valt. Wegens onduidelijkheid in de wetsgeschiedenis kiest de rechtbank voor een beperkte, wetssystematische uitleg van het begrip dwang.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/117708-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 september 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. Schutte, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
-
hij op of omstreeks 16 april 2025 te Groningen met een persoon, te weten [slachtoffer 1] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten (op straat)
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer 1] daartoe de wil ontbrak, en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door die [slachtoffer 1] onverhoeds vast te pakken bij haar heupen en/of borst en/of zijn hoofd op haar schouder te leggen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2025 te Groningen met een persoon, te weten [slachtoffer 1] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten (op straat)
terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [slachtoffer 1] daartoe de wil ontbrak;
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [slachtoffer 2] een of meer seksuele handelingen te verrichten (in de supermarkt)
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer 2] daartoe de wil ontbrak en deze poging tot opzetaanranding te doen voorafgaan door, vergezellen van en/of volgen door dwang, geweld en/of bedreiging, die [slachtoffer 2] heeft achtervolgd en/of stevig heeft vastgepakt en/of onverhoeds heeft gehandeld terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [slachtoffer 2] een of meer seksuele handelingen te verrichten (in de supermarkt)
terwijl hij, verdachte wist dat bij die [slachtoffer 2] daartoe de wil ontbrak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 12 april 2025 te Groningen met een persoon, te weten [slachtoffer 3] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten (in de supermarkt)
- met zijn hand(en) in de bil van die [slachtoffer 3] te knijpen,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer 3] daartoe de wil ontbrak, en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door die [slachtoffer 3] onverhoeds te knijpen in haar bil;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 april 2025 te Groningen met een persoon, te weten [slachtoffer 3] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten (in de supermarkt)
- met zijn hand(en) in de bil van die [slachtoffer 3] te knijpen,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer 3] daartoe de wil ontbrak, terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [slachtoffer 3] daartoe de wil ontbrak.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde. Zij acht ook het bestanddeel dwang wettig en overtuigend bewezen aangezien verdachte de aangeefsters onverhoeds heeft vastgegrepen.
Standpunt van de verdediging De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten de aangiftes onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Subsidiair heeft hij bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden aangezien bij hem ieder inzicht in zijn handelen ontbrak als gevolg van zijn niet-aangeboren hersenletsel (hierna: NAH). Hij heeft daarom niet verwijtbaar gehandeld. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bestanddeel dwang niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 april 2025, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 12 mei 2025,
inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik was vandaag, 16 april 2025 omstreeks 10.00 uur, van huis gegaan om boodschappen te doen aan de Van Lenneplaan te Groningen. Op het moment dat ik mijn kenteken aan het invoeren was in de parkeerautomaat voelde ik dat ik werd vastgepakt van achteren op mijn heupen. Ik voelde twee handen op mijn heupen en voelde dat iemand tegen mij aan kwam staan. Ik voelde dat er een hoofd op mijn linkerschouder kwam rusten. Ik draaide mij om en zag een persoon die ik niet kende. Ik hield mijn hand voor mij bovenlichaam en met luide stem zei ik: "ga weg ga weg". Ik zag dat de man bijna tegen mij aanstond zo dichtbij. Later zag dat dezelfde man weer naar mij toe liep. Ik zei tegen hem dat hij weg moest gaan dat hij weg moest blijven. Ik zag dat hij hier niet naar luisterde en ik zag dat hij gewoon door bleef lopen in mijn richting. Voordat ik het wist, was hij al zo dichtbij mij en ik zag en voelde dat de man mijn linkerborst greep. Ik voelde dat hij mijn linkerborst ook aanraakte.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 april 2025, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[getuige] :
Ik had mijn auto geparkeerd bij de parkeervakken aan de Van Lenneplaan. Ik zag dat er een vrouw aan de andere kant bij haar auto stond. Ik stond ongeveer 5 meter bij de vrouw vandaan. Ik zag dat er een man bij haar kwam staan. Ik zag dat de man uit het niets de vrouw bij haar borst pakte. Ik zag dat de man met zijn rechterhand de rechterborst vastpakte. Ik zag dat de vrouw hierop gelijk reageerde en zich weg draaide van de man. Ik hoorde dat de vrouw met luide stem om hulp riep.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 16 april 2025, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 16 april 2025 om 11:25 uur werd door mij [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2089, aangehouden als verdachte. Wij kregen de melding van de meldkamer om te gaan naar het winkelcentrum, gelegen aan de Van Lenneplaan in Groningen. Daar was een vrouw die zojuist was aangerand door een voor haar onbekende man. Ter plaatse zagen wij dat de Handhaving een man staande hadden gehouden. Op straat werd ik aangesproken door een getuige. De getuige verklaarde dat de man die staand was gehouden de man was die de aanranding gepleegd had.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2025, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2] :
Ik hoorde van een collega dat de man die mij heeft geprobeerd te zoenen [verdachte] heet. Op 22 januari 2025 omstreeks 21.40 uur was ik aan het werk bij de Albert Heijn aan het Helperplein te Groningen. Ik zat op dat moment op mijn hurken in het gangpad van het snoep. Voorafgaande liep deze man [verdachte] al in de winkel mij de hele tijd achterna en keek steeds naar mij. Terwijl ik dus op mijn hurken zat, zag ik dat deze [verdachte] aan het begin van het gangpad van het snoep stond. Ik ben toen weer doorgegaan met mijn werk. Opeens voelde ik dat ik met een hand werd vastgepakt in mijn rechterzij. Ik voelde dat ik stevig werd vastgepakt. Ik draaide mijn hoofd om en zag toen dat [verdachte] gehurkt schuin links achter mij zat. Ik zag toen dat [verdachte] met zijn gezicht vlak bij mijn gezicht kwam. Ik zag dat hij zijn lippen naar voren had getuit, kennelijk met de bedoeling om mij te gaan zoenen.
