ECLI:NL:RBGEL:2025:8129 - Ontbindingsverzoek afgewezen wegens verband tussen verstoring en arbeidsongeschiktheid - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank wijst een ontbindingsverzoek op grond van een verstoorde arbeidsverhouding af, omdat het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is. De kantonrechter oordeelt dat de door de werkgever gestelde verstoring direct verband houdt met de omstandigheden die tot de arbeidsongeschiktheid van de werknemer hebben geleid.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: 11672580 \ HA VERZ 25-67
Beschikking van 24 september 2025
in de zaak van
ZORGPLUS B.V., gevestigd te Elst, verzoekende partij, verwerende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: Zorgplus, gemachtigde: mr. A. Robustella,
tegen
[verweerder], wonende te [woonplaats] , verwerende partij, verzoekende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: [verweerder] , gemachtigde: mr. J.E. Missaar (Scales Legal)
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift
-
het verweerschrift, met een zelfstandig tegenverzoek.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juni 2025, waar beide partijen en hun gemachtigden zijn verschenen. Beide gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3. De beschikking is bepaald op vandaag.
2 De feiten
2.1. [verweerder] , geboren [datum] 1988, is sinds 15 augustus 2016 voor 24 uur per week in dienst bij Zorgplus. De functie van [verweerder] is cliëntmanager met een loon van € 3.801,11 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
2.2. In het jaar 2024 onderhoudt de leidinggevende van [verweerder] , [naam 1] (hierna: [naam 1] ) doorlopend contact met [verweerder] over de thuissituatie van [verweerder] , de balans tussen de thuissituatie en werk, de bestaande bezorgdheid over die balans en mogelijk uitvallen voor werkzaamheden, de samenwerking met [verweerder] en de samenwerking binnen het team waarvan [verweerder] deel uitmaakt. In de gespreksverslagen is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
25 januari 2024:" [verweerder] geeft aan dat het thuis regelmatig onrustig is. Het lukt haar wel om haar werkzaamheden bij ZP goed uit te voeren. Werken biedt afleiding en ze vindt haar werk erg leuk";
7 maart 2024:"Ze is moe en heeft nagedacht over wat ze zou kunnen doen om weer meer energie te krijgen. Ze wil graag een week vakantie nemen. We bespreken dat dit mogelijk is. Wel spreek ik mijn zorgen uit. Wat is er thuis veranderd na deze week. Wat is er nodig om uitval te voorkomen, ook op langere termijn";
20 maart 2024:"Ze geeft aan dat deze week haar goed heeft gedaan. (…) Ze heeft privé een aantal acties uitgezet om de balans werk/privé beter in balans te krijgen om uitval te voorkomen. We spreken af dat ze tijdig contact met mij opneemt wanneer ik iets voor haar kan betekenen";
7 mei 2024:" [verweerder] geeft aan dat het in het werk en privé goed met haar gaat. Een goede balans tussen werk en privé blijft een aandachtspunt."
9 juli 2024:" [verweerder] geeft aan dat het privé wisselend met haar gaat. Ze voelt zich hierdoor regelmatig geprikkeld en ervaart spanning. Ze blijft de balans werk en privé goed bewaken om uitval te voorkomen. Ze geeft aan dat haar werkzaamheden goed verlopen";
15 augustus 2024:"Ze zegt dat haar privé situatie geen invloed heeft op haar werk. De vakantie uren zijn op en er is nog 1 LFB uur. Ik spreek mijn zorg hierover uit gezien de privé situatie. [verweerder] geeft aan hier geen zorgen over te hebben.”;
26 september 2024:“ [verweerder] geeft aan dat het op dit moment privé beter met haar gaat. Ze heeft stappen gezet om ondersteuning te krijgen bij haar privé situatie en staat hiervoor op een wachtlijst.
