ECLI:NL:RBMNE:2025:5269 - Rechtbank Midden-Nederland - 9 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16.410289.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 9 oktober 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] , geboren op [2003] in [geboorteplaats] , ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] , gedetineerd in de [verblijfplaats] , hierna: de verdachte.
1 Zitting
De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 25 september 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
2 Tenlastelegging
De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
op 19 december 2024 in Houten, samen met een anderen, met geweld en/of bedreiging met geweld meerdere pakketten met waardevolle goederen van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en een portemonnee (met inhoud) en sleutelbos van [slachtoffer] heeft weggenomen.
De volledige tekst van de op de zitting gewijzigde beschuldiging staat in bijlage 1 bij dit vonnis.
3 Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.
3.2. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van het feit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3. Oordeel van de rechtbank
3.3.1. Bewijsmiddelen
De rechtbank oordeelt dat het feit is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op 19 december 2024 was ik op het depot in [slachtoffer] . Ik bezorg pakketjes voor [bedrijf 2] . Omstreeks 07:10 uur ben ik vertrokken vanaf het depot.
Op het moment dat ik op de Laagravenseweg ter hoogte van de eerste verkeerslichten reed zag ik dat er aan de linkerzijde van mijn voertuig een zwarte Audi voorbij kwam en voor mij stil ging staan. Ik zag dat er in rode letters: ‘politie volgen’ stond in de achterruit van het voertuig.
Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
De donkere man zei mij dat als ik ging bewegen dat ik geschoten zou worden.
Proces-verbaal van onderzoek op de plaats delict ( [adres] in Houten), voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende: In de bus op de bijrijdersstoel zagen wij een witte tie-wrap. Naast de bus onder de pion troffen wij een ongebruikte witte tie-wrap.
In de politiebus werd het slachtoffer verder onderzocht. Wij zagen aan de huid van de polsen rode striemen, vermoedelijk van de tie-wrap.
Spoornummer: PL0900-2024401458-211635 SIN: AAPD7644NL Spooromschrijving: epitheel Plaats veiligstellen: bemonstering linker en rechter arm slachtoffer
Spoornummer: PL0900-2024401458-3454985 SIN: AAPD7645NL Object: kabelbinder Bijzonderheden: tie-wrap waarmee slachtoffer vast gebonden was
Spoornummer: PL0900-2024401458-3454994
SIN: AAPD7647NL
Object: kabelbinder
Rapport van het NFI betreffende DNA-onderzoek, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende: Bemonstering: AAPD7644NL#02 (rechterarm slachtoffer) DNA kan afkomstig zijn van: minimaal drie personen:
-
slachtoffer [slachtoffer]
-
[verdachte] ; bewijskracht: meer dan 1 miljard
-
minimaal één onbekende persoon
Bemonstering AAPD7645NL#01 (uiteinde kabelbinder) DNA kan afkomstig zijn van: minimaal twee personen:
-
slachtoffer [slachtoffer]
-
[verdachte] ; bewijskracht: ongeveer 55 miljoen
[9]
AAPD7644NL#02 (rechterarm slachtoffer) Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is. DNA-meng profiel AAPD7644NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] , [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen.
AAPD7645NL#01 (uiteinde van de kabelbinder)
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is.
DNA-mengprofiel AAPD7645NL#0l is ongeveer 55 miljoen keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon.
Rapport van het NFI betreffende DNA-onderzoek, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende: Bemonstering: AAPD7647NL#0l (gehele kabelbinder, aangetroffen naast de bus op de grond) DNA kan afkomstig zijn van: minimaal één persoon
- [verdachte] ; bewijskracht: meer dan 1 miljard
[11]
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van één persoon.
DNA-profiel AAPD7647NL#0l is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige onbekende persoon.
Rapport van het NFI betreffende DNA-onderzoek, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende: Bemonstering: AAPD7644NL#0l (linker arm slachtoffer) DNA kan afkomstig zijn van: minimaal vier personen: een relatief grote hoeveelheid DNA:
- slachtoffer [slachtoffer]
een relatief kleine hoeveelheid DNA:
-
[verdachte] ; bewijskracht: ongeveer 120 miljoen
-
minimaal twee onbekende personen
[13]
Voor deze bemonstering is de bewijskracht ten aanzien van verdachte [verdachte] berekend. Hierbij is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van vier personen. Tevens is aangenomen dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren is.
