Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:7155 - Rechtbank Gelderland - 26 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:715526 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Genoemde wetsartikelen

Artikel 3:2 AWB (Zorgvuldige kennisvergaring feiten en belangen)Artikel 3:4 AWB (Belangenafweging en evenredigheidsbeginsel)Artikel 3:9 AWB (Zorgvuldigheid onderzoek adviseur bij besluit)Artikel 4:37 AWB (Verplichtingen subsidie-ontvanger)Artikel 4:46 AWB (Subsidievaststelling en lagere vaststelling)Artikel 4:84 AWB (Beleidsregel afwijking onevenredige gevolgen)Artikel 4:95 AWB (Voorschotverlening bestuursrechtelijke geldschulden)Artikel 7:12 AWB (Motivering en bekendmaking beslissing op bezwaar)Artikel 8:106 AWB (Opschorting werking uitspraak hoger beroep)Artikel 8:72 AWB (Bevoegdheden bestuursrechter na gegrond beroep)Artikel 3 BPBArtikel 2:377 BW (Indeling winst- en verliesrekening)Artikel 7:669 BWArtikel 5. WW-dagloon Dagloonbesluit werknemersverzekeringenArtikel 1. Begripsbepaling Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 13. Verplichting overleggen accountantsverklaring Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 18. Voorwaarden voor subsidieverlening Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 19. Hoogte van de subsidie Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 20. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 21. Voorwaarden voor subsidieverlening Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 22. Hoogte van de subsidie Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 23. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 25. Terugvordering Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 3. Doel van de subsidie Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 4. Omzetperiode Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 5. Omzetdaling Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 1. Begripsbepaling Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 10. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 13. Verplichtingen Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 14. Subsidievaststelling Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 15. Terugvordering Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 3. Doel van de subsidie Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 6. Omzetdaling Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 7. Hoogte van de subsidie Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 1. Begripsbepaling Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 11. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 15. Verplichting overleggen accountantsverklaring Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 18. Terugvordering Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 3. Doel van de subsidie Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 4. Voorwaarden voor subsidieverlening Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 6. Omzetdaling Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 8. Hoogte van de subsidie Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheidArtikel 17. Maximum premieloon Wet financiering sociale verzekeringenArtikel 1 Wet op het accountantsberoep

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 24/6974, 24/6975, 24/6976, 24/6977, 24/6979, 24/6980 en 24/6981

in de zaken tussen

[eiseres 2], uit [plaats][2], eiseres in 24/6979, 24/6980 en 24/6981 tezamen: eiseressen (gemachtigde: mr. M.L. de Bruijn),

en

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

1. Deze uitspraak gaat over de besluiten van de minister op de aanvragen van eiseressen voor de definitieve vaststellingen van de tegemoetkoming op grond van de tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) over meerdere aanvraagperioden en de terugvorderingen van de te veel betaalde voorschotten. Eiseressen zijn het niet eens met deze besluiten op hun aanvragen. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de besluiten van de minister op de aanvragen van eiseressen.

Procesverloop

2. [eiseres 1] heeft aanvragen ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkomingen op grond van de NOW 1, de NOW 3 (vierde tranche), de NOW 3 (vijfde tranche) en de NOW 4 (zesde tranche). De minister heeft op deze aanvragen beslist met zijn besluiten van respectievelijk 13 januari 2022, 12 januari 2024, 18 januari 2024 en 19 januari 2024. Met de vier bestreden besluiten van 25 juni 2024 (de bestreden besluiten I, II, III en IV) op de bezwaren van [eiseres 1] is de minister bij deze besluiten gebleven.

2.1. [eiseres 2] heeft aanvragen ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkomingen op grond van de NOW 1, NOW 3 (vierde tranche) en de NOW 3 (vijfde tranche). De minister heeft op deze aanvragen beslist met zijn besluiten van respectievelijk 13 januari 2022, 12 januari 2024 en 18 januari 2024. Met de drie bestreden besluiten van 25 juni 2024 (de bestreden besluiten V, VI en VII) op de bezwaren van [eiseres 2] is de minister bij deze besluiten gebleven.