Qua werk zit [verweerder] op dit moment niet goed in haar ‘vel’. Dit speelt volgens haar sinds deze zomer. De problemen rondom de instoom nemen volgens haar in frequentie toe. In de afgelopen periode hebben we hier meerdere keren contact met elkaar over gehad. Op dit moment spelen erop meerdere fronten problemen bij een aantal casussen rondom de instroom. Dit maakt haar onzeker en ze weet niet goed hoe dit op te lossen. Ook is ze hierdoor regelmatig emotioneel en dan is het moeilijk voor haar om naar de intakes te kijken waar het wel goed is gegaan. [verweerder] heeft naar mij uitgesproken dat ze het idee heeft dat we in CG anders werken dan in andere Cirkels in de processen rondom de instroom. Ze heeft deze info o.a. via haar collega KiXtarters en [naam 2] . Deze herkennen de problemen die [verweerder] ervaart niet in de andere Cirkels. [verweerder] heeft behoefte aan structuur en houvast.
(…)
De onderstaande punten vanuit de Grasdag heb ik met [verweerder] besproken. We hebben afgesproken dat ze aan de slag gaat met het 4 ogen principe.
Gisteren is het proces rondom de instroom besproken/ geëvalueerd in de Grasdag. Dit kwam voort uit een overleg wat een aantal maanden geleden heeft plaatsgevonden tussen de kixtarters en de Tankers. Hierin heb ik de ervaringen van [verweerder] , de Tanker en mijzelf gedeeld. Om zo te toetsen waar het gevoel van [verweerder] vandaan komt en waar wij als Cirkel mogelijk afwijken van het proces. Kort door de bocht was de uitkomst ZP breed:
- We Kruizen niet altijd op tijd met elkaar.
- We spreken verwachtingen over en weer niet voldoende uit naar elkaar.
- We werken te weinig samen, we doen het samen in het belang van onze cliënten en begeleiders.
- We vragen elkaar te weinig om hulp.
- We doen aannames en checken dit niet
- We doen te veel concessies.
- We hebben te weinig een proactieve houding.
Het is van belang dat we de komende tijd naar onszelf gaan kijken en aan de bovenstaande punten gaan werken ( 4 ogen principe ). Ook is duidelijk geworden dat we in alle Cirkels onze issues hebben. Dit heeft te maken met andere gemeentes en belangen. We kunnen geen uniforme afspraken maken. [verweerder] is dus niet de enige die tegen moeilijkheden aanloopt. Maar hoe ga je hier mee om....?”;
24 oktober 2024: “In de afgelopen weken heb ik [verweerder] meerdere malen gesproken. Inmiddels heb ik de bovenstaande punten waar [verweerder] last van ervaart onderzocht en hebben we hier afspraken over gemaakt.
- De samenwerking met de begeleiders loopt volgens [verweerder] niet goed. Ze bemoeien zich te veel met een aantal zaken, vindt [verweerder] .
Door onderzoek blijkt dat [verweerder] de werkwijze die we binnen ZP hebben niet altijd helder heeft. Vandaar de feedback van de begeleiders. [verweerder] geeft aan dat ze dan de wijze waarop de begeleiders dit aangeven niet altijd prettig vindt. [verweerder] reageert hier dan op door iemand proberen te overtuigen van haar gelijk. Ze ziet in dat dit niet altijd het gewenste effect heeft. Soms even uit een situatie stappen, zelf Kruizen en erop terug komen kan dan een optie zijn. Ze spreekt af dit voortaan te doen. Daarnaast spreken we af dat [verweerder] onze werkwijze rondom de instroom weer helder moet krijgt.
We hebben hier een start mee gemaakt door in onze Cirkel wekelijks met [verweerder] de Tankers en mijzelf samen te komen, met het doel om de instroom te bespreken en daarmee tot een goede start zorg te komen voor onze cliënten en begeleiders. Dit overleg is ook bedoeld om de werkwijze van ZP weer helder te krijgen.”
12 november 2024:“ [verweerder] geeft aan dat het privé en in het werk wisselend met haar gaat. Ze geeft aan dat ze volop bezig is met zichzelf te ontwikkelen. Ze loopt tegen een aantal zaken aan waar ze privé en in het werk last van heeft. Ze is aan de slag gegaan met haar valkuilen en heeft hier ondersteuning bij gezocht via haar huisarts.
