ECLI:NL:RBLIM:2025:8052 - Rechtbank Limburg - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11408830 \ CV EXPL 24-5782
Vonnis van 13 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres], te [vestigingsplaats] , eisende partij, gemachtigde: mr. R.R.F.J. Palmen,
tegen:
1 [gedaagde sub 1] , 2. [gedaagde sub 2] ,
beiden te [woonplaats] , gedaagde partijen, gemachtigde: mr. C.F. Storm.
Partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd. Gedaagde partijen worden gezamenlijk [gedaagden] genoemd.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 29 oktober 2024, met producties 1 tot en met 15- de conclusie van antwoord van 29 januari 2025, met producties 1 tot en met 6- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
-
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2025.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. [eiseres] is een verhuisbedrijf. [gedaagden] zijn consumenten. [eiseres] heeft [gedaagden] in 2020 verhuisd van Landgraaf naar Amstenrade.
2.2. In april 2022 hebben [gedaagden] hun verhuizing van Amstenrade naar [woonplaats] van 29 en 30 juni 2022 (hierna: de verhuizing) met [eiseres] besproken op haar kantoor. Partijen hebben toen niets schriftelijk vastgelegd.
2.3. [eiseres] heeft de verhuizing uitgevoerd op 29 en 30 juni 2022.
2.4. [gedaagde sub 2] heeft [eiseres] tijdens de verhuizing op 29 juni 2022 gesproken.
2.5. [gedaagde sub 1] heeft twee door [eiseres] opgestelde documenten voor akkoord getekend. Daarin is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“ WERKOPDRACHT VERHUIZEN KERKRADE 29-06-2022
NAAM: Fam. [gedaagden] (…) VAKWERK: 8 UUR INPAKKEN / 5 UUR DE- EN MONTEREN: (…) VERTREK ZAAK: 7:30 UUR. TERUGKOMST ZAAK: 19:30 UUR: 12 UREN (…) Tarief: offerte 2022-142
DE KLANT IS TEVREDEN (…)
WERKOPDRACHT VERHUIZEN KERKRADE 30-06-2022
NAAM: Fam. [gedaagden] (…) VAKWERK: (…) 6 UUR DE- EN MONTEREN: (…) VERTREK ZAAK: 7:30 UUR. TERUGKOMST ZAAK: 21:30 UUR: 14 UREN (…) Tarief: offerte 2022-142
DE KLANT IS TEVREDEN”.
2.6. Op 31 juli 2022 heeft [eiseres] aan [gedaagden] een factuur gestuurd van € 5.770,30 (inclusief btw) voor de verhuizing.
3 Het geschil
3.1. [eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] niet heeft betaald voor de verhuizing. Zij vordert het aan [gedaagden] gefactureerde bedrag van € 5.770,30 (inclusief btw), met dien verstande dat zij daarop in mindering heeft gebracht de uitbetaling van verzekeraar Nationale-Nederlanden (hierna: NN) van € 1.142,53, die [eiseres] heeft ontvangen naar aanleiding van een melding door [gedaagden] van verhuisschade. Indien niet kan worden vastgesteld dat partijen een prijs zijn overeengekomen, stelt [eiseres] dat [gedaagden] haar in ieder geval een redelijk loon verschuldigd zijn. Omdat [gedaagden] , ondanks herinneringen en sommaties, niet tot betaling zijn overgegaan, vordert [eiseres] tevens de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3. [gedaagden] betwisten dat zij gehouden zijn tot betaling van het gevorderde geldbedrag, omdat de factuur van [eiseres] is gebaseerd op een verkeerde grondslag (regiebasis). [gedaagden] betwisten tevens de hoogte van de gevorderde wettelijke rente en de gevorderde incassokosten.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Toetsing dwingend consumentenrecht
4.1. [gedaagden] hebben in deze zaak gehandeld als consumenten.
Wat hebben partijen met elkaar afgesproken?
4.2. Partijen zijn het erover eens dat zij mondeling zijn overeengekomen dat [eiseres] de verhuizing in opdracht van [gedaagden] uit zou voeren.
