Uitspraak inhoud

Handel, Kanton en Bewind

locatie Zaanstad

Zaaknr./rolnr.: 11753322 \ CV EXPL 25-1822 Uitspraakdatum: 24 juli 2025

Verstekvonnis in de zaak van:

de stichting, Stichting Woonzorg Nederland te Amsterdam verhuurder de eisende partij, hierna: de verhuurder gemachtigde: [gemachtigde] gerechtsdeurwaarders

tegen

[gedaagde] te [plaats] huurder de gedaagde partij, hierna: de huurder niet verschenen

1 De procedure

1.1. De verhuurder heeft de huurder gedagvaard. Tegen de huurder is verstek verleend.

2 De vordering

2.1. De verhuurder vordert ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot de aan de huurder verhuurde woonruimte, ontruiming van het gehuurde en veroordeling van de huurder tot betaling van de huurachterstand inclusief servicekosten tot en met juni 2025, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente, een gebruiksvergoeding voor iedere maand dat het gehuurde in gebruik blijft en de proceskosten.

2.2. De verhuurder legt aan de vordering ten grondslag dat de huurder tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst, welke tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.

3 De beoordeling

Ambtshalve toetsing van: de Huurovereenkomst en de Algemene Huurvoorwaarden Huurovereenkomst Zelfstandige Woonruimte en Onzelfstandige woonruimte 2016 (hierna: de algemene voorwaarden)

3.1. Gelet op de hoogte van de huur bij aanvang van de huurovereenkomst is sprake van sociale huur. In de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard.

3.2. Omdat het hier gaat om een professionele verhuurder en een consument-huurder, moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of in de algemene voorwaarden bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument (in de zin van artikel 3 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn)). Dit kan immers gevolgen hebben voor (de hoogte van) de vordering. Artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.

3.3. Bedingen waaraan de huurder gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, zijn oneerlijk als deze in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de rechten en plichten die de huurder op grond van de overeenkomst heeft, aanzienlijk verstoren in het nadeel van de huurder.[1] Het gaat om een beoordeling van de bedingen op het moment dat de overeenkomst werd gesloten. Of de verhuurder de huurder ook daadwerkelijk aan die bedingen houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is niet relevant. Als een beding wegens onredelijkheid wordt vernietigd, kan de verhuurder niet terugvallen op een eventuele wettelijke regeling over het zelfde onderwerp.

3.4. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het huurprijswijzigingsbeding en het servicekostenbeding getoetst en deze zijn niet oneerlijk.

Buitengerechtelijke incassokosten

3.5. Het beding inzake buitengerechtelijke kosten in artikel 15 van de algemene voorwaarden leidt tot een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de verhuurder en de huurder, omdat er geen maximum bedrag aan kosten is opgenomen en de kosten zonder ingebrekestelling verschuldigd zijn. Gelet hierop wordt ten nadele van de consument-huurder afgeweken van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Daarom is het beding oneerlijk en wordt het vernietigd. Dit betekent dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.

Rente

3.6. Het beding inzake de verschuldigde rente is oneerlijk. De bedongen rente bedraagt in dit geval 1% per maand. Dat is meer dan de wettelijke handelsrente op het moment van het sluiten van de overeenkomst. Dit betekent dat het rentebeding wordt vernietigd en de gevorderde rente wordt afgewezen.

Proceskosten

3.7. Het beding in artikel 15 van de algemene voorwaarden ziet ook op de proceskosten. Voor zover de verhuurder op grond hiervan aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk. Dit heeft echter geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van de artikelen 237 en 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief. Ontbinding, ontruiming, huurachterstand en gebruiksvergoeding

3.8. De vordering wordt voor het overige toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarbij is van belang dat de huurachterstand meer dan drie maanden bedraagt. De huurachterstand tot en met juni 2025 bedraagt € 5.603,99 (€ 6.275,00 - € 671,01).

3.9. Gelet op de ingrijpende gevolgen voor de huurder wordt de ontruimingstermijn gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis. De gevorderde machtiging tot gedwongen ontruiming is niet toewijsbaar. Indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis, kan de deurwaarder met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 555 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zonder toestemming van de bewoner/ gebruiker het betreffende pand betreden en ontruimen.

Conclusie en proceskosten

3.10. De vordering van de verhuurder wordt grotendeels toegewezen.

3.11. De huurder wordt overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

4 De beslissing

De kantonrechter:

4.1. ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;

4.2. veroordeelt de huurder om het perceel aan de [adres] [plaats] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken – voor zover deze laatste niet het eigendom van de verhuurder zijn – en onder overgave der sleutels ter vrije beschikking van de verhuurder te stellen;

4.3. veroordeelt de huurder om aan de verhuurder te betalen een bedrag van € 5.603,99;

4.4. veroordeelt de huurder om aan de verhuurder te betalen een bedrag van € 671,16 per maand, vermeerderd met de wettelijke toegestane huurverhoging, voor iedere maand dat de huurder het gehuurde vanaf 1 juli 2025 in gebruik houdt;

4.5. veroordeelt de huurder in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de verhuurder begroot op: € 145,45 wegens dagvaardingskosten, € 543,00 wegens griffierecht en € 339,00 wegens salaris gemachtigde;

4.6. verklaart deze veroordeling(en) tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.7. wijst de vordering voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter

Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.2.


Voetnoten

Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198, r.o. 3.8.2.