Als haar valkuilen benoemt ze haar perfectionisme, onzeker zijn en piekeren. Dit is iets wat ze al jaren last van heeft. Dit is niet continu aanwezig, maar in periodes. Ze merkt dat het haar nu beperkt in haar functioneren en dat ze er iets aan moet gaan doen. Ze zegt dat als ze slecht in haar vel zit ze niet meer goed kan relativeren. Ze benoemt zelf dat bij haar het glas altijd half leeg is. We spreken af dat we blijven evalueren hoe het met haar gaat en dat ze tijdig bij mij aangeeft wanneer ze merkt dat ze haar werk niet goed kan uitvoeren. Ze geeft aan dat het op dit moment niet van invloed is op haar werk en dat ze goed kan functioneren. In week 44 heeft [verweerder] niet gewerkt i.v.m. fysieke klachten. Ze geeft aan dat deze klachten mogelijk deels zijn veroorzaakt door stress van hetgeen hierboven omschreven. Verder heeft [verweerder] aangeboden om (tijdelijk) 32 i.p.v. 28 te willen werken om vervangende werkzaamheden te verrichten voor een collega die in 2025 een bepaalde perioden afwezig zal zijn. Ik geeft aan bij [verweerder] dat het heel fijn is dat ze meedenkt, maar dat op dit moment het nog onduidelijk is of ondersteuning wel nodig is. Daarnaast is het belangrijk, gezien haar huidige omstandigheden dat ze eerst aan zichzelf gaat werken en daar haar energie aan besteedt.”
10 december 2024:"Ze geeft aan dat het privé goed met haar gaat en dat de situatie thuis rustig is. Ze geeft aan ze dat het op haar werk niet meer naar haar zin heeft. Dat heeft volgens haar niets te maken met haar functie, maar met de samenwerking in onze cirkel. (...) Ze merkt dat ze vertrouwen van de Tankers en mij mist t.a.v. haar werk. (…) Daarnaast geeft ze aan dat ze maandag een gesprek heeft gehad met [naam 4] . Ze heeft hierin kenbaar gemaakt dat het voor haar in de Cirkel niet meer werkbaar is".
2.3. Op 9 en 15 januari 2025 voert de vertrouwenspersoon van Zorgplus, [naam 3] (hierna: [naam 3] ), met [verweerder] en [naam 1] overleg over hoe om te gaan met het opzeggen van vertrouwen in de samenwerking met [naam 1] door [verweerder] . In dit overleg biedt [verweerder] geen passend antwoord op deze vraag.
2.4. Op dinsdag 21 januari 2025 meldt [verweerder] zich ziek.
2.5. In het gespreksverslag van het gesprek met de bedrijfsarts op 24 januari 2025 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: “Er zijn wat spanningen op het werk en de thuis situatie vragat ook veel energie van haar (…) haar mentale spankracht is verminderd en daarom is het omgaan met emoties drukte prikkels hectiek piekbelasting beperkt (…) ze mist de energie mentale rust en stabiliteit om haar werk nu volledig te kunnen doen (…) ze krijgt gerichte hulp voor de thuis situatie en ik heb geadviseerd om met u om tafel te gaan over de ervaren werksituatie [graag met de manager waar ze vertrouwen in heeft]”
2.6. Op dinsdag 28 januari 2025 wordt [verweerder] voor een gesprek met de bestuurder van Zorgplus, [naam 5] (hierna: [naam 5] ), op donderdag 30 januari 2025. Dit gesprek is door [verweerder] afgezegd op 30 januari 2025 vanwege de griep.
2.7. Op vrijdag 31 januari 2025 wordt [verweerder] wederom uitgenodigd voor een gesprek op maandag 3 februari 2025. [verweerder] is vanwege haar ziekte niet verschenen bij dit gesprek.