Ik stond toen snel op en duwde [verdachte] achteruit met mijn rechterhand tegen de voorkant van zijn borst. Ik wilde niet door hem gezoend worden. Gelukkig heeft hij dat ook niet kunnen doen. Ik kon bij hem weglopen en ben toen naar mijn collega's gelopen. Ik zag dat [verdachte] wegliep in de richting van de kassa's. Ik zag dat hij steeds naar mij bleef kijken.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2025, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van een aangifte van aanranding en belediging bekeek ik de camerabeelden afkomstig van de Albert Heijn aan het Helperplein 4 te Groningen. Bij het starten van de beelden zag ik zes camerabeelden tegelijk afspelen. Ik zag onderin het scherm de volgende datumaanduiding staan: 2025-01-22. Naast de datumaanduiding zag ik een digitale klok was weergegeven en dat die klok 21.38.57 aangaf. 22 januari 2025 21.40.17, camera 5, Bier. Ik zag een vrouwelijk persoon met een blauw kleurige trui in beeld verschijnen. Ik zag dat de persoon bij twee mannen ging staan. Ik zag dat deze personen bedrijfskleding droegen die mij bekend waren als bedrijfskleding van de Albert Heijn. 22 januari 2025 21.40.53, camera 5, Bier. Ik zag dat de verdachte in de richting van de medewerkers keek. 22 januari 2025 21.41.13, camera 5, Bier. Ik zag dat verdachte weer in de richting van de medewerkers achter in beeld keek. Ik zag dat hij hier zo'n vier a vijf seconden naar keek. 22 januari 2025 21.42.26, camera 2, Kassa 1/2. Ik zag dat verdachte in de richting van de winkel keek. 22 januari 2025 21.42.47, camera 2, Kassa 1/2. Ik zag dat verdachte al zoekend in de richting van de winkel keek. Ik zag de verdachte afwijkend gedrag vertoonde. Ik zag namelijk dat hij na het betalen bleef staan en zijn lichaam draaide in de richting van de winkel. Ik zag dat hij vervolgens al kijkend in de richting van de winkel met een rustige pas richting de in- en uitgang liep.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2025, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 29 januari 2025 kreeg ik een melding om te gaan naar de Albert Heijn aan het Helperplein te Groningen. Aldaar zou een man (vrouwelijk) winkelpersoneel proberen te betasten. Ter plaatse bleek de persoon niet meer in de winkel te zijn. Na kort het verhaal aangehoord te hebben bleek dat hij vorige week ook in de winkel was geweest en daar aan een vrouw had gezeten. De persoon om wie het ging kon ik vaststellen. Dit gaat om [verdachte] , [geboortedatum] 1989.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 april 2025, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 3] :
Op 12 april 2025 omstreeks 14:00 liep ik achter mij kinderwagen over de Van Lenneplaan te Groningen. Ik ging stilstaan nabij de vuilnisbak ter hoogte van de ATM. Ik zag een donkere man mij vanuit de Albert Heijn links voorbij liep. Toen de man aan mijn achterzijde was voelde ik dat de man in mijn bil kneep. Ik draaide mij om en duwde de man weg. Ik begon te schreeuwen en riep of hij wel goed bij zijn hoofd was. Twee uur later zag ik dezelfde man weer toen ik met mijn zus en een vriendin op het terras voor de eetcounter Sip Bloemberg zat. Mijn zus heeft toen de politie gebeld en ik zag dat de man de Kruidvat in ging. Hierop zag ik dat een paar minuten later de politie de Kruidvat in ging en de man aansprak die mij
had aangerand. De man die de politie heeft aangehouden is 100% de man die mij heeft aangerand.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 mei 2025, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 12 april 2025 tussen 14:00 en 14:30 uur werd ik gebeld door mijn zus [slachtoffer 3] . Dit gesprek betrof een video-oproep. Ik zag toen mijn zus in beeld. Ik zag dat ze erg overstuur was. Ik zag en hoorde dat ze aan het huilen was. Ik kan dit omschrijven als dat ze in paniek was en veel verdriet had. Ik hoorde haar zeggen dat ze zojuist, in het bijzijn van haar kinderen, was aangerand door een onbekende man.
- Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 12 april 2025, opgenomen op pagina 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 12 april 2025 om 17:00 uur werd door ons op de locatie Van Lenneplaan te Groningen, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989, aangehouden als verdachte.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten laste gelegde handelingen De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of de ten laste gelegde handelingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is er, anders dan van de zijde van de verdediging is aangevoerd, geen sprake van een situatie waarin er maar één getuigenverklaring is. Getuige [getuige] heeft gezien dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] bij de borst heeft gegrepen. Dat aangeefster en de getuige het over een andere borst hebben, doet niet af aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van hun verklaringen. Het is mogelijk dat het vanuit het perspectief van aangeefster ging om haar linkerborst, terwijl het vanuit het perspectief van de getuige ging om de rechterborst. Vaststaat in ieder geval dat verdachte één van de borsten van aangeefster heeft vastgepakt. Met betrekking tot de overige handelingen ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de aangifte.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde de aangiftes voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat deze bepaling de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan voorts worden opgemaakt dat niet is vereist dat het ten laste gelegde steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde vindt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] voldoende steun in de camerabeelden. Hoewel het vastpakken in de zij en de poging om aangeefster te zoenen niet op de camerabeelden te zien zijn, tonen de beelden wel hetgeen daarvoor en daarna heeft plaatsgevonden. Op de beelden is te zien dat verdachte afwijkend gedrag vertoont en dat hij steeds weer in de richting van aangeefster kijkt, hetgeen overeenkomt met de verklaring van aangeefster. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] .
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde vindt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] steun in de verklaring van haar zus. Haar zus verklaart dat aangeefster haar direct na het voorval heeft gebeld via een video-oproep. Ze kon zien dat aangeefster erg overstuur was en dat zij aan het huilen was. Gelet op de hevige emoties vlak na het incident ziet de rechtbank geen reden om aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] te twijfelen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank alle ten laste gelegde handelingen wettig en overtuigend bewezen.
Opzetaanranding De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde (poging tot) opzetaanranding wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Opzetaanranding heeft betrekking op situaties waarin de dader opzettelijk de ontbrekende wil bij de ander negeert of voor lief neemt. Daarbij kan sprake zijn van vol opzet of de ondergrens van de opzetvariant voorwaardelijk opzet. In dat laatste geval heeft de dader bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de desbetreffende seksuele handelingen plaatsvinden terwijl bij de ander de wil daartoe ontbreekt. Volgens de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) is sprake van opzettelijk handelen als iemand een ander onverhoeds ontuchtig aanraakt. Hij weet dan dat hij daarvoor geen toestemming heeft en dat daarmee in elk geval opzet kan worden bewezen: “De opzetvariant van aanranding en verkrachting omvat ook de gevallen waarin sprake is van onverhoeds handelen. Het totaal onverwachts iemand op seksuele wijze betasten getuigt van opzettelijk handelen” (Tweede Kamer, vergaderjaar 20222023, 36 222, nr. 3, p. 18).
Ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde blijkt het opzet uit het onverhoeds ontuchtig betasten van de aangeefsters. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft verdachte geprobeerd om aangeefster onverhoeds te zoenen. Ook ten aanzien van dit feit acht de rechtbank het opzet wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de raadsman heeft bepleit is de rechtbank niet gebleken van een situatie waarin het (voorwaardelijk) opzet niet bewezen kan worden omdat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken.
Dwang Op 1 juli 2024 is artikel 241 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in werking getreden als onderdeel van de Wet seksuele misdrijven. Hoewel de Hoge Raad onder de oude wetgeving heeft geoordeeld dat van dwang sprake kan zijn als het slachtoffer zich door het onverhoedse van het handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten1, is de wetsgeschiedenis op dit punt ten aanzien van het nieuwe artikel 241 lid 2 Sr nog niet eenduidig.2 Richtinggevende jurisprudentie over dit vraagstuk
ontbreekt nog.