DNA-meng profiel AAPD7644NL#0l is ongeveer 120 miljoen keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] , verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] en drie willekeurige onbekende personen.
3.3.2. Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de combinatie van de aangetroffen DNA-sporen vast dat de verdachte één van de overvallers is geweest die [slachtoffer] die ochtend heeft overvallen, te weten ‘de donkere man’ waar [slachtoffer] in zijn aangifte over spreekt. Het DNA-onderzoek van het NFI heeft tot de volgende resultaten geleid. Op zowel de rechter- als de linkerarm van [slachtoffer] is een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. Voor het DNA-profiel dat op de rechterarm van [slachtoffer] is aangetroffen geldt dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van het slachtoffer, de verdachte en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van het slachtoffer en twee willekeurige onbekende personen. Voor het DNA-profiel dat op de linkerarm van [slachtoffer] is aangetroffen geldt dat het ongeveer 120 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van het slachtoffer, de verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA afkomstig is van het slachtoffer en drie willekeurige onbekende personen. Er is ook een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte op twee op de plaats delict aangetroffen tie-wraps, waarvan er één is gebruikt om het slachtoffer vast te binden. Voor het DNA-profiel op laatstgenoemde tie-wrap geldt dat het ongeveer 55 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van het slachtoffer en de verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van het slachtoffer en een willekeurige onbekende persoon. Voor het DNA-profiel op de andere kabelbinder geldt dat meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige onbekende persoon. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte de donor is van het aangetroffen DNA. Gelet op de plaats van het aantreffen van deze sporen, merkt de rechtbank deze aan als dadersporen. De uitkomst van dit voor verdachte zeer belastend forensisch bewijsmateriaal schreeuwt dan ook om een verklaring. De advocaat van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op verplaatsbare objecten en dat de verdachte de tie-wraps mogelijk op een ander moment heeft vastgehad. De verklaring van de verdachte ‘dat hij wel eens tie-wraps heeft vastgehad’ is echter geen verklaring voor hoe zijn DNA op deze specifieke, bij het delict gebruikte, tie-wraps en bovendien op de armen van [slachtoffer] terecht is gekomen. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook terzijde en komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde zoals hieronder is weergegeven.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 19 december 2024 te Houten, tezamen en in vereniging met een ander, - één of meerdere pakketten met waardevolle goederen en - een portemonnee (met inhoud) en
-
een sleutel,die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [slachtoffer] toebehoorden,heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] ,gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door- met een personenauto voor de bus van die [slachtoffer] te rijden en in de achterruit het signaal 'politie volgen' te tonen en die [slachtoffer] te volgen en tot stoppen te manen en
-
vervolgens aan te geven de laadruimte van die bus te willen controleren en - vervolgens die [slachtoffer] in de laadruimte van de bus te duwen en die [slachtoffer] bij zijn handen/polsen vast te houden en op zijn borst te duwen en - vervolgens die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] te richten en daarbij te zeggen dat als hij, [slachtoffer] , zou bewegen, hij beschoten zou worden en - de polsen van die [slachtoffer] met tie-wraps aan elkaar vast te maken en - vervolgens de deur van de laadruimte dicht te doen, waarna hij, verdachte en zijn mededader vertrokken.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.
4 Kwalificatie en strafbaarheid
4.1 Kwalificatie Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
4.2 Strafbaarheid feit en verdachte Het feit en de verdachte zijn strafbaar.
5 Straf
5.1. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden kort gezegd: een meldplicht bij de reclassering, begeleid wonen, meewerken aan middelencontrole, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
5.2. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie te hoog is en verzoekt de rechtbank om niet een straf op te leggen die twee keer zo hoog is als het uitgangspunt voor dit soort feiten zoals opgenomen in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarnaast heeft de advocaat van de verdachte verzocht een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met de voorwaarden van de reclassering, met uitzondering van de ambulante behandeling omdat de toelichting daarop te summier is en het daarom niet duidelijk is waar die behandeling op zou moeten zien en waarom die nodig is.
5.3. Oordeel van de rechtbank De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden op, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verbindt daaraan de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd; dat geldt ook voor de ambulante behandeling.