2.8. Zorgplus heeft opnieuw de bedrijfsarts ingeschakeld en op 10 februari 2025 heeft er wederom een gesprek bij de bedrijfsarts plaatsgevonden. In het gespreksverslag is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: “Het is mentaal belastend werk (…) beide werkgerelateerd niet werkgerelateerd (…) omgaan met prikkels ; spanning drukte prikkels emoties en piekbelasting is nu beperkt (…) ze mist de energie mentale rusten stabiliteit om haar werk nu al weer op te kunne pakken (…) alles is haar nu te veel Ik heb wv p uitgelegd er zal een gesprek met hel werk moeten komen :werk contact vast houden en samen kijken naar de situatie en hoe verder (…) Ze kan nu nog niet aan het werk.. maar kan wel mee werken aan mentale hulp[gesprekken] en het werkcontact zal ook opgepakt moeten worden Er komt aanvullende mentale hulp . vanuit regulier De werkgever al haar deel op moeten pakken: contact vast houden en verwachtingen over en weer verhelderen, en knelpunten oplossen”
2.9. Op woensdag 12 februari 2025 nodigt [naam 5] [verweerder] uit voor een gesprek op donderdag 13 februari 2025: “Ik hoop dat je inmiddels hersteld bent van de griep en je je weer beter voelt. Op advies van de bedrijfsarts nodig ik je opnieuw uit voor een gesprek met mij op donderdag 13 februari om 12:00 uur op kantoor in Eist. Gezien het belang van dit gesprek ga ik ervan uit dat je hierbij aanwezig zult zijn.”
2.10. Op diezelfde dag reageert [verweerder] als volgt: “Zoals in de aangepaste probleemanalyse door de bedrijfsarts is aangegeven ben ik momenteel ziek. De bedrijfsarts geeft weliswaar aan dat wij op enig moment met elkaar in gesprek gaan, maar niet in het tempo en met de voortvarendheid en met het belang waarin jij aangeeft dat dit noodzakelijk is. Tijdens mijn griep heb ik de druk vanuit Zorgplus om zo spoedig mogelijk met je in gesprek te moeten gaan als zeer onprettig ervaren. Ik wil hierover aangegeven dat het op deze wijze aandringen op een spoedig belangrijk gesprek mijn arbeidsongeschiktheid en situatie niet ten goede komt.
Omdat ik graag vooraf zou willen weten waarover je met me in gesprek wil, omdat ik wil beoordelen of ik daartoe gezien mijn ziekte nu in staat ben, ontvang ik graag een duidelijke toelichting op hetgeen je wil bespreken. Ik zal daarop dan reageren.”
2.11. In reactie hierop schrijft Zorgplus: “Zoals de bedrijfsarts heeft aangegeven, is een gesprek met de werkgever noodzakelijk voor je re-integratie, mede omdat er sprake is van werkgerelateerd verzuim. Dit gesprek is een voorwaarde voor de voortgang van het traject en kan niet eenzijdig door jou worden uitgesteld. Jouw medewerking is in deze niet optioneel en er rust ook op jouw een verplichting om mee te werken.
Ik verwacht je morgen (donderdag 13 februari dus) om 12:00 uur op kantoor in Eist. Indien je hier geen gehoor aan geeft, zal dit leiden tot een loonopschorting en, bij aanhoudend niet-meewerken, tot een loonstop.”
2.12. Op 13 februari 2025 heeft een kort gesprek plaatsgevonden tussen [naam 5] , [naam 3] , [verweerder] en een bekende van [verweerder] . In een e-mail van diezelfde dag nodigt Zorgplus [verweerder] uit voor een vervolggesprek op 17 februari 2025. Wanneer [verweerder] geen gehoor zal geven aan deze oproep zal dat leiden tot een definitieve loonopschorting wegens het niet naleven van haar re-integratieverplichtingen.