4.3. Onderwerp van geschil is tegen welke prijs [eiseres] de verhuizing uit zou voeren.
4.4. [eiseres] heeft gesteld dat partijen tijdens het gesprek in april 2022 zijn overeengekomen dat de verhuizing op regiebasis zou worden uitgevoerd, waarbij een uurtarief van € 50,00 (inclusief btw) per manuur werd afgesproken en een tarief van € 450,00 (inclusief btw) per dag voor de twee benodigde vrachtauto’s. [gedaagden] zijn destijds ook geïnformeerd over de kosten van het garantiecertificaat erkende verhuizers en de noodzakelijke ontheffing van de gemeente [woonplaats] voor het parkeren van de vrachtauto’s. Dat [gedaagden] akkoord waren met de verhuizing op regiebasis blijkt bovendien uit het contact op 29 juni 2022 over het in rekening brengen van de extra inpakwerkzaamheden,
4.5. [gedaagden] betwisten dat is afgesproken om de verhuizing op regiebasis uit te voeren. Zij voeren aan dat tijdens de bespreking in april 2022 een vaste prijs van € 3.500,00 (inclusief btw) is overeengekomen. Dat er tijdens de verhuizing nog onderling contact is geweest en werkbonnen zijn ondertekend, doet daar niet aan af. [gedaagde sub 2] is immers tijdens het gesprek op 29 juni 2022 niet in overleg gegaan met [eiseres] over de prijs en [gedaagde sub 1] heeft de werkbonnen ondertekend in de veronderstelling dat dit puur een administratieve formaliteit betrof die geen verdergaande betekenis had, aldus [gedaagden] hebben tevens aangevoerd dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar bewijslast met betrekking tot het door haar gestelde uur- en dagtarief. Het uurtarief van € 50,00 (inclusief btw) per manuur is volgens [gedaagden] nooit overeengekomen en voor het eerst met hen gedeeld per de e-mail van [eiseres] van 2 augustus 2022.
4.6. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geldt dat degene die zich beroept op nakoming van een door die partij gestelde overeenkomst, de stelplicht en de bewijslast draagt van het bestaan en de inhoud van die overeenkomst. [eiseres] dient daarom in beginsel te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] de verhuizing op regiebasis uit zou voeren en dat zij daarbij de door [eiseres] gehanteerde tarieven zijn overeengekomen. Omdat [gedaagden] zich verweren met de stelling dat partijen een vaste prijs van € 3.500,00 (inclusief btw) zijn overeengekomen, rust op dat punt de stelplicht en bewijslast overeenkomstig artikel 150 Rv op hen.
4.7. Vast staat dat wat is besproken tijdens het gesprek in april 2022 niet schriftelijk is vastgelegd.
4.8. De kantonrechter is van oordeel dat is komen vast te staan dat partijen de verhuizing op regiebasis zijn overeengekomen en overweegt daartoe als volgt. Uit de beschikbare documentatie van de verhuizing, zoals door [eiseres] gepresenteerd en niet door [gedaagden] weersproken, blijkt in ieder geval dat [eiseres] de gewerkte uren tijdens de verhuizing schriftelijk heeft bijgehouden en deze voor akkoord heeft laten tekenen door [gedaagde sub 1] .
4.9. De stelling van [gedaagden] dat zij, als consumenten, in hun e-mail van 2 augustus 2022 doelden – onderstreping door de kantonrechter – op een vaste prijsafspraak, treft geen doel.
4.10. Resumerend hebben [gedaagden] , mede in het licht van de onderbouwing van het verweer van [eiseres] op dat punt, hun standpunt dat een vaste prijs van € 3.500,00 (inclusief btw) tussen partijen werd overeengekomen onvoldoende onderbouwd met feiten en omstandigheden.
4.11. Wat betreft de door [eiseres] gestelde tarieven geldt dat het aan [eiseres] is om in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] haar stelling ter zake nader te onderbouwen.
4.12. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat weliswaar is komen vast te staan dat [eiseres] de verhuizing op regiebasis uit zou voeren, maar dat daarbij niet is komen vast te staan dat partijen in overeenstemming waren over de prijs.
Welk bedrag is verschuldigd?
4.13. [eiseres] heeft – zo begrijpt de kantonrechter – subsidiair een beroep gedaan op artikel 7:405, tweede lid, BW. Hieruit volgt dat wanneer een overeenkomst van opdracht wordt gesloten zonder dat over de hoogte van het loon overeenstemming is bereikt, het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is.
4.14. [eiseres] meent dat [gedaagden] haar in ieder geval een redelijk loon verschuldigd zijn, passend bij de omvang van de verhuizing. Het is volgens [eiseres] gebruikelijk dat wat betreft de manuren volgens uurtarief wordt gewerkt en dat er een dagprijs wordt gehanteerd voor de vrachtauto. [eiseres] heeft daarnaast gesteld dat het uurtarief van € 50,00 per manuur standaard door haar wordt gehanteerd en dat dit tarief ook in de verhuisbranche gebruikelijk is, hetgeen eveneens geldt voor het gehanteerde dagtarief voor de vrachtauto’s.