Bij het bepalen van deze straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van het feit De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende overval op [slachtoffer] . [slachtoffer] , die als koerier van waardevolle pakketten (waaronder mobiele telefoons en juwelen) in zijn bus reed, is door de verdachte en zijn mededader, die zich voordeden als politie, gestopt. Vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer] vastgebonden met tie-wraps en een vuurwapen (of iets wat daarop lijkt) op hem gericht, zodat zijn mededader de pakketten uit de bus kon wegnemen. Ook is de portemonnee (met inhoud) van [slachtoffer] weggenomen uit de bus. Uiteindelijk hebben ze [slachtoffer] met tie-wraps om in de laadruimte van de bus achtergelaten. Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte hierbij een leidende rol had. De verdachte is ook diegene die het meeste geweld heeft gebruikt en het wapen op [slachtoffer] heeft gericht. Door zo te handelen, hebben de verdachte en zijn mededader een enorm angstaanjagende situatie gecreëerd voor [slachtoffer] , die gewoon aan het werk was. Zoals uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] is gebleken, heeft de overval een enorme impact op zijn leven (gehad) en kan hij zijn werk niet meer doen zoals voorheen. Een dergelijke overval maakt niet alleen een grove inbreuk op het gevoel van veiligheid voor het slachtoffer, maar heeft doorgaans ook impact op mensen uit de wijk en de samenleving als geheel.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 27 mei 2025, waaruit blijkt dat hij zich recent (in 2021 en in 2023) schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een straatroof. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar het reclasseringsadvies van 16 september 2025, opgesteld door M. Goldstein, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat de reclassering wegens de ontkennende proceshouding geen delictgerelateerde factoren kan aanwijzen. De verdachte komt sinds vijftienjarige leeftijd bij justitie en politie in beeld en volgens de reclassering is sprake van een delictpatroon aangaande (onder meer) geweldsmisdrijven. Tevens komt de verdachte in beeld voor vermogensdelicten en zijn er meerdere delicten in vereniging gepleegd. De reclassering stelt dat bij een bewezenverklaring niet uit te sluiten is dat de financiën van de verdachte en zijn sociaal netwerk van invloed zijn geweest op het delictgedrag. Gezien wordt dat, ondanks verschillende trajecten van ondersteuning en aanmoediging, instabiliteit op meerdere leefgebieden al langere tijd voortduurt en de verdachte altijd keuzes lijkt te maken die leiden tot politie- en justitiecontact. Op basis van het delictverleden van de verdachte en de voortdurende instabiliteit op de verschillende leefgebieden ziet de reclassering risico’s voor toekomstig delictgedrag. De reclassering schat het recidiverisico dan ook in als hoog. De reclassering vindt een plan van aanpak geïndiceerd en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Strafkader Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor meerderjarigen voor een overval op een transport gaat uit van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Als strafverzwarende omstandigheid neemt de rechtbank mee dat de overval in samenwerkingsverband plaatsvond en dat de verdachte al eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte en zijn mededader zich voor hebben gedaan als politieagenten en de verdachte een vuurwapen op het slachtoffer heeft gericht.
Gelet op dit alles legt de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden op, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verbindt daaraan de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd; dat geldt ook voor de ambulante behandeling.
Tenuitvoerlegging van de straf De gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.
6 Vordering benadeelde partij
6.1. Vordering van de benadeelde partij(en) [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 15.875,00, bestaande uit € 875,00 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
6.2. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie vindt dat er sprake is van rechtstreekse schade, maar dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank daarom gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en de vordering voor wat betreft de materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 400,00. De officier van justitie verzoekt daarnaast de vordering voor wat betreft immateriële schade te matigen en toe te wijzen tot een bedrag van € 4.000,00, nu gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen ervan kan worden aangenomen dat de benadeelde partij schade heeft geleden. De officier van justitie vordert in totaal een bedrag van € 4.400,00 toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor wat betreft het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
6.3. .3. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte verzoekt om de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering in het geheel niet is onderbouwd. Daarnaast vindt ze het immaterieel gevorderde bedrag geenszins passend en verzoekt dit bedrag, indien de vordering deels wordt toegewezen, aanzienlijk te matigen.