2.13. In het verslag van de bedrijfsarts van 21 maart 2025 staat het volgende beschreven: “ze wist niet dat ze moest komen en had een afspraak gekregen dat het telefonisch was ze is hoorbaar van slag en in paniek het is haar allemaal te veel geworden en heeft niet hert gevoel dat er vanuit het werk begrip is Overziet het nu allemaal even niet meer en kan niet meer rustig nadenken Actuele arbeidsmogelijkheden: ik zie geen reintegratie mogelijkheden[meer] in spoor1 dan is het belangrijk dat ze nu adequaat behandeld wordt: mentaal rustige wordt en zich gaat richten op: en nu ?hoe verder? en wat kan wel..en waar.. tzt een afsluiten gesprek bij het werk is nog wel aan te bevelen
Conclusie en advies: nu is alles haar te veel,en elke vorm van drukstress geeft alleen maar meer stress even afkoelen (1 max 2 weken] en dan verder reintegratie plan/loopbaan
Prognose: goed :maar of ze nog stabiel duurzaam in spoor1 terug kan, is de vraag”
2.14. [verweerder] heeft op 2 april 2025 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Het deskundigenoordeel volgde op 14 juni 2025. Hierin staat, voor over hier van belang, het volgende vermeld: “ Onderzoeksvraag Zijn de re-integratie-inspanningen van de werknemer voldoende? Doe ik voldoende om weer aan het werk te gaan?
Antwoord De re-integratie-inspanningen van de werknemer zijn uiteindelijk voldoende gezien de omstandigheden waarmee de werknemer te maken heeft. Ik zie onvoldoende argumenten voor het doorvoeren van deze loonopschorting of loonstop.
De werkgever heeft een loonstop of loonopschorting ingevoerd op 24 februari 2025. Deze loonstop of loonopschorting is opgeheven op 21 maart 2025 naar aanleiding van de laatste beoordeling van de bedrijfsarts.
(…)
3.3. Actuele belastbaarheid volgens de bedrijfsarts Ik heb de bedrijfsarts [naam 6] op 11 juni 2025 telefonisch gesproken.
De bedrijfsarts gaf aan dat er voor een langere periode dan de periode waarover dit deskundigenoordeel gaat sprake was van problematiek tussen werkgever en werknemer
Zij vertelde mij het volgende over de periode 24 februari 2025 tot 21 maart 2025.
- het is duidelijk dat er sprake is van werkgerelateerde en privéproblematiek bij de werknemer
- de werknemer werkt actief aan haar privéproblematiek voor verbetering van haar belastbaarheid door gebruik te maken van medische zorg. Er is wel sprake van een wachtlijst. De werknemer geeft in het aanvraagformulier voor het deskundigenoordeel aan dat een intakegesprek voor psychologische hulp gepland staat voor half april 2025.
- het is duidelijk dat de werknemer haar werk niet kan uitvoeren in die periode na 21 januari 2025. Haar mentale spankracht is verminderd en daarom is het omgaan met emoties drukte prikkels hectiek piekbelasting beperkt. Ze mist de energie mentale rust en stabiliteit om haar werk nu volledig te kunnen doen.
- de werkneemster wordt niet in staat geacht om in deze periode in spoor 1 werkzaamheden te verrichten
- er is echter geen sprake van GBM, Geen Benutbare Mogelijkheden. De werkneemster is in staat om afspraken te maken over hervatten / re-integratie.
Ik heb de bedrijfsarts gevraagd waarom er in het eerste spoor geen mogelijkheden waren. Om medische redenen kon zij daarover niet uitweiden. Ze krijgt gerichte hulp voor de thuis situatie en de bedrijfsarts heeft geadviseerd om met de werknemer om tafel te gaan over de ervaren werksituatie graag met de manager waar ze vertrouwen in heeft. De werknemers wens is weer aan de slag maar vraagt om begrip van de werkgever.
De bedrijfsarts heeft geadviseerd om de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten toe te passen. In het kort komt het neer op een afkoelingsperiode van maximaal 2 weken, bekijken of inzetten mediation zinvol is. Als dat niet zo is afspraken maken over re-integratie in het eerste spoor of tweede spoor, (wat te doen, wanneer te doen, door wie te doen).
Ik heb de bedrijfsarts gevraagd of zij op de hoogte was van het feit dat de datum ingang loonopschorting dezelfde was als datum waarin het voor de werknemer duidelijk was dat haar vader binnenkort zou gaan overlijden. De vader van de werkneemster is uiteindelijk op [datum] 2025 overleden. De bedrijfsarts was hiervan niet op de hoogte maar ze gaf aan dat er dan sprake was van 5 dagen rouwverlof.