Nu de wetsgeschiedenis niet eenduidig is wat betreft de betekenis van het bestanddeel dwingen in de zin van artikel 241 lid 2 Sr zal de rechtbank zich bij de uitleg van het bestanddeel mede daarom baseren op wetssystematische overwegingen en oordeelt dan als volgt.
Artikel 1 Sr bepaalt dat geen feit strafbaar is dan op grond van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Deze eis tot beschrijving van de strafbare feiten in de wet levert logischerwijs beperking op van de mogelijkheden van de overheid om in te grijpen in het leven van haar onderdanen. Dan behoort bij twijfel over de reikwijdte de strafbepaling beperkt te worden uitgelegd. Om die reden zal de rechtbank het bestanddeel dwingen in artikel 241 lid 2 Sr dan ook beperkt uitleggen en daartoe niet rekenen onverhoeds handelen. Dat kan te meer, nu dat, anders dan onder de oude wetgeving, niet meebrengt dat het onverhoeds handelen straffeloos is. Het is nog steeds strafbaar als de niet gekwalificeerde vorm van opzetaanranding.
Nu niet is ten laste gelegd dat de verdachte de aangeefsters op een andere wijze heeft gedwongen dan door onverhoeds handelen, zal de rechtbank bij alle ten laste gelegde feiten vrijspreken van het strafverzwarende onderdeel. Bewezenverklaring De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
- primair
hij op 16 april 2025 te Groningen met een persoon, te weten [slachtoffer 1] , een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten (op straat)
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer 1] daartoe de wil ontbrak;
primair hij op 22 januari 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [slachtoffer 2] , een of meer seksuele handelingen te verrichten (in de supermarkt)
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer 2] daartoe de wil ontbrak, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- primair
hij op 12 april 2025 te Groningen met een persoon, te weten [slachtoffer 3] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
- met zijn hand(en) in de bil van die [slachtoffer 3] te knijpen,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer 3] daartoe de wil ontbrak.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Oordeel van de rechtbank Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar is. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is gelet op de indruk die van hem is ontstaan tijdens de zitting, de inhoud van het procesdossier en het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland d.d. 2 september 2025 en het Trajectconsult d.d. 24 juni 2025.
Concluderend acht de rechtbank verdachte strafbaar, nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 dagen met aftrek. De officier van justitie heeft bij de eis rekening gehouden met het feit dat zij verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar acht.
Standpunt van de verdediging De raadsman heeft gepleit voor de toepassing van artikel 9a Sr aangezien het strafrechtelijk kader niet passend is gelet op de problematiek van verdachte.
Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de over hem opgemaakt rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetaanranding van twee vrouwen en poging tot opzetaanranding van een vrouw. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft hij bij de borst vastgepakt, aangeefster [slachtoffer 2] heeft hij geprobeerd te zoenen en aangeefster [slachtoffer 3] heeft hij in de bil geknepen. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Zij hebben ook aangegeven dat zij angstig en gechoqueerd waren door het gedrag van verdachte. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat strafoplegging op zijn plaats is en ziet zij geen aanleiding om zoals door de raadsman is bepleit toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland d.d. 2 september 2025 en het Trajectconsult d.d. 24 juni 2025. Hieruit blijkt dat er in 2002 een hersentumor bij verdachte is verwijderd. Dit heeft geleid tot NAH en secundaire epilepsie. Sindsdien is er bij verdachte sprake van ontremd gedrag. Uit andere voorinformatie is bekend dat verdachte zwakbegaafd is. Daarnaast zijn er vermoedens van psychotische problematiek. Verdachte laat hallucinatoir gedrag zien. Er is gestart met Lorazepam en er wordt voorzichtig opgebouwd met Haloperidol. Inmiddels is er een zorgmachtiging afgegeven en verblijft verdachte sinds juni 2025 in [instelling] De zorgmachtiging loopt tot 22 januari 2026. Binnen de kliniek verblijft verdachte in een Extra Beveiligde Kamer. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De psychische problematiek van verdachte is voor de rechtbank aanleiding om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat hij momenteel in een kliniek verblijft middels een zorgmachtiging, ziet de rechtbank geen aanleiding om een langere straf op te leggen dat de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. Hoewel de rechtbank tot een enigszins beperktere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, acht zij, de hoogte van de geëiste straf passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 57 en 241 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 43 dagen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H.H. Kielman en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 september 2025.
Mr. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
- HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:842.
2 Dit wordt zeer uitvoerig toegelicht in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2025;
ECLI:NL:RBROT:2025:1179, overweging 4.2.3.