2.2. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

2.3. De rechtbank heeft de beroepen op 10 juni 2025 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseressen, vertegenwoordigd door [persoon A] en de gemachtigde van eiseressen. De minister is, na bericht van afmelding, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de bestreden besluiten 3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. [eiseres 1] (met loonheffingsnummer [nummer 1]) en [eiseres 2] (met loonheffingsnummer [nummer 2]) maken onderdeel uit van een groep met aan het hoofd DS-10.V.-Holding B.V. [eiseres 1] is een organisatieadviesbureau dat haar opdrachtgevers ontzorgt op het gebied van kennis-, contract- en capaciteitsbehoeften op met name het gebied van infrastructuur. [eiseres 2] is gespecialiseerd in het geven van advies en het uitvoeren van projecten voor zowel opdrachtgever als opdrachtnemer in de droge en natte infrastructuur, energietechniek en (mobiele) telecom. [eiseres 2] heeft personeel in dienst en detacheert hen bij opdrachtgevers.

3.1. Op 6 april 2020 heeft [eiseres 1] een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW 1. Daarop geeft zij aan dat zij vanaf 1 maart 2020 een omzetverlies van 100% verwacht te gaan lijden. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister, met zijn besluit van 10 april 2020, voor de maanden maart, april en mei 2020 een tegemoetkoming in de loonkosten toegekend van € 129.494. Daarvan wordt € 103.596 als voorschot betaald. Voor de berekening van de definitieve tegemoetkoming moet opnieuw een aanvraag worden ingediend.

3.1.1. Op 31 oktober 2021 heeft [eiseres 1] een aanvraag ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW 1. Daarop geeft zij aan dat het bedrijf onderdeel is van een groep of een concern en dat het concern een omzetverlies heeft van 20% of meer, namelijk 38%. Bij deze aanvraag zijn een Samenstellingsverklaring van de accountant van 29 september 2021 en een Accountantsverklaring van 29 september 2021 gevoegd.

3.1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister, met zijn besluit van 13 januari 2022 de definitieve tegemoetkoming van [eiseres 1] berekend op € 56.569. Zij moet een bedrag van € 47.027 aan te veel ontvangen voorschot terugbetalen.

3.1.3. [eiseres 1] heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW 3, vierde aanvraagperiode (vierde tranche). Op deze aanvraag geeft zij aan dat zij een omzetverlies van 55% verwacht te gaan lijden over de maanden januari, februari en maart 2021. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister op 15 maart 2021 een besluit genomen. Daarin is de tegemoetkoming vastgesteld op € 127.109. Daarvan wordt € 101.688 als voorschot betaald. Voor de definitieve vaststelling moet opnieuw een aanvraag worden ingediend.

3.1.4. Op 25 juli 2023 heeft [eiseres 1] een aanvraag ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW 3 (vierde tranche). Daarop geeft zij aan dat het bedrijf onderdeel is van een groep of een concern en dat het concern een omzetverlies heeft van 20% of meer, namelijk 44%. Bij deze aanvraag zijn een Samenstellingsverklaring van de accountant inzake de aanvraag tot vaststelling van de derde, vierde, vijfde of zesde aanvraagperiode (NOW 3.1, 3.2, 3.3 of 4) van de NOW 3- of NOW 4-subsidie van 25 juli 2023 en een Accountantsverklaring van 25 juli 2023 gevoegd.

3.1.5. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister op 12 januari 2024 een besluit afgegeven. Daarin is de definitieve tegemoetkoming van [eiseres 1] op grond van de NOW 3 (vierde tranche) vastgesteld op € 74.572. Zij moet een bedrag van € 27.116 aan te veel ontvangen voorschot terugbetalen.

3.1.6. Op 27 mei 2021 heeft [eiseres 1] een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW 3, vijfde aanvraag periode (vijfde tranche). Daarop geeft zij aan dat zij een omzetverlies van 48% verwacht te gaan lijden over de maanden april, mei en juni 2021. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister op 31 mei 2021 een besluit genomen. Daarin is de tegemoetkoming vastgesteld op € 81.350. Daarvan wordt € 65.079 als voorschot betaald. Voor de definitieve vaststelling moet opnieuw een aanvraag worden ingediend.

3.1.7. Op 25 juli 2023 heeft [eiseres 1] een aanvraag ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW 3 (vijfde tranche). Daarop geeft zij aan dat het bedrijf onderdeel is van een groep of een concern en dat het concern een omzetverlies heeft van 20% of meer, namelijk 31%. Bij deze aanvraag zijn een Samenstellingsverklaring van de accountant inzake de aanvraag tot vaststelling van de derde, vierde, vijfde of zesde aanvraagperiode (NOW 3.1, 3.2, 3.3 of 4) van de NOW 3- of NOW 4-subsidie van 25 juli 2023 en een Accountantsverklaring van 25 juli 2023 gevoegd.

3.1.8. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister, met zijn besluit van 18 januari 2024, de definitieve tegemoetkoming van [eiseres 1] op grond van de NOW 3 (vijfde tranche) vastgesteld op € 52.540. Zij moet een bedrag van € 12.539 aan te veel ontvangen voorschot terugbetalen.

3.1.9. Op 23 september 2021 heeft [eiseres 1] een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW 4, zesde aanvraagperiode (zesde tranche). Daarop geeft zij aan dat zij een omzetverlies van 49% verwacht te gaan lijden over de maanden juli, augustus en september 2021. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister, met zijn besluit van 28 september 2021, de tegemoetkoming vastgesteld op € 91.919. Daarvan wordt € 73.536 als voorschot betaald. Voor de definitieve vaststelling moet opnieuw een aanvraag worden ingediend.

3.1.10. Op 25 juli 2023 heeft [eiseres 1] een aanvraag ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW 4 (zesde tranche). Daarop geeft zij aan dat het bedrijf onderdeel is van een groep of een concern en dat het concern een omzetverlies heeft van 20% of meer, namelijk 43%. Bij deze aanvraag zijn een Samenstellingsverklaring van de accountant inzake de aanvraag tot vaststelling van de derde, vierde, vijfde of zesde aanvraagperiode (NOW 3.1, 3.2, 3.3 of 4) van de NOW 3- of NOW 4-subsidie van 25 juli 2023 en een Accountantsverklaring van 25 juli 2023 gevoegd.

3.1.11. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister het besluit van 19 januari 2024 genomen. Daarin heeft hij de definitieve tegemoetkoming van [eiseres 1] op grond van de NOW 4 (zesde tranche) vastgesteld op € 65.542. Zij moet een bedrag van € 7.994 aan te veel ontvangen voorschot terugbetalen.

3.2. Op 6 april 2020 heeft [eiseres 2] een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW 1. Daarop geeft zij aan dat zij een omzetverlies van 90% verwacht te gaan lijden. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister, met zijn besluit van 10 april 2020, de tegemoetkoming vastgesteld op € 320.869. Daarvan wordt € 256.698 als voorschot betaald. Voor de definitieve vaststelling moet opnieuw een aanvraag worden ingediend.

3.2.1. Op 31 oktober 2021 heeft [eiseres 2] een aanvraag ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW 1. Daarop geeft zij aan het bedrijf onderdeel is van een groep of een concern en dat het concern een omzetverlies heeft van 20% of meer, namelijk 38%. Bij deze aanvraag zijn een Samenstellingsverklaring van de accountant van 29 september 2021 en een Accountantsverklaring van 29 september 2021 gevoegd.

3.2.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister op 13 januari 2022 een besluit genomen. Daarin is de definitieve tegemoetkoming van [eiseres 2] op grond van de NOW 1 vastgesteld op € 91.047. Zij moet een bedrag van € 165.651 aan te veel ontvangen voorschot terugbetalen.

3.2.3. Op 18 februari 2021 heeft [eiseres 2] een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de NOW 3, vierde aanvraagperiode (vierde tranche). Op deze aanvraag geeft zij dat zij een omzetverlies verwacht te gaan lijden van 55% over de maanden januari, februari en maart 2021. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister op 23 februari 2021 een besluit genomen. Daarin is de tegemoetkoming vastgesteld op € 179.150. Daarvan wordt € 143.319 als voorschot betaald. Voor de definitieve vaststelling moet opnieuw een aanvraag worden ingediend.

3.2.4. Op 25 juli 2023 heeft [eiseres 2] een aanvraag ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW 3 (vierde tranche). Daarop geeft zij aan dat het bedrijf onderdeel is van een groep of een concern en dat het concern een omzetverlies heeft van 20% of meer, namelijk 44%. Bij deze aanvraag zijn een Samenstellingsverklaring van de accountant inzake de aanvraag tot vaststelling van de derde, vierde, vijfde of zesde aanvraagperiode (NOW 3.1, 3.2, 3.3 of 4) van de NOW3- of NOW4-subsidie van 25 juli 2023 en een Accountantsverklaring van 25 juli 2023 gevoegd.

3.2.5. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister op 12 januari 2024 een besluit genomen. Daarin is de definitieve tegemoetkoming van [eiseres 2] op grond van de NOW 3 (vierde tranche) vastgesteld op € 128.254. Zij moet een bedrag van € 15.065 aan te veel ontvangen voorschot terugbetalen.

3.2.6. Op 27 mei 2021 heeft [eiseres 2] een aanvraag ingediend voor de tegemoetkoming op grond van de NOW 3, vijfde aanvraagperiode (vijfde tranche). Daarop geeft zij aan dat zij verwacht een omzetverlies van 48% te gaan lijden over de maanden april, mei en juni 2021. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister op 31 mei 2021 een besluit genomen. Daarin is de tegemoetkoming vastgesteld op € 156.349. Daarvan wordt € 125.079 als voorschot betaald. Voor de definitieve vaststelling moet opnieuw een aanvraag worden ingediend.

3.2.7. Op 25 juli 2023 heeft [eiseres 2] een aanvraag ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW 3 (vijfde tranche). Daarop geeft zij aan dat het bedrijf onderdeel is van een groep of een concern en dat het concern een omzetverlies heeft van 20% of meer, namelijk van 31%. Bij deze aanvraag zijn een Samenstellingsverklaring van de accountant inzake de aanvraag tot vaststelling van de derde, vierde, vijfde of zesde aanvraagperiode (NOW 3.1, 3.2, 3.3 of 4) van de NOW3- of NOW 4-subsidie van 25 juli 2023 en een Accountantsverklaring van 25 juli 2023 gevoegd.

3.2.8. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister op 18 januari 2024 een besluit genomen. Daarin is de definitieve tegemoetkoming van [eiseres 2] op grond van de NOW 3 (vijfde tranche) vastgesteld op € 70.225. Zij moet een bedrag van € 54.854 aan te veel ontvangen voorschot terugbetalen.

Wat vindt de minister?

4. De minister heeft aan de bestreden besluiten – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd.

De minister gaat niet mee met de verzoeken van eiseressen om het omzetverlies te wijzigen naar de door hen gevraagde percentages. Zij hebben met de aanvragen voor de subsidievaststellingen accountantsverklaringen meegestuurd. Daarin staat vermeld wat het omzetverlies van eiseressen over de verschillende aanvraagperioden is. Daarom heeft de minister de subsidies op basis van deze percentages omzetverlies vastgesteld. Die zijn lager dan de geschatte percentages omzetverlies die eiseressen bij de aanvragen voor subsidieverleningen hebben opgegeven. De minister is van mening dat hij bevoegd is om de subsidies lager vast te stellen dan de verstrekte voorschotten. De omzetverliezen van eiseressen zijn namelijk lager uitgevallen dan zij hadden verwacht. De minister volgt eiseressen niet in hun stelling dat hij moet uitgaan van andere percentages omzetverlies dan de percentages omzetverlies die de accountant heeft opgegeven in zijn accountantsverklaringen. Het is namelijk aan de accountant om een accountantsverklaring op te stellen. De accountant is daarvoor als deskundige aangewezen. De minister heeft er bewust voor gekozen om bij de aanvraag voor de subsidievaststelling de verplichting te stellen een accountantsverklaring mee te sturen. Indien eiseressen het niet eens zijn met de accountantsverklaringen, moeten zij zich tot de accountant wenden. De minister hoeft niet na te gaan of het onderzoek door de accountant op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.[3] Het vragen om een accountantsverklaring en een subsidievaststelling op basis van de accountantsverklaring is een geschikt en noodzakelijk middel om een legitiem doel te bereiken, namelijk de juiste besteding van subsidiegelden. De accountant heeft verklaringen afgegeven op basis van de NOW-regeling en de daarbij behorende accountantsprotocollen. De accountant is dus uitgegaan van het omzetbegrip zoals dat in de NOW-regeling staat opgenomen. Voor het omzetbegrip in de zin van de NOW-regeling wordt aangesloten bij de definitie van omzet in het jaarrekeningenrecht. De reden daarvoor is dat het omzetbegrip in deze regeling zo dicht mogelijk aansluit bij het activiteitenniveau van de onderneming, de instelling, of het concern. Dit is van belang omdat de ontwikkeling van de omzetdaling daarmee voor een belangrijk deel kan samenhangen. De Minister heeft in het antwoord op vragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 april 2020 toegelicht dat de gekozen berekeningswijze van de omzetdaling eenvoudig is vast te stellen en goed controleerbaar is.[4] Daarin wordt in zekere mate met verschillende factoren rekening gehouden, maar vanwege het streven naar eenduidigheid en eenvoud kan geen rekening worden gehouden met alle factoren en bedrijfsspecifieke kenmerken. Dit is nodig omdat de regeling een noodmaatregel is die eenvoudig moet zijn om snel grote aantallen aanvragen te kunnen behandelen. De Minister heeft dus uitdrukkelijk gekozen voor deze omzetdefinitie in het belang van een eenduidige en werkbare uitvoering van de NOW-regeling. Dat is een legitiem doel waaraan zwaarwegende betekenis toekomt. In opvolgende versies van de NOW is de definitie van omzet bovendien niet gewijzigd, zodat kan worden aangenomen dat de regelgever eventuele knelpunten daarin niet aanwezig of van onvoldoende gewicht heeft geacht.[5]Daar staat tegenover dat strikte toepassing van de omzetdefinitie voor eiseressen financieel nadelige gevolgen heeft. De minister ziet geen aanleiding om dit financiële nadeel als onevenredig te beschouwen. Hoewel de minister het vervelend voor eiseressen vindt dat de NOW-regeling nadelig voor hen uitpakt, komt het voor hun rekening en risico dat zij door middel van de in- en doorleen van zelfstandigen een aanzienlijke omzet hebben kunnen realiseren en dat daardoor hun omzetverliezen voor de NOW lager uitvallen. Dat de inkoopkosten hierdoor zijn gestegen, maakt dat niet anders. Dat is namelijk een keuze die in de risicosfeer van eiseressen ligt. De NOW is bovendien een tegemoetkoming in de loonkosten en is niet bedoeld als een subsidie voor de vaste lasten. Dat betekent dat de minister niet meegaat met de verzoeken van eiseressen om de omzetverliezen te relateren aan de inzetbaarheid van de werknemers in loondienst. De minister gaat uit van de omzetverliezen die de accountant van eiseressen heeft opgegeven in de meegezonden accountantsverklaringen. Voor de definitieve vaststellingen van de tegemoetkomingen van [eiseres 2] op grond van de NOW 3 (vierde tranche) en NOW 3 (vijfde tranche) stelt de minister zich aanvullend op het standpunt dat de subsidie ook lager vast is gesteld dan het verstrekte voorschot, omdat de loonsom over respectievelijk de maanden januari tot en met maart 2021 en over de maanden april tot en met juni 2021 met meer dan 10% is gedaald ten opzichte van drie keer de loonsom van juni 2020. [eiseres 2] heeft dus in de subsidieperiode minder loonkosten gemaakt, waardoor zij minder subsidie ontvangt. De minister is van mening dat het redelijk is om de subsidie lager vast te stellen als er minder loonkosten zijn gemaakt in de subsidieperiode. Wat betreft de terugvorderingen overweegt de minister dat in de NOW-regeling is opgenomen dat het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk kan worden teruggevorderd indien dit ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt, of indien niet aan de verplichtingen uit de regeling is voldaan. In de situatie van eiseressen zijn de voorschotten tot te hoge bedragen verstrekt, omdat hun daadwerkelijke omzetverliezen lager waren dan hun geschatte omzetverliezen. Vanuit het oogpunt van zorgvuldige besteding van publieke middelen maakt de minister in beginsel gebruik van zijn bevoegdheid om het onverschuldigd verstrekte voorschot terug te vorderen indien niet is voldaan aan de verplichtingen uit de regeling. Daarbij is van belang dat eiseressen meer subsidie ontvangen dan waarop zij op basis van de NOW-regeling recht hebben indien de minister geheel of gedeeltelijk afziet van de terugvordering. De minister concludeert dat de terugvorderingen van de te veel ontvangen voorschotten in het geval van eiseressen terecht zijn. De zorgvuldige besteding van publieke middelen is een legitiem doel waaraan belangrijke betekenis toekomt. De terugvordering van de te veel ontvangen bedragen aan subsidie is naar de mening van de minister een geschikt en noodzakelijk middel om dat gerechtvaardigde doel te bereiken. De subsidie moet namelijk toekomen aan de werkgevers die daar recht op hebben. Daarnaast kan het beschikbare budget voor deze tijdelijke noodmaatregel maar één keer worden besteed. Dat eiseressen niet alle NOW-tranches hebben aangevraagd terwijl zij daar naar hun mening wel recht op hadden gehad, maakt dit niet anders. Het is namelijk de keuze van eiseressen welke NOW-tranches zij wel of niet aanvragen. De minister is van mening dat eiseressen geen bijzondere omstandigheden naar voren hebben gebracht die ertoe leiden dat de terugvorderingen van de te veel ontvangen bedragen aan subsidie onevenredig zijn.

Wat vinden eiseressen?

5. Eiseressen zijn het niet eens met de bestreden besluiten en voeren daartegen – samengevat – het volgende aan.

Eiseressen hebben voldaan aan de voorwaarden die NOW 1, NOW 3 (vierde en vijfde tranche) en NOW 4 (zesde tranche) stellen. Er is sprake geweest van een acute terugval van de omzet voor meer dan 20% gedurende de aanvraagperiodes, er is 100% vermindering in de bedrijvigheid geweest en eiseressen hebben alle werknemers in dienst kunnen houden voor hetzelfde urenaantal. Ook aan de vereisten van (kort gezegd) het verbod om winst, bonussen of dividend uit te keren is voldaan. Eiseressen hebben dan ook recht op de subsidies. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de minister de omzetverliezen en dus de percentages die bepalend zijn voor de toekenning van de subsidies op een onjuiste wijze heeft vastgesteld. De minister heeft namelijk uitsluitend op basis van de accountantsverklaringen de percentages omzetverlies vastgesteld, maar daarbij geen rekening gehouden met het feit dat de opbrengst van eiseressen in dezelfde periode geen gevolg is van de uitvoering van de normale activiteiten van de onderneming. Relevant hierbij is dat het wettelijk kader en/of de toelichting van het begrip omzetverlies/omzetdaling na de inwerkingtreding van NOW 1 nooit is gewijzigd. De normale activiteiten van [eiseres 2] en [eiseres 1] bestaan kort gezegd uit het uitzenden van personeel bij opdrachtgevers in de energie-, telecom- en infrasectoren. Eiseressen hebben bij deze normale activiteiten aantoonbaar (het verwachte percentage aan) omzetverlies geleden. Ook hebben zij aan alle andere vereisten voor het toekennen van de subsidie voldaan: de loonsom is zoveel mogelijk gelijk gebleven, er is geen ontslag vanwege bedrijfseconomische redenen geweest en ook aan de overige verplichtingen is voldaan. Dit betekent dat zij recht hebben op de volledige subsidie voor de aangevraagde tegemoetkomingen. De minister was concluderend niet bevoegd om de subsidies lager vast te stellen dan de verstrekte voorschotten. Daarnaast wijzen eiseressen erop dat de minister de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel, niet in acht heeft genomen. De minister stelt in de bestreden besluiten dat het voor rekening van eiseressen komt 'dat minder omzetverlies is geleden dan van te voren is ingeschat'. Dit is onjuist. Eiseressen hebben niet minder omzetverlies geleden dan van te voren is ingeschat: zij hebben exact het omzetverlies geleden, zoals bij de aanvragen van de subsidies is gedacht. Immers, er is geen enkele omzet met de normale bedrijfsactiviteiten in de referteperioden behaald. Het feit dat eiseressen andere niet-normale activiteiten hebben uitgevoerd - die bestaan uit (ver)bouwwerkzaamheden en dus uit iets heel anders dan de normale bedrijfsactiviteiten - doet hier niet aan af. Het doel van alle NOW-regelingen is het behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. Hierbij is aangesloten bij de BBL-regeling. Anders zou het aantrekkelijk worden om mensen te ontslaan en zo bewust de loonsom te laten dalen zodat én de kosten verminderen én de volledige subsidie wordt ontvangen voor de resterende loonsom. Er is dus in de periodes waar de vijf aanvragen op zien een aanzienlijk (lees: tussen de 56% en de 64%) omzetverlies bij de uitvoering van de normale activiteiten door eiseressen geleden. Eiseressen hebben er bewust voor gekozen om geen andere entiteit voor het verrichten van de niet-normale bedrijfsactiviteiten op te richten, maar hadden ze dat wel gedaan, dan hadden eiseressen wel volledig recht gehad op de subsidies. Dit kan en mag niet de bedoeling zijn geweest van de regeling. Eiseressen hebben dus het gevoel nu gestraft te worden, omdat zij andere activiteiten hebben verricht om de organisatie in beweging te houden. Niet door het uitoefenen van de normale bedrijfsactiviteiten, maar door het verrichten van bedrijfsactiviteiten die op geen enkele wijze tot de normale bedrijfsvoering behoren. En dit is naast het gebruik maken van de NOW-regelingen mogelijk gemaakt. Een andere uitleg van (het doel van) de NOW-regelingen zou niet alleen in strijd met de wet- en regelgeving zijn, maar ook in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Tot slot vragen eiseressen aandacht voor het feit dat het financiële nadeel als onevenredig moet worden beoordeeld en dus sprake is van een schending van het evenredigheidsbeginsel. De minister stelt dat de financieel nadelige gevolgen van de wijze van omzetberekening niet onevenredig voor eiseressen zijn, maar eiseressen betwisten dit. Dit is nu juist wel het geval. Vanwege de strikte benadering van het begrip omzetverlies en het feit dat enkel naar de accountantsverklaring wordt gekeken, wordt geen rekening gehouden met de daadwerkelijke feiten en omstandigheden: de opbrengsten en (extra) gemaakte (inkoop)kosten maken geen deel uit van de normale bedrijfsuitoefening. Een strikte toepassing van de NOW-regeling past voorts ook niet bij het evenredigheidsbeginsel: dit is niet noodzakelijk en niet evenwichtig, althans de minister heeft dit onvoldoende aangetoond. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. Bij deze toetsing dienen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en vooral de evenwichtigheid van het (bestreden) besluit te worden betrokken. De minister heeft onvoldoende ervan blijk gegeven dat dit is gedaan. Volgens eiseressen is geen maatwerk toegepast, terwijl dat wel had gemoeten. Ook heeft de minister niet aangetoond dat zij de wederzijdse belangen heeft afgewogen voordat zij tot de besluitvorming is overgegaan. De minister moet een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de NOW-subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor de betrokkene anderzijds. Eiseressen hebben meermaals en ook tijdens de mondelinge behandeling van de bezwaren laten weten dat een terugbetaling van de voorschotten op de subsidie zal leiden tot serieuze financiële problematiek waarbij eiseressen een faillissement niet uitsluiten. De minister heeft er geen blijk van gegeven dat hij met dit belang rekening heeft gehouden. Als de bestreden besluiten in stand blijven en eiseressen een bedrag van in totaal € 235.570 moeten terugbetalen, dan zal dit leiden tot aanzienlijke liquiditeitsproblemen voor eiseressen. De heer [persoon A], bestuurder van beide ondernemingen, acht de kans groot dat de vennootschappen dan zullen moeten worden geliquideerd, omdat niet langer aan de verplichtingen kan worden voldaan. Door het verrichten van de niet-normale bedrijfsactiviteiten hebben eiseressen weliswaar omzet gedraaid, maar met een marginale winstmarge. Bovendien zijn de door hen gemaakte kosten vele malen hoger gebleken dan de gegenereerde omzet. De extra kosten zijn voornamelijk gemaakt door de (in)huur van materiaal en onderaannemers. De overige kosten zijn gelijk gebleven, maar de omzet die deze extra kosten zou moeten dekken, is weggevallen. Met andere woorden: eiseressen hebben in de perioden waar de toekenning van de subsidies op ziet dus geen enkele omzet gedraaid. Dit heeft er zelfs toe geleid dat eiseressen nu al extra leningen moeten aangaan. Het is dus niet zo, zoals de minister lijkt te veronderstellen, dat eiseressen van twee walletjes hebben gegeten. Het geheel overziend is de verwachte omzetdaling van de normale activiteiten van eiseressen (helaas) de daadwerkelijke omzetdaling geworden. Eiseressen hebben door het verrichten van niet-normale bedrijfsactiviteiten in combinatie met het maken van niet-normale kosten, die geen verband houden met de normale bedrijfsactiviteiten (het inhuren van personeel), toch een omzet kunnen draaien. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat dit hen, zowel op grond van de wet- en regelgeving als op grond van de redelijkheid en billijkheid, niet kan worden toegerekend. Gelet op de hoge kosten waarmee het verrichten van niet-normale bedrijfsactiviteiten gepaard is gegaan, is overigens feitelijk meer betaald dan omgezet. Dit betekent dat de bestreden besluiten geen stand kunnen houden en moeten worden vernietigd. Sterker nog, naast de toegekende voorschotten van 90% hebben eiseressen nog recht op aanvullende voorschotten van 10%. Dit betreft een bedrag van € 156.149 voor [eiseres 2] en een bedrag van € 24.038 voor [eiseres 1]

Het verweer van de minister

6. In zijn verweerschrift van 2 september 2024 stelt de minister het volgende.

Een tegemoetkoming op grond van de NOW is een subsidie als bedoeld in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan een subsidie kunnen verplichtingen worden verbonden. Op grond van artikel 4:37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is aan eiseressen de verplichting opgelegd om een accountantsverklaring over te leggen. Voor het definitief vaststellen van de subsidie moet de aanvrager immers aantonen wat de omzet is geweest. In de NOW-regelingen is bepaald dat de aanvraag van de vaststelling vergezeld gaat van een verklaring over de naleving van de subsidievoorwaarden, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep. Deze verklaring voldoet aan standaarden die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn vastgesteld, met inachtneming van het in de bijlage bij de NOW-regelingen opgenomen accountantsprotocol. Met het accountantsprotocol wordt beoogd om een efficiënte en effectieve uitvoering betreffende de werkzaamheden van de accountants inzake de informatie, opgenomen in de aanvraag tot vaststelling, te bevorderen. Uit het voorgaande volgt dat de NOW-regeling voorschrijft dat bij de vaststelling uitgegaan wordt van de omzetdaling zoals door de accountant is bevestigd in de accountantsverklaring. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen normale en andere activiteiten van de werkgever. In de NOW is geen bepaling opgenomen waarbij hiervan kan worden afgeweken. De NOW-regeling bevat ook geen hardheidsclausule. De besluiten zijn in overeenstemming met de uitdrukkelijke bedoeling van de minister en de in dat verband gemaakte keuze voor de verplichting tot het aanleveren van de accountantsverklaring bij het (definitief) vaststellen van de NOW-subsidie nadat deze eerder (voorlopig) verleend is. De minister schakelt niet zelf een accountant in ter voorbereiding van de vaststellingsbesluiten. Er is dus geen sprake van een advies dat de minister ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluitvorming. Het is gelet op de bepalingen in de NOW-1 immers aan eiseressen om zelf een accountantsverklaring in te dienen. De minister hoeft zich daarom niet op grond van artikel 3:9 van de Awb dan wel het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb) te vergewissen of het onderzoek door de accountant op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, dan wel zelf een inhoudelijk oordeel te geven over de omzetdaling. Hetgeen eiseressen wensen en stellen omtrent dit punt, is bovendien niet uitvoerbaar. Het belang van de minister weegt hierin zwaarder dan de belangen van eiseressen. De vraag die voorligt is of voldoende evenwicht is behouden tussen het algemeen belang bij een consistente uitvoering en het particuliere belang van de subsidieontvangers. De minister meent dat ook bij deze afweging niet gezegd kan worden dat de uitkomst onredelijk bezwarend is voor eiseressen. Bij de toepassing van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb moet de minister een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de tegemoetkoming in de loonkosten enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor eiseressen anderzijds. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor eiseressen nadelige gevolgen van de lagere vaststelling niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 2 februari 2022[6] heeft overwogen, is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodige nadelige gevolgen. Het vragen van een accountantsverklaring is een geschikt en noodzakelijk middel om een legitiem doel te bereiken, namelijk een juiste besteding van subsidiegelden. De minister heeft daarmee ook gehandeld in overeenstemming met de (Rijksbreed geldende) Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Afweging van de nadelige gevolgen van de bestreden besluiten in verhouding tot het doel daarvan leidt volgens de minister tot de conclusie dat het vaststellen van de definitieve tegemoetkomingen niet onevenredig is. De minister heeft het evenredigheidsbeginsel ook in aanmerking genomen bij het nemen van de bestreden besluiten en daarmee is naar zijn mening voldoende rekening gehouden door te overwegen dat hij geen aanleiding ziet om van de bepalingen van de NOW af te wijken. Voor wat betreft de belangenafweging die ten grondslag ligt aan de terugvorderingen hanteert de minister als uitgangspunt dat hij uit het oogpunt van een zorgvuldige besteding van publieke middelen in beginsel gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot terugvordering. De voor de werkgever nadelige gevolgen van een terugvordering mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de terugvordering te dienen doel. De minister kan