(…)
Het overlijden van de vader van de werkneemster heeft niets te maken met de werkgerelateerde problematiek en de privéproblematiek van de werkneemster. Het is echter wel aannemelijk dat dit de belastbaarheid van de werkneemster niet in positieve zin beïnvloed heeft.
Ik baseer mijn oordeel op gesprekken met de werknemer, de werkgever en de bedrijfsarts. Ik besef dat ik de beschikking heb over een beperkt aantal documenten.
Omdat niet alle informatie aanwezig is of eenduidig is is mijn oordeel zeker wel aanvechtbaar.
Alles wegende kom ik toch tot de conclusie dat ik de loonopschorting of loonstop op 24 februari op zijn minst dubieus vind.
- De werkneemster had privéproblemen die haar werkvermogen negatief beïnvloedde. Dit wordt bevestigd door het oordeel van de bedrijfsarts.
- de werknemer had al voor datum uitval begrip en hulp van de werkgever gevraagd. Mij vertelde ze dat ze vaker tegen de werkgever gezegd had dat het werken zo niet ging maar ze heeft geen begrip van de werkgever ervaren en geen hulp van de werkgever gekregen waardoor ze toch ( gedeeltelijk) kon blijven werken.
- Door escalerende werkproblemen zag zij zich geconfronteerd worden met mogelijk ontslag en dus extra onzekerheid over haar financiële toekomst in het gesprek van 13 februari 2025 tussen werkgever en werknemer.
- Daar bovenop het onverwachte verlies van haar vader een dag nadat de loonopschorting of loonstop was ingegaan. Op 24 februari was het de werknemer duidelijk dat haar vader spoedig daarna zou overlijden.
- Bovendien duurde de herbeoordeling door de bedrijfsarts 5 weken na aanvraag door de juridisch adviseur van de werknemer.
Als de herbeoordeling door de bedrijfsarts binnen 2 weken had plaatsgevonden was de loonopschorting of loonstop wellicht ingetrokken door de werkgever. Dit laatste is wel speculatief van mijn kant.
Uit de beschikbare informatie komt (voor mij) nergens naar voren dat er sprake is van obstructie door de werknemer, onwil, luiheid, laksheid of andere verwijtbare factoren. Ik kom tot het oordeel dat ik het onredelijk vind om de werknemer (extra) te straffen met deze loonstop of loonopschorting.
5. Conclusie
De re-integratie-inspanningen van de werknemer zijn alles overwegende voldoende.”
3 Het verzoek
3.1. Zorgplus verzoekt de kantonrechter bij beschikking de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verweerder] te ontbinden met toekenning van een transitievergoeding aan [verweerder] , met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2. Aan het verzoek heeft Zorgplus ten grondslag gelegd dat sprake is van primair een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), subsidiair verandering in de omstandigheden (h-grond) en meer subsidiair een combinatie van gronden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met h BW (i-grond), die zodanig is dat in redelijkheid niet van Zorgplus kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerder] kan in geval van ontbinding van haar arbeidsovereenkomst aanspraak maken op de transitievergoeding (artikel 7:673 BW).
4 Het verweer en het zelfstandig tegenverzoek
Het verweer
4.1. [verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt primair dat Zorgplus niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ontbindingsverzoek, en subsidiair dat het ontbindingsverzoek op grond van de g-grond, de h-grond en de i-grond moet worden afgewezen. Voor het geval de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen, verzoekt zij de kantonrechter meer subsidiair bij beschikking:
4.2. [verweerder] voert hiertoe aan dat, in verband met het geldende opzegverbod in geval van ziekte, Zorgplus niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en subsidiair dat er geen gronden zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Er is geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding of andere omstandigheden, laat staan een combinatie van deze gronden die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal leiden.
Het zelfstandig tegenverzoek
4.3. [verweerder] verzoekt de kantonrechter bij beschikking:
4.4. [verweerder] legt aan haar (tegen)verzoeken ten grondslag dat Zorgplus ten onrechte haar loon vanaf 24 februari tot 21 maart 2025 heeft stopgezet, zodat zij alsnog recht heeft op de uitbetaling van dit loon. Omdat het loon te laat is uitbetaald, is Zorgplus eveneens de wettelijke verhoging en de wettelijke verschuldigd, aldus [verweerder] . Daarnaast verzoekt zij betaling van de kosten van het aanvragen van het deskundigenoordeel van het UWV.