6.4. Oordeel van de rechtbank Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde gewapende overval rechtstreeks schade heeft opgelopen.
Materiële schade De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade in een direct oorzakelijk verband staat met het bewezenverklaarde feit dat door de verdachte is gepleegd. Voor een deel van de schadeposten geldt echter dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank loopt de schadeposten hieronder na.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten rijbewijs en portemonnee ter hoogte van in totaal € 75,00 komt voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de schade is niet onderbouwd met stukken, maar de rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 75,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 december 2024 tot de dag van volledige betaling.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost contant geld ter hoogte van € 300,00 komt eveneens voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt het toe te wijzen bedrag vast op € 240,00, nu [slachtoffer] bij de aangifte heeft vermeld dat dat het bedrag was wat er in de weggenomen portemonnee zat. De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost gatelocks ter hoogte van € 500,00 is niet onderbouwd en uit de aangifte blijkt ook niet dat deze gatelocks zijn weggenomen of vernield. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade De benadeelde partij maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Deze vergoeding kan worden toegekend indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake bij geestelijk letsel. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete (medische) gegevens moeten onderbouwen. In een voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aard en de ernst van de normschending, een gewapende overval op een bestelbusje, reeds dat een aantasting in de persoon in de vorm van psychische schade in dit geval kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft daarnaast in zijn vordering tot schadevergoeding toegelicht dat hij angstgevoelens aan de overval heeft overgehouden, waardoor hij spanning en paniek ervaart en hij zijn werk niet meer kan uitvoeren zoals voorheen. De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 3.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de normschending, zoals ook omschreven in de strafmotivering, de nadelige gevolgen die de benadeelde partij blijkens haar voorgedragen slachtofferverklaring al heeft ondervonden, en de schadevergoedingen die door rechters in soortgelijke gevallen worden toegekend. Met name gelet op bedragen die doorgaans worden toegewezen, wijst de rechtbank niet het volledig gevorderde bedrag toe. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Totaal toegewezen bedrag De rechtbank zal in totaal een bedrag van € 3.315,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2024. De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.315,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 december 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 43 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
10 Toegepaste wetsartikelen
De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen: 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank:
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
-
verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 40 maanden;
-
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
-
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
-
als voorwaarden gelden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland meldt op het adres Zwarte Woud 2 in Utrecht. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- indien geïndiceerd verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer]
€ 3.315,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 43 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mr. N.P.J. Janssens en mr. E.H.M. Druijf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Opsteyn, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 december 2024 te Houten, althans in Nederlandtezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,- één of meerdere pakketten met waardevolle goederen en/of- een portemonnee (met inhoud) en/of- een sleutel(bos),in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] ,gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door- met een personenauto voor de bus van die [slachtoffer] te rijden en/of in de achterruit het signaal 'politie volgen' te tonen en/of die [slachtoffer] te volgen en/of tot stoppen te manen en/of- vervolgens aan te geven de laadruimte van die bus te willen controleren en/of- vervolgens die [slachtoffer] in de laadruimte van de bus te duwen en/of die [slachtoffer] bij zijn handen/polsen vast te houden en/of op zijn borst te duwen en/of- vervolgens die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] te richten en/of daarbij te zeggen dat als hij, [slachtoffer] , zou bewegen, hij beschoten zou worden en/of- de polsen van die [slachtoffer] met tiewraps aan elkaar vast te maken en/of- vervolgens de deur van de laadruimte dicht te doen, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader vertrok(ken);
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer 2024401458, doorgenummerd pagina 1 tot en met 370. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Pagina 93 van het dossier.
Pagina 94 van het dossier.
Pagina 95 van het dossier.
Pagina 103 van het dossier.
Pagina 198 van het dossier.
Pagina 199 van het dossier.
Pagina 200 van het dossier.
Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 27 december 2024, opgesteld door dr. J. Warnaar, NFI-deskundige, pagina 205 van het dossier.
Idem, pagina 206 van het dossier.
Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 25 februari 2025, opgesteld door dr. J. Warnaar, NFI-deskundige, pagina 218 van het dossier.
Idem, pagina 219 van het dossier.
Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 23 april 2025, opgesteld door dr. J. Warnaar, NFI-deskundige, pagina 367 van het dossier.
Idem, pagina 368 van het dossier.