4.15. [gedaagden] hebben de berekening van het loon op zichzelf niet betwist en zich evenmin uitgelaten over wat volgens hen in dit geval een op de gebruikelijke wijze berekend loon althans redelijk loon zou zijn. De kantonrechter stelt daarom vast dat de door [eiseres] gehanteerde tarieven zowel voor haar als in de verhuisbranche gebruikelijk zijn in de zin van artikel 7:405, tweede lid, BW. De op grond van dit loon berekende vordering van € 5.770,30 wordt dan ook toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16. [eiseres] heeft gesteld dat zij vanwege het verzuim van [gedaagden] genoodzaakt was haar vordering ter incasso te stellen. Ter zitting heeft [eiseres] verder toegelicht dat zij [gedaagden] een veertiendagenbrief heeft gestuurd en dat de incassokosten van rechtswege verschuldigd zijn, aldus [eiseres] .
4.17. [gedaagden] betwisten dat [eiseres] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt en hebben aangevoerd dat de gestelde kosten bovendien onvoldoende door [eiseres] zijn onderbouwd. Als [eiseres] al buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, dan is dit gebeurd ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. Dergelijke kosten houden niet rechtstreeks verband met pogingen van [eiseres] om de vordering buiten rechte te incasseren en komen ook daarom niet voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW, aldus [gedaagden]
4.18. Uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van het door [gedaagden] aan [eiseres] verschuldigde loon volgt dat [eiseres] in redelijkheid tot het nemen van incassomatregelen kon overgaan. Als niet althans onvoldoende weersproken is daarnaast komen vast te staan dat [eiseres] op 4 juli 2024 aan [gedaagden] een brief als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW heeft verzonden en dat deze brief ook door [gedaagden] is ontvangen.
Wettelijke rente
4.19. [eiseres] heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke rente.
4.20. [gedaagden] hebben de hoogte van de wettelijk rente betwist, aangezien [eiseres] de uitbetaling van NN heeft verrekend met de door haar gestelde openstaande factuur. [gedaagden] hebben ter zake aangevoerd dat zij alleen de rente over het na verrekening resterende bedrag dienen te betalen.
4.21. Ter zitting is de kantonrechter gebleken dat [eiseres] de betwisting door [gedaagden] heeft erkend. De vordering tot veroordeling in de wettelijke rente wordt aldus toegewezen op de wijze zoals hieronder in de beslissing vermeld, waarbij [gedaagden] aan [eiseres] enkel de rente over het na verrekening resterende bedrag verschuldigd zijn.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.22. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard,
Proceskosten
4.23. [gedaagden] worden merendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen van [eiseres] . Deze worden vastgesteld op:
Kosten dagvaarding: € 113,61
Griffierecht: € 524,00
Salaris gemachtigde: € 678,00 (2 x € 339,00)
Nakosten:
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.770,30, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.627,77 vanaf 15 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 663,52 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.450,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoel in artikel 6:119 BW als deze niet binnen vijf dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Trifunović en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.
Productie 4 bij dagvaarding.
Zie rov. 2.1.
Zie rov. 2.2.
Zie rov. 2.3.
Artikel 7:405, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Randnummer 20 van de conclusie van antwoord.
Zie rov. 2.4.
Zie rov. 2.5.
Productie 7 bij dagvaarding.
Productie 4 bij dagvaarding.
Productie 2 bij dagvaarding.
Vgl. Hoge Raad 21 juni 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4875, NJ 1968/290 (Van der Zee/Martens). Zie ook meer recent Hof Arnhem-Leeuwarden 15 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6847, rov. 5.2.
Zie rov. 2.2.
Zie rov. 2.1.
Zie producties 5 en 8 bij dagvaarding.
Zie rov. 2.5.
Zie rov. 2.4.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2025.
Producties 2, 3 en 5 tot en met 12 bij dagvaarding.
Productie 5 bij dagvaarding.
Zie rov. 2.5.
Productie 2 bij dagvaarding.
Artikel 24 Rv.
Producties 4, 9 en 11 bij dagvaarding.
Zie rov. 2.3.
Productie 2 bij dagvaarding.
Productie 15 bij dagvaarding.
Stb. 2012, 141.
Vgl. Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405.
Artikel 6:119 BW.
Artikel 233 Rv.
Vgl. Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3.