4.5. Zorgplus voert verweer tegen de zelfstandige tegenverzoeken. Voor zover van belang wordt daarop hierna nader ingegaan.
5 De beoordeling van het verzoek
5.1. In het verzoek gaat het om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en zo ja, op welke grond. In geval van ontbinding moet ook beoordeeld worden of aan [verweerder] naast een transitievergoeding ook een billijke vergoeding toekomt.
5.2. Op grond van artikel 7:671b BW kan de kantonrechter op verzoek van een werkgever de arbeidsovereenkomst met een werknemer ontbinden als daaraan een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW ten grondslag ligt en er geen sprake is van een opzegverbod, althans dat verbod niet aan ontbinding in de weg staat.
Opzegverbod
5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] sinds 21 januari 2025 arbeidsongeschikt is wegens ziekte. Dit betekent dat het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 lid 1 BW) in beginsel aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. Dat is alleen anders als het verzoek geen verband houdt met de omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft (artikel 7:671b lid 6 onder a BW), dan wel sprake is van omstandigheden waardoor de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen (artikel 7:671b lid 6 onder b BW). Voor toewijzing van een ontbindingsverzoek dient er geen oorzakelijk verband te bestaan tussen een bepaalde situatie, gebeurtenis of beperking en de onmogelijkheid of verminderde mogelijkheid om arbeid te verrichten. Met andere woorden beoordeeld moet worden of, als de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] wordt weggedacht, sprake is van een voldragen grond om tot ontbinding over te gaan. Als dat het geval is staat het opzegverbod niet aan ontbinding in de weg.
5.4. Naar het oordeel van de kantonrechter houden de door Zorgplus gestelde feiten en omstandigheden die aan het ontbindingsverzoek ten grondslag zijn gelegd verband met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . De kantonrechter licht dit als volgt toe.
5.5. In het jaar voorafgaand aan de ziekmelding van [verweerder] had zij nauw contact met [naam 1] over haar privésituatie (relatie met ex-partner), over de samenwerking met [verweerder] , de balans tussen de thuissituatie en werk, de aan de zijde van [naam 1] bestaande bezorgdheid over die balans en het mogelijk uitvallen van [verweerder] voor werkzaamheden. Ongeveer anderhalve maand voor de daadwerkelijke ziekmelding op 21 januari 2025 heeft [verweerder] , in de gesprekken met [naam 5] op 9 december 2024 en [naam 1] op 10 december 2024, het vertrouwen in de samenwerking met [naam 1] opgezegd. De nadien door [verweerder] (onder druk vanuit Zorgplus) gevoerde gesprekken met [naam 5] , [naam 1] en/of [naam 3] hebben het welzijn van [verweerder] geen goed gedaan, waardoor zij zich genoodzaakt zag zich op 21 januari 2025 daadwerkelijk ziek te melden. Hoewel de ziekmelding dateert van 21 januari 2025 had Zorgplus, vanwege de gevoerde gesprekken in het jaar 2024, ruim voor de ziekmelding bekend was met de (dreigende) arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . Dat Zorgplus hiermee bekend was, blijkt ook uit de overgelegde gespreksverslagen (productie 2 bij verzoekschrift). Ook uit de verslagen van de bedrijfsarts volgt dat de arbeidsongeschiktheid zowel werkgerelateerd als niet werkgerelateerd is en niet van de één op de andere dag is ontstaan (productie 5 bij verzoekschrift). Na 21 januari 2025 bleef Zorgplus de druk op [verweerder] opvoeren door gesprekken op (te) korte termijn te plannen en uiteindelijk te dreigen met een loonstop. Deze houding van Zorgplus heeft de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] alleen maar verergerd. Van Zorgplus had mogen worden verwacht dat zij, gelet op de aard van de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] , enig geduld zou betrachten. Hiermee staat voldoende vast dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] (mede) ten grondslag ligt aan de door Zorgplus gestelde verstoorde arbeidsverhouding en de aanleiding vormt voor het onderhavige ontbindingsverzoek.
5.6. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek naar het oordeel van de kantonrechter verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod wegens ziekte betrekking heeft, terwijl er geen sprake is van omstandigheden die maken da de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer zou moeten eindigen. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient dan ook te worden afgewezen, vanwege het bestaan van een opzegverbod. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de door Zorgplus aangevoerde gronden voor ontbinding komt de kantonrechter ook niet toe.
5.7. [verweerder] heeft nog verzocht om ten gunste van haar een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen in het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Omdat aan die voorwaarde niet wordt voldaan, komt de kantonrechter ook hier niet aan toe.
Buitengerechtelijke kosten rechtsbijstand
5.8. [verweerder] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. [verweerder] voert als grondslag van deze vordering artikel 7:611 BW, artikel 6:162 en artikel 6:96 BW aan. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is slechts toewijsbaar, indien deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan eveneens redelijk is. De hoogte van de gevorderde kosten gaan het forfaitaire tarief in ruime mate te boven, dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht. De kantonrechter ziet echter in dit concrete geval geen aanleiding om dit toe te wijzen.
6 De beoordeling van het zelfstandige tegenverzoek
Loonvordering
6.1. [verweerder] vordert betaling van haar loon over de periode van de loonstop (24 februari tot en met 21 maart 2025). Zorgplus heeft de betaling van het loon stopgezet vanwege de opstelling van [verweerder] en de omgang met de door de bedrijfsarts verstrekte adviezen.
6.2. De kantonrechter is van oordeel dat Zorgplus ten onrechte de betaling van het loon heeft stopgezet. Gelet op de aard van de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] had het op de weg van Zorgplus gelegen om pas op de plaats te maken en haar geen druk op te leggen door haar telkens op (te) korte termijn op te roepen voor een gesprek. Dit heeft haar arbeidsongeschiktheid juist verergerd.
6.3. Dit brengt met zich dat de loonvordering over de periode van de loonstop wordt toegewezen.
Wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
6.4. De over het loon over de periode van de loonstop gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal worden toegewezen. In de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 30%.
6.5. Ook de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit loon is toewijsbaar.
6.6. [verweerder] vordert voorts vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [verweerder] heeft niet gesteld op welk bedrag zijn aanspraak maakt, daarom is niet te controleren of deze kosten redelijk zijn en of deze overeenkomst met het in het besluit bepaalde tarief. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Loonspecificatie
6.7. Zorgplus wordt tevens veroordeeld tot het verstrekken van een loonspecificatie over alle nog te verrichten betalingen aan [verweerder] . Nu niet is gebleken dat Zorgplus niet bereid is deze op vrijwillige wijze te verstrekken, wordt de gevorderde dwangsom afgewezen.
Kosten deskundigenoordeel UWV
6.8. Nu [verweerder] in het gelijk is gesteld in het deskundigenoordeel van het UWV dient Zorgplus de door [verweerder] betaalde kosten van € 100,00 aan haar te vergoeden.
Proceskosten in het verzoek en het zelfstandig tegenverzoek
6.9. De proceskosten komen in het verzoek, alsmede in het zelfstandig tegenverzoek, voor rekening van Zorgplus, omdat Zorgplus overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 1.211,00 (1,5 x € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
6.10. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
7 De beslissing
De kantonrechter
in het verzoek
7.1. wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af,
7.2. veroordeelt Zorgplus tot betaling aan [verweerder] van € 4.097,36 inclusief btw ter zake de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand,
in het tegenverzoek
7.3. veroordeelt Zorgplus tot betaling van het loon aan [verweerder] over de periode van de loopstop, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 30% over het loonbedrag en vermeerderd met de wettelijke rente over het loonbedrag, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
7.4. veroordeelt Zorgplus om aan [verweerder] deugdelijke loonspecificaties over de periode van de loonstop te verschaffen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in alle verzoeken
7.5. veroordeelt Zorgplus in de proceskosten van € 1.211,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Zorgplus niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
7.6. veroordeelt Zorgplus tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
7.7. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
7.8. wijst het meer of anders verzochte af.
44356 \ 61525