ECLI:NL:RBMNE:2025:5188 - Rechtbank Midden-Nederland - 3 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-279902-24; 96-162707-22 (vordering tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] geboren op [2003] te [geboorteplaats] (Syrië) wonende aan de [adres] te [woonplaats]hierna: de verdachte.
1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. P. Jansen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
2 TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 29 augustus 2024 in Utrecht geprobeerd heeft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van het leven te beroven door met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] te schieten, of (subsidiair) geprobeerd heeft die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, of (meer subsidiair) die [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht het onder subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie acht het onder primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde op grond van het hiernavolgende. Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat verdachte, zoals ten laste is gelegd, gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen. Het dossier bevat aanwijzingen dat er gebruik is gemaakt van een alarmpistool. Er zijn geen aanwijzingen dat er gebruik is gemaakt van een gaspistool. Een alarmpistool is geen vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie. Nu niet kan worden vastgesteld dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen, dient algehele vrijspraak te volgen van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het informatieblad van het Nederlands Forensisch Instituut (“NFI”) dat zich in het dossier bevindt, ziet op (zwaar lichamelijk) letsel dat kan ontstaan als gevolg van het gebruik van een gasvuurwapen. Uit het dossier volgt echter dat er gebruik is gemaakt van een alarmpistool en zogenaamde “knalpatronen”. Dat gebruik zou zijn gemaakt van een gasvuurwapen en gaspatronen volgt op geen enkele wijze uit het dossier. Het enige gevolg van het afvuren van knalpatronen met een alarmpistool is een harde knal. Het afvuren van een knalpatroon met een alarmpistool op ofwel een korte afstand van een met kleding bedekte zijde van het lichaam ofwel op een afstand of 3 à 4 meter richting het hoofd levert naar algemene ervaringsregels niet zonder meer de aanmerkelijke kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel op.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak primair en subsidiair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven. Evenmin acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Alarmpistool of gaspistool Voorop staat dat het door verdachte gebruikte wapen is niet teruggevonden. Op de plaats delict zijn een drietal hulzen van knalpatronen aangetroffen. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij met een alarmpistool in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten. [slachtoffer] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte met een alarmpistool op hem had geschoten. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij de knal die hij hoorde, herkende als de knal van een alarmpistool. Het dossier bevat geen informatie waaruit afgeleid kan worden dat verdachte met een gaspistool heeft geschoten. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat verdachte met een alarmpistool in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel De rechtbank is - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat verdachte niet het volle opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] door met een alarmpistool een knalpatroon af te schieten op zeer korte afstand van de zijde van het lichaam van [slachtoffer] dan wel door op korte afstand met een alarmpistool een knalpatroon af te schieten richting het hoofd van [slachtoffer] . De eerste vraag die hiertoe beantwoord dient te worden is of bij het schieten van een knalpatroon met een alarmpistool op voornoemde wijze een aanmerkelijke kans bestaat op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat het verschieten van een knalpatroon met een alarmpistool vanaf een zeer korte afstand op de zij van het slachtoffer dan wel het verschieten van een knalpatroon met een alarmpistool vanaf een paar meter afstand in de richting van het hoofd van het slachtoffer, een aanmerkelijke kans oplevert op zwaar lichamelijk letsel. Uit het informatieblad van het NFI (daterend uit 2019) blijkt dat het letsel dat daar wordt genoemd letsel betreft dat wordt toegebracht door gaswapens en niet door alarmpistolen. In het informatieblad wordt weliswaar vermeld dat de gevaren die in de tekst worden beschreven ook indicatief zijn voor alarmpistolen, maar daaraan wordt toegevoegd dat deze gevaren wel minder zullen zijn dan bij gaspistolen. In hoeverre dit dan minder is wordt verder niet uitgelegd. Het NFI informatieblad geeft een vrij algemeen beeld over mogelijke gevaren, waarbij duidelijk is dat de gevaren minder zijn bij het gebruik van een alarmpistool. In het dossier ontbreekt verder een deskundige opinie of in het onderhavige, concrete geval er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om wettig en overtuigend te bewijzen dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van het verschieten van knalpatronen met een alarmpistool. Het feit dat het slachtoffer slechts een brandwond heeft opgelopen op de zijkant van zijn lichaam en voor korte tijd even niks meer kon horen, onderstrepen dat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden gezegd dat er een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel door het handelen van verdachte. Enig zwaar lichamelijk letsel is immers niet ontstaan. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.3.2 meer subsidiair (mishandeling) De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, nu het slachtoffer letsel en pijn heeft opgelopen als gevolg van het handelen van verdachte . De verdachte heeft het onder subsidiair ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden, gelet op artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
Partiële vrijspraak. Een alarmpistool is geen vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de wet wapens en munitie. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het onderdeel “vuur”.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
meer subsidiair op 29 augustus 2024 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal met een wapen op die [slachtoffer] te schieten. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6 STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
meer subsidiair mishandeling.
7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 OPLEGGING VAN STRAF
8.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
8.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit Verdachte heeft op de openbare weg, in het bijzijn van omstanders, met een alarmpistool een knalpatroon op het slachtoffer [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] heeft hierdoor een kleine brandwond aan de zijkant van zijn buik opgelopen. In eerste instantie dacht hij dat hij door een kogel geraakt was en zou overlijden. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook [slachtoffer] enorme angst aangejaagd en hem bovendien letsel toegebracht. Daarnaast zorgt het schieten met een wapen op een persoon op de openbare weg voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Persoonlijke omstandigheden Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
-
een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 september 2025, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
-
een reclasseringsadvies van het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering van 1 september 2025, opgemaakt door M. Ippel, reclasseringswerker.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Verder geeft de reclassering in haar rapport aan dat er problemen zichtbaar zijn op het gebied van dagbesteding en financiën. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat omdat verdachte bij de reclassering het tenlastegelegde ontkent. Verdachte heeft tijdens zijn schorsing meegewerkt aan de begeleiding door de reclassering. Fivoor ziet door de ontkennende houding van verdachte, ondanks de klachten die verdachte ervaart op het gebied van zijn psychosociaal functioneren, geen ingang voor ambulante behandeling. Voor de reclassering is het onduidelijk of zijn klachten op dit gebied meespeelden bij onderhavige verdenkingen. Positief te noemen is dat verdachte meewerkt aan begeleiding vanuit het buurtteam en de gemeente op het gebied van zijn financiën en dagbesteding.Enerzijds wordt zichtbaar dat de aanwezige begeleiding op de praktische gebieden mogelijk voldoende lijkt. Anderzijds betreft het een heftig geweldsdelict, waarbij de vraag speelt welke factoren hieraan hebben bijgedragen. De zorgen die bestaan omtrent betrokkene zijn psychosociaal functioneren en houding, lijken een forensische ambulante behandeling te indiceren.De reclassering adviseert verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, het hebben van een dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Strafoplegging De verdachte heeft op de zitting grotendeels opening van zaken gegeven over het tenlastegelegde en heeft verklaard dat hij bereid is mee te werken aan de door de reclassering gestelde bijzondere voorwaarden.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie door verdachte ook vrij te spreken van het subsidiair tenlastegelegde, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank ziet, net als de reclassering, geen reden af te wijken van de toepassing van het volwassenenstrafrecht. Hoewel de kwalificatie van het bewezenverklaarde “slechts” een mishandeling oplevert, is gelet op de context, te weten het gebruik van een wapen op de openbare weg, wel sprake van een mishandeling die het opleggen van een gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank acht het echter niet noodzakelijk dat verdachte terug de gevangenis in moet. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 14 weken, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is. De rechtbank zal hiervan een deel, te weten 12 weken, voorwaardelijk opleggen en verbindt hieraan een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van 100 uren opleggen, als verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten, mede omdat dit een vergaande en ingrijpende maatregel is, om ook “voor zover nodig het innemen van medicijnen” op te nemen als bijzondere voorwaarde, zoals de reclassering bij de ambulante behandeling heeft geadviseerd.
9 BESLAG
9.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd de onder verdachte in beslaggenomen voorwerpen, een kapmes en een patroon, te onttrekken aan het verkeer.
9.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
9.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank zal geen beslissing nemen over de onder verdachte in beslaggenomen voorwerpen, omdat verdachte op de zitting afstand heeft gedaan van deze voorwerpen.
10 VORDERING TENUITVOERLEGGING
10.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft de gehele tenuitvoerlegging gevorderd van de door de kantonrechter in deze rechtbank op 23 december 2022 voorwaardelijk opgelegde hechtenis van 1 week.
10.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft bepleit dat de vordering tenuitvoerlegging, gelet op de bepleite vrijspraak, afgewezen dient te worden. Subsidiair dient de vordering afgewezen te worden omdat deze niet opportuun is. Het onderhavige feit betreft immers een geheel andersoortig feit dan het feit waarvoor de tenuitvoerlegging wordt gevorderd.
10.3 Het oordeel van de rechtbank Bij vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 23 december 2022 (parketnummer 96-162707-22) is verdachte 1 week hechtenis voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd. Dat het feit waarvoor de vordering tenuitvoerlegging wordt toegewezen een andersoortig feit is dan het onderhavige, kan daaraan niet afdoen. Een van de voorwaarde bij het opleggen van die voorwaardelijke straf is immers dat verdachte zich niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit, waaraan hij zich niet heeft gehouden.
11 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
-
verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
-
verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
-
verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
-
verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 weken;
-
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 12 weken, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
-
stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
-
als algemene voorwaarden gelden dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Leger des Heils op het adres Zeehaenkande 30 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich inspant voor het vinden en behouden van een dagbesteding (betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding), met een vaste structuur;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- waarbij het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96-162707-22
-
wijst de vordering toe;
-
gelast de tenuitvoerlegging van de door de kantonrechter in deze rechtbank bij vonnis van 23 december 2022 opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter, mrs. I.G.C. Bij de Vaate en L.R.H. Koekoek, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 oktober 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 augustus 2024 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 29 augustus 2024 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 29 augustus 2024 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in de richting van die [slachtoffer] te schieten; ( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )