Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:4942 - TBS-maatregel voor geweld in detentie ondanks verminderde toerekeningsvatbaarheid - 17 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:494217 september 2025

Essentie

De rechtbank veroordeelt een verminderd toerekeningsvatbare verdachte voor diverse geweldsdelicten tegen medegedetineerden. Vanwege ernstige stoornissen en een zeer hoog recidiverisico wordt naast een korte gevangenisstraf de maatregel tbs met dwangverpleging opgelegd, omdat de veiligheid van anderen dit vereist.

Uitspraak inhoud

Strafrecht Zittingsplaats Lelystad

Parketnummers: 16.149384-24, 16.247054-24, 08.397496-24, 08.397503-24 (gev. ttz) (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 17 september 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] , geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] , gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de Penitentiaire Inrichting [plaats 1] .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 juli 2024, 22 oktober 2024, 14 januari 2025, 11 april 2025, 11 juni 2025 en 3 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door mr. W.D. de Boer namens benadeelde [slachtoffer 1] , mr. M.D.A. Stam namens benadeelde [slachtoffer 2] en mr. S.C. Kanhai namens benadeelde [slachtoffer 3] .

2 TENLASTELEGGINGEN

De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt erop neer dat verdachte:

Parketnummer 16.149384-24

1 op 29 april 2024 in [plaats 2] al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld door kokend of zeer warm water in het gezicht van [slachtoffer 1] te gooien;

subsidiair ten laste gelegd als een poging daartoe en meer subsidiair ten laste gelegd als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;

2 op 10 februari 2024 in [plaats 2] heeft geprobeerd een medewerker van de JJI [plaats 2] zwaar te mishandelen door met een afgebroken wc-borstel, waaraan een zeer scherpe punt was gemaakt, een stekende beweging in de richting van het hoofd van die groepsleider te maken;

Parketnummer 16.247054-24

1 op 16 juni 2024 in [plaats 2] [slachtoffer 2] zwaar heeft mishandeld door [slachtoffer 2] tegen het hoofd en/of de nek te stompen en/of tegen de benen te schoppen;

subsidiair ten laste gelegd als een poging daartoe en meer subsidiair ten laste gelegd als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg;

2 op 10 juli 2024 in [plaats 2] heeft geprobeerd [slachtoffer 3] zwaar te mishandelen door [slachtoffer 3] aan te vallen waardoor hij met zijn achterhoofd tegen een muur aan is gekomen en/of tegen het gezicht te slaan;

subsidiair ten laste gelegd als mishandeling;

Parketnummer 08.397496-24

op 22 augustus 2024 in [plaats 3] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door [slachtoffer 4] in/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen;

Parketnummer 08.397503-24

op 18 september 2024 in [plaats 3] heeft geprobeerd [slachtoffer 4] zwaar te mishandelen door met een pen in het hoofd van [slachtoffer 4] te steken of te prikken;

subsidiair ten laste gelegd als mishandeling.

De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16.149384-24, 16.247054-24, 08.397496-24 en 08.397503-24 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 en 2, feiten 3 en 4, feit 5 en feit 6.

3 VOORVRAGEN

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair, 3 primair en subsidiair en 6 primair tenlastegelegde. De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair, 2, 3 meer subsidiair, 4 primair, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

4.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, 2, 3 primair en subsidiair, 4 primair en 6 primair tenlastegelegde. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 subsidiair, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

Feit 2

Vrijspraak Een medewerker van de Justitiële Jeugdinrichting [plaats 2] (JJI) heeft verklaard dat verdachte op 10 februari 2024 met een voorwerp in zijn hand op hem af is gekomen en met dit voorwerp stekende bewegingen in zijn richting heeft gemaakt. Hij zag dat verdachte een beweging naar zijn hoofd maakte. De medewerker heeft verdachte van zich afgetrapt. Het voorwerp dat verdachte in zijn hand had, bleek later een afgebroken steel van een wc-borstel te zijn, waaraan een (scherpe) punt was gemaakt.

De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of en hoe de steekbewegingen van verdachte richting de JJI-medewerker zijn uitgevoerd. Niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van gericht steken en indien dit het geval was, op welke delen van het lichaam of het hoofd dit was gericht. Evenmin kan worden vastgesteld of en zo ja, met welke kracht verdachte steekbewegingen heeft gemaakt. Het dossier bevat alleen een verklaring van aangever die ondersteund wordt door een verklaring van een collega die het incident niet heeft gezien en een verklaring van een collega die gaat over hetgeen de verdachte achteraf heeft verklaard. Verdachte zou verklaard hebben dat hij de collega iets aan wilde doen met de toiletborstel. Concreter wordt deze verklaring niet. Deze beide verklaringen gaan niet over wat er nu daadwerkelijk is gebeurd. Bovendien kan niet worden vastgesteld van wat voor “wapen” verdachte gebruik heeft gemaakt. Het dossier bevat slechts een foto van de afgebroken wc-borstel, waaraan verder geen onderzoek is verricht.

Onder voornoemde onduidelijke omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en ook niet dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de JJI-medewerker als gevolg van zijn handelen zodanig letsel zou oplopen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.

Feiten 1, 3, 4 en 5

Vrijspraak feiten 1 primair, 3 primair en subsidiair en 4 primair De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

Verdachte dient voorts te worden vrijgesproken van het onder 4 primair tenlastegelegde. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de tot het dossier behorende feiten en omstandigheden niet worden afgeleid dat het handelen van verdachte was gericht op het aan het slachtoffer [slachtoffer 3] toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Bewijsmiddelen Het onder 1 subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde is door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en er is geen vrijspraak bepleit van deze feiten. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen.

Feit 1 subsidiair

  • het in de wettelijke vorm opgemaakte Proces-verbaal aanvullend verhoor aangevervan 1 mei 2024, genummerd PL0900-2024135517-5, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van aangever [slachtoffer 1]

(dossier 16.149384-24: procesdossier p. 1-88, pagina’s 12 en 13);

  • het in de wettelijke vorm opgemaakte Proces-verbaal verhoor verdachtevan 1 mei 2024, genummerd PL0900-2024135517-7, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , hoofdagenten van politie Midden-Nederland, houdende een bekennende verklaring van verdachte

(dossier 16.149384-24: procesdossier p. 1-88, pagina’s 40 en 41).

Feit 3 meer subsidiair

  • het in de wettelijke vorm opgemaakte Proces-verbaal aangiftevan 1 juli 2024, genummerd PL0900-2024207634-2, opgemaakt door [verbalisant 4] , brigadier van politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van aangever [slachtoffer 2]

(dossier 16.247054-24: procesdossier p. 1-29, pagina’s 7 en 8);

  • een geschrift: een Geneeskundige verklaring van 11 juli 2024, houdende medische informatie betreffende [slachtoffer 2] na medisch onderzoek op 17 juni 2025

(dossier 16.247054-24: procesdossier p. 1-29, pagina 13);

  • het in de wettelijke vorm opgemaakte Proces-verbaal verhoor getuigevan 4 juli 2024, genummerd PL0900-2024207634-3, opgemaakt door [verbalisant 5] , agent van politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van een medewerker van de Penitentiaire Inrichting [plaats 2] (gehoord onder nummer)

(dossier 16.247054-24: procesdossier p. 1-29, pagina 15);

  • het in de wettelijke vorm opgemaakte Proces-verbaal bevindingenvan 11 juli 2024, genummerd PL0900-2024207634-6, opgemaakt door [verbalisant 5] voornoemd, houdende bevindingen van deze verbalisant

(dossier 16.247054-24: procesdossier p. 1-29, pagina 26);

  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2025.

Feit 4 subsidiair

  • het in de wettelijke vorm opgemaakte Proces-verbaal aangiftevan 15 juli 2024, genummerd PL0900-2024224315-2, opgemaakt door [verbalisant 4] , brigadier van politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van aangever [slachtoffer 3]

(dossier 16.247054-24: procesdossier p. 1-29, pagina 19);

  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2025.

Feit 5

  • het in de wettelijke vorm opgemaakte Proces-verbaal aangiftevan 22 augustus 2024, genummerd 240822-588-280, opgemaakt door [verbalisant 6] , agent van politie Oost-Nederland, houdende een verklaring van aangever [slachtoffer 4]

(dossier 08.397496-24: procesdossier p. 1-30, pagina 7);

  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2025.

Feit 6

Bewijsmiddelen [1]

Het proces-verbaal aangifte, opgemaakt door [verbalisant 7] , brigadier van politie Oost-Nederland, houdende als omschrijving aangifte en verklaring van aangever [slachtoffer 4], zakelijk weergegeven: Plaats delict: [plaats 3] . Op 18 september 2024 liep [verdachte] mijn cel in. Ik werd uit het niets vastgepakt door [verdachte] en voelde dat hij met een pen op mij in begon te steken. Ik voelde dat hij mij raakte op mijn rechter jukbeen en rechtsachter op mijn achterhoofd. Ik voelde pijn als gevolg van dit steken en voelde dat er bloed over mijn gezicht liep. De beide steekwonden moesten worden gehecht. [2]

Een vordering verstrekking beelden van beveiligingscamera’s van 18 september 2024, opgemaakt door [verbalisant 8] , inspecteur van politie Oost-Nederland, houdende als verklaring van deze verbalisant, zakelijk weergegeven: Van de Penitentiaire Inrichting te [plaats 3] worden gevorderd: camerabeelden van 18 september 2024 van 14:20 uur tot en met 14:40 uur. [3]

Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 9] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, houdende als bevindingen van deze verbalisant, zakelijk weergegeven: Op de beelden is het slachtoffer zichtbaar. Vervolgens is te zien dat verdachte om de hoek komt lopen. Beide personen verdwijnen in een ruimte, waarbij de deur open blijft staan. Hierna komt het slachtoffer uit de kamer gerend met de dader achter zich aan. Waarneembaar is dat de dader met een voorwerp in zijn rechterhand insteekt op het hoofd van het slachtoffer. Verdachte heft nogmaals zijn arm ver boven zijn hoofd waarna hij wederom het slachtoffer tracht te steken. Een medewerkster haalt het slachtoffer en verdachte uit elkaar en verdachte laat iets vallen wat lijkt op een pen. Er is bloed waarneembaar op het gezicht van het slachtoffer. Aangever: [slachtoffer 4] . Verdachte: [verdachte] . [4]

Bewijsoverweging Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte slachtoffer [slachtoffer 4] in het hoofd heeft gestoken. Dit steken moet hebben plaatsgevonden met enige kracht, aangezien [slachtoffer 4] letsel heeft opgelopen. Over het steekwapen is echter niet meer bekend dan dat het een pen was; of dit steekwapen scherp was en van welk materiaal het was gemaakt, is onbekend gebleven. Bovendien kan niet worden vastgesteld of sprake is geweest van gericht steken en indien dit het geval was, op welk deel van het hoofd van [slachtoffer 4] dit was gericht, en evenmin kan worden vastgesteld of het steken met kracht heeft plaatsgevonden.

Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en ook niet dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 4] als gevolg van zijn handelen zodanig letsel zou oplopen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 6 primair tenlastegelegde.

[slachtoffer 4] heeft letsel en pijn opgelopen ten gevolge van het handelen van verdachte. De onder 6 subsidiair tenlastegelegde mishandeling kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

  1. subsidiair

3 meer subsidiair

- meermalen tegen het hoofd te stompen, en

- tegen de benen te schoppen,

4 subsidiair

- terwijl hij gezeten was op een stoel te duwen, waardoor hij met zijn achterhoofd tegen de muur aan kwam, en

- meermalen te slaan tegen het gezicht;

5 op 22 augustus 2024 te [plaats 3] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] meerdere malen tegen het gezicht te stompen;

6 subsidiair

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen onder 1 subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 subsidiair, 5 en 6 subsidiair meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6 STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

  1. subsidiair

3 meer subsidiair

4 subsidiair, 5 en 6 subsidiair, telkens:

7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte houdt de rechtbank rekening met een Pro Justitia rapportage van 28 juli 2025, betreffende een psychologisch en psychiatrisch onderzoek naar (de geestvermogens van) verdachte, opgemaakt door A.J. van den Dorpel, GZ-psycholoog, en M.B.F. van Berkel, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum , psychiatrische observatiekliniek te Almere (hierna te noemen: PBC-rapport of PBC).

De deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een zeer fors gestoorde agressieregulatie, een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis met recidiverende woede-uitbarstingen, een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis (ten minste matig in ernst) en zwakbegaafdheid.

De beschreven psychopathologie was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundigen achten het niet waarschijnlijk dat de psychopathologie ten tijde van het tenlastegelegde geen rol gespeeld zou hebben en dat verdachte andere afwegingen had kunnen maken. De deskundigen adviseren om de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.

De rechtbank neemt de conclusie van de beide deskundigen op de daartoe aangevoerde gronden over en is, gelet daarop, van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8 OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte:

  • verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 423 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;

  • te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna te noemen: tbs-maatregel of tbs met dwangverpleging).

8.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het advies van de psycholoog en de psychiater om het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen, de (persoonlijkheids)problematiek van verdachte en de omstandigheid dat zich in het afgelopen jaar geen incidenten meer hebben voorgedaan. De raadsman heeft bepleit aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd; hij heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 8 maanden, dan wel, indien de rechtbank dat te laag vindt, van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het opleggen van een tbs met dwangverpleging. Verdachte begrijpt het advies tot het opleggen van deze maatregel en houdt er rekening mee dat de maatregel wordt opgelegd.

8.3 Het oordeel van de rechtbank

Aard en ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade, en een viertal mishandelingen, waarbij één van de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Deze geweldsdelicten hebben zich afgespeeld binnen het kader van detentie en waren gericht tegen medegedetineerden. Telkens is sprake geweest van een uitbarsting van geweld - veelal ogenschijnlijk uit het niets - nadat verdachte zich uitgedaagd voelde, ergens op werd aangesproken of simpelweg omdat een medegedetineerde of diens houding of uitspraken hem niet aanstonden.

Bij verdachte is sprake van een patroon van agressie, een volledig gebrek aan respect voor anderen en hun persoonlijke levenssfeer, en een gebrek aan spijt en berouw.

De gedragingen van verdachte hebben een grote impact gehad op de slachtoffers en hebben hen ook angst aangejaagd, zoals blijkt uit de aangiftes en de door hen overgelegde informatie bij hun vorderingen als benadeelden. De ervaring leert dat slachtoffers van mishandeling nog lange tijd last kunnen ondervinden van de psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen.

De persoon van verdachte De rechtbank houdt ten aanzien van de persoon van verdachte onder meer rekening met:

Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, waaronder mishandelingen. Aan verdachte is in 2021 ter zake die misdrijven een (forse) vrijheidsstraf opgelegd, alsmede de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

De reclassering heeft geconcludeerd dat sprake is van een patroon van geweldsdelicten. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met een tbs met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen en heeft negatief geadviseerd over een zodanige tbs. Geadviseerd is verdachte ter observatie op te nemen in het PBC.

Verdachte is ter observatie opgenomen geweest in het PBC en dit heeft geresulteerd in het PBC-rapport van 28 juli 2025. Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van (ernstige) stoornissen zoals hiervoor in rubriek 7 is omschreven. Uit het rapport en de daarop door de beide rapporteurs ter zitting van 3 september 2025 gegeven toelichting blijkt voorts het volgende.

De sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte is al op jonge leeftijd verstoord geraakt en er is sprake van een zeer fors gestoorde agressieregulatie. Er is weinig nodig om boosheid en agressie aan te wakkeren en verdachte is onmachtig om opkomende boosheid te beheersen en om sturing te geven aan de uitingsvorm hiervan. Regulerende functies, waaronder de impulscontrole, frustratietolerantie en agressieregulatie zijn zeer beperkt ontwikkeld, waardoor verdachte vrij snel en in reactie op lichte stress of spanning tot extreme woede-uitbarstingen en ernstig fysiek geweld kan komen. Dit heeft geleid tot een patroon van agressie, waarbij respect voor anderen, spijt en berouw ontbreken. Verdachte heeft nagenoeg geen zicht op eigen en andermans belevingswereld, kan emoties nauwelijks doorvoelen, is niet in staat op emoties te anticiperen en kan, door het ontbreken van gedragsalternatieven, niet anders dan tot het uiten van boosheid komen. Dat maakt hem grotendeels afhankelijk van externe regulering door middel van structuur en steunende bejegening, alsmede (antipsychotische) medicatie binnen een beveiligde omgeving. Het risico op geweld, alsmede ernstig lichamelijk letsel en acuut dreigend geweld wordt zeer hoog geschat. Dit geldt niet alleen indien verdachte onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij, maar ook binnen een (klinische) structuur en penitentiaire inrichtingen. Behandeling binnen een omgeving met het hoogste beveiligingsniveau is noodzakelijk om het risico op herhaling van ernstig geweld met letsel en acuut dreigend geweld te reduceren. Geadviseerd is om aan verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen.

Verdachte heeft ter zitting van 3 september 2025 verklaard dat hij het advies tot het opleggen van de tbs-maatregel goed vindt, omdat oplegging van de maatregel hem kan helpen. Hij merkt dat medicatie goed werkt en wil meewerken aan behandeling en therapie. Familie is voor verdachte zeer belangrijk. In de toekomst wil hij graag weer een opleiding volgen en ondernemer worden.

De op te leggen straf Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals ter terechtzitting is gebleken en hiervoor is omschreven.

De aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank is, mede in verband met een juiste normhandhaving, van oordeel dat een zodanige straf passend en geboden is; een lichtere strafrechtelijke afdoening zou de aard en de ernst van het bewezenverklaarde miskennen. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf opleggen aan verdachte.

Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf houdt de rechtbank onder meer rekening met het strafblad van verdachte. Hoewel aan verdachte eerder een (forse) vrijheidsstraf en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd ter zake geweldsmisdrijven, heeft dit hem er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen. De rechtbank houdt hiermee rekening in het nadeel van verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met het advies van de psycholoog en de psychiater om het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen. Ten slotte let de rechtbank op wat door rechters in min of meer vergelijkbare strafzaken is opgelegd.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank oplegging aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op deze gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De op te leggen maatregel De rechtbank stelt vast dat bij verdachte sprake is van een zeer fors gestoorde agressieregulatie, zwakbegaafdheid, ernstige psychopathologie zoals beschreven in rubriek 7 en een zeer hoog en acuut risico op recidive en gewelddadige escalatie, niet alleen indien verdachte onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij, maar ook in detentie en binnen een klinische setting.

De rechtbank acht een stevig, intensief en langdurig behandeltraject noodzakelijk. Om het zeer hoge risico op recidive terug te kunnen dringen, dient de behandeling plaats te vinden in een forensisch klinische setting en is het noodzakelijk dat voor de behandeling voldoende tijd kan worden genomen. Deze behandeling dient bovendien plaats te vinden met een goed risicomanagement binnen een omgeving met het hoogste beveiligingsniveau. Belangrijk om tot een stabiel functioneren van verdachte te komen, zijn een zeer steunende (bejegening) en structurerende omgeving, waarborgen qua veiligheid voor zowel medewerkers als medegedetineerden, antipsychotische medicatie, abstinentie van cannabis en een klimaat met weinig stressoren en een laag niveau van gevoelsuitingen.

Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk maakt. De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de deskundigen op de daartoe in het PBC-rapport genoemde gronden over. De tbs-maatregel met dwangverpleging biedt de beste en enige mogelijkheid voor de voor verdachte noodzakelijk geachte behandeling in een klinische setting met het hoogste beveiligingsniveau zoals hiervoor beschreven, zonder een vooraf bepaalde beperking in duur van de behandeling.

De rechtbank weegt (in positieve zin) mee dat verdachte lijkt in te zien dat een behandeling hem kan helpen en dat hij wil meewerken aan behandeling en therapie.

De rechtbank zal aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen. Deze maatregel is proportioneel, mede bezien de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld wegens geweldsmisdrijven en dat de behandeling van verdachte in het kader van de destijds opgelegde pij-maatregel niet heeft geleid tot het uitblijven van het plegen van nieuwe, soortgelijke strafbare feiten. Behandeling van verdachte zoals hiervoor beschreven is noodzakelijk alvorens verdachte (op enig moment) in de samenleving kan terugkeren en moet de samenleving de waarborg geven dat een terugkeer van verdachte in de samenleving niet zal plaatsvinden zolang de stoornissen die mede aanleiding zijn geweest voor het handelen van verdachte, onvoldoende zijn behandeld.

De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan, in die zin dat:

• sprake is van een tbs-waardig delict: een misdrijf waarop minimaal vier jaren gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht; • is vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het delict (de delicten) sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens; • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist (gevaarscriterium); • de rechtbank beschikt over adviezen van gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht.

De rechtbank overweegt ten slotte dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.

9 BENADEELDE PARTIJEN

De raadsman heeft verzocht de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, op de grond dat deze vorderingen, hoewel eenvoudig van aard, op een zeer laat tijdstip zijn ingediend, althans ter kennis van de verdediging zijn gebracht.

De rechtbank overweegt dat vorderingen van benadeelde partijen in beginsel mogen worden ingediend tot het moment waarop de officier van justitie ter zitting aanvangt met het requisitoir. Hoewel de vorderingen pas op een laat moment ter kennis zijn gebracht van de rechtbank en de verdediging, heeft indiening tijdig plaatsgevonden. Voor alle vier vorderingen geldt bovendien dat de aard en de omvang van de vorderingen niet van dien aard zijn dat behandeling leidt tot een te zware belasting van het strafgeding. Verdachte wordt door het behandelen van de vorderingen niet in enig belang geschaad.

Het verzoek van de raadsman om de benadeelde partijen op voornoemde grond niet-ontvankelijk te verklaring in hun vorderingen, wordt afgewezen.

9.1 Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde. Tevens is verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.

9.1.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

9.1.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, om reden dat de vordering niet, althans onvoldoende is onderbouwd.

9.1.3 Het oordeel van de rechtbank Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde fysiek letsel heeft opgelopen. Dit letsel dient te worden aangemerkt als ‘licht letsel’, gelet op de relatief korte periode van herstel en de omstandigheid dat geen sprake is van blijvend fysiek letsel. Verdachte heeft met zijn handelen ook inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde. Op grond van het voorgaande komt de benadeelde in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade

De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering niet geheel toewijsbaar. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending en de (beperkte) gevolgen daarvan voor de benadeelde, alsmede met de hoogte van schadebedragen die in soortgelijke zaken door rechters worden toegekend. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 500,00. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen.

De benadeelde partij heeft meer gevorderd aan immateriële schade dan zal worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij ter zake het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

Wettelijke rente Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2024, zijnde de datum waarop het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde is begaan, tot de dag van volledige betaling.

Proceskosten Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 april 2024 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.2 Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde. Tevens is verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.

9.2.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij ter zake het meer gevorderde niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.

9.2.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Hij heeft verzocht het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen.

9.2.3 Het oordeel van de rechtbank Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het BW heeft een benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het onder 3 meer subsidiair bewezenverklaarde fysiek letsel heeft opgelopen. Dit letsel dient te worden aangemerkt als ‘zwaar lichamelijk letsel’. Immers was sprake van een gebroken heup en hebben een ziekenhuisopname en operatie moeten plaatsvinden. Of sprake is van volledig herstel is echter niet bekend en dit geldt ook voor de periode van herstel. De benadeelde heeft naast fysiek letsel ook psychische schade opgelopen door het handelen van verdachte. Op grond van het voorgaande komt de benadeelde in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade.

De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering niet geheel toewijsbaar. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde alsmede met de hoogte van schadebedragen die in soortgelijke zaken door rechters worden toegekend. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,00. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen.

De benadeelde partij heeft meer gevorderd aan immateriële schade dan zal worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij ter zake het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

Wettelijke rente Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2024, zijnde de datum waarop het onder 3 meer subsidiair bewezenverklaarde is begaan, tot de dag van volledige betaling.

Proceskosten Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 16 juni 2024 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.3 Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 4 tenlastegelegde. Tevens is verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.

9.3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

9.3.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, om reden dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.

9.3.3 Het oordeel van de rechtbank Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het BW heeft een benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde fysiek letsel heeft opgelopen. Dit letsel dient te worden aangemerkt als ‘licht letsel’, bestaande uit schrammen op de neus die met hechtpleisters konden worden behandeld. Verdachte heeft met zijn handelen ook inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde. Op grond van het voorgaande komt de benadeelde in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade.

De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering niet geheel toewijsbaar. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending en de (beperkte) gevolgen daarvan voor de benadeelde, alsmede met de hoogte van schadebedragen die in soortgelijke zaken door rechters worden toegekend. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 400,00. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen.

De benadeelde partij heeft meer gevorderd aan immateriële schade dan zal worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij ter zake het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

Wettelijke rente Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2024, zijnde de datum waarop het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde is begaan, tot de dag van volledige betaling.

Proceskosten Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 juli 2024 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 8 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.4 Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van in totaal € 1.630,00, bestaande uit een bedrag van € 130,00 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade. De gestelde materiële schade betreft schade aan een bril ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit en de gestelde immateriële schade betreft een totaalbedrag aan schade ten gevolge van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten. Tevens is verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel toe te passen.

9.4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.130,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij ter zake het meer gevorderde niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.

9.4.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de gestelde materiële kosten aan de bril. Hij heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering betreffende de immateriële kosten, om reden dat de vordering ter zake dit deel onvoldoende is onderbouwd.

9.4.3 Het oordeel van de rechtbank Materiële schade Het gestelde schadebedrag komt voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken van een rechtstreeks verband tussen het gestelde schadebedrag en het onder 5 bewezenverklaarde als bedoeld in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. Dit schadebedrag is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.

De vordering betreffende materiële schade zal geheel worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 130,00.

Immateriële schade Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het BW heeft een benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] als gevolg van het onder 5 en 6 subsidiair bewezenverklaarde (telkens) fysiek letsel heeft opgelopen. Het letsel als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde dient te worden aangemerkt als ‘licht letsel’, bestaande uit enkele schrammen en een blauwe plek in het gezicht. De aard en de ernst van het letsel als gevolg van het onder 6 subsidiair bewezenverklaarde zijn niet bekend; van het letsel zijn geen foto’s beschikbaar en het is niet bekend of het steken met de pen tot blijvend letsel heeft geleid. Verdachte heeft met het onder 5 en het onder 6 subsidiair bewezenverklaarde handelen niet alleen fysiek letsel toegebracht, maar ook inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde. Op grond van het voorgaande komt de benadeelde in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade.

De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering tot een totaalbedrag van € 1.500,00 voor beide feiten niet geheel toewijsbaar. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade heeft de rechtbank ten aanzien van beide bewezenverklaarde feiten rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, alsmede met de hoogte van schadebedragen die in soortgelijke zaken door rechters worden toegekend. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de immateriële schade ten gevolge van het onder 5 bewezenverklaarde naar billijkheid vast op een bedrag van € 400,00 en de immateriële schade ten gevolge van het onder 6 subsidiair bewezenverklaarde op een bedrag van € 800,00. De vordering zal tot die bedragen worden toegewezen.

De benadeelde partij heeft meer gevorderd aan immateriële schade dan zal worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij ter zake het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

Wettelijke rente De toe te wijzen bedragen aan materiële en immateriële schade zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente, in die zin dat:

Proceskosten Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van voornoemde bedragen van € 530,00 en € 800,00, telkens te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde data, telkens tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zullen deze verplichtingen worden aangevuld met 10, respectievelijk 16 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichtingen niet opheft.

De betaling(en) die is/zijn gedaan aan de Staat wordt/worden op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 300 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11 BESLISSING

De rechtbank:

Vrijspraak

  • verklaart het onder 1 primair, 2, 3 primair en subsidiair, 4 primair en 6 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Bewezenverklaring

  • verklaart het onder 1 subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 subsidiair, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

  • verklaart het onder 1 subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 subsidiair, 5 en 6 subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

  • verklaart het onder 1 subsidiair, 3 meer subsidiair, 4 subsidiair, 5 en 6 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf en maatregel

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;

  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair)

Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3 meer subsidiair)

Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 4 subsidiair)

Benadeelde partij [slachtoffer 4] (feiten 5 en 6 subsidiair)

  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting(en) tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. I. Timmermans en mr. T.M. Sanders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 september 2025.

Mr. Timmermans, mr. Sanders en mr. Horst zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.Bijlage: de tenlasteleggingen

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:

Parketnummer 16.149384-24

1 op of omstreeks 29 april 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweedegraads) brandwonden en/of littekens in het gezicht, althans op het hoofd heeft toegebracht door kokend of zeer warm water in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] te gooien;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

op of omstreeks 29 april 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen kokend of zeer warm water in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

op of omstreeks 29 april 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] heeft mishandeld door kokend of zeer warm water in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] te gooien terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (tweedegraads) brandwonden in het gezicht, althans op het hoofd ten gevolge heeft gehad;

2 op of omstreeks 10 februari 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan medewerker " […] ", groepsleider op de groep [groep] /JJI [plaats 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een afgebroken wc-borstel, waar een zeer scherpe punt aan gemaakt/geslepen was, een stekende beweging in de richting van voornoemde medewerker " […] " zijn hoofd en/of zijn lichaam heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Parketnummer 16.247054-24

1 op of omstreeks 16 juni 2024 te [plaats 2] aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2]

- een of meermalen tegen het hoofd en/of de nek, althans tegen het lichaam te stompen, en/of

- een of meermalen tegen de benen, althans tegen het lichaam te schoppen;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

op of omstreeks 16 juni 2024 te [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2]

- een of meermalen tegen het hoofd en/of de nek, althans tegen het lichaam heeft gestompt, en/of

- een of meermalen tegen de benen, althans tegen het lichaam heeft geschopt,

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

op of omstreeks 16 juni 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]

- een of meermalen tegen het hoofd en/of de nek, althans tegen het lichaam te stompen, en/of

- een of meermalen tegen de benen, althans tegen het lichaam te schoppen,

2 op of omstreeks 10 juli 2024 te [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 3]

- terwijl hij gezeten was op een stoel heeft geduwd althans heeft aangevallen, waardoor hij met zijn achterhoofd tegen de muur aan is gekomen, en/of

- meermalen heeft geslagen tegen het gezicht en het lichaam,

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

op of omstreeks 10 juli 2024 te [plaats 2] [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]

- terwijl hij gezeten was op een stoel te duwen althans aan te vallen, waardoor hij met zijn achterhoofd tegen de muur aan kwam, en/of

- meermalen te slaan tegen het gezicht en het lichaam;

Parketnummer 08-397496-24

op of omstreeks 22 augustus 2024 te [plaats 3] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen;

Parketnummer 08.397503-24

op of omstreeks 18 september 2024 te [plaats 3] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een of meerdere maken met een pen, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd van voornoemde [slachtoffer 4] heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

op of omstreeks 18 september 2024 te [plaats 3] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door een of meerdere maken met een pen, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd van voornoemde [slachtoffer 4] te steken en/of te prikken.

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het (in dossier 08.397503-24) in de wettelijke vorm opgemaakte Proces-verbaalvan 5 december 2024, genummerd PL0600-2024438732, opgemaakt door politie Oost-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 26. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Pagina 7.

Pagina 25.

Pagina’s 22 en 23.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het (in dossier 08.397503-24) in de wettelijke vorm opgemaakte Proces-verbaalvan 5 december 2024, genummerd PL0600-2024438732, opgemaakt door politie Oost-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 26. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Pagina 7.

Pagina 25.

Pagina’s 22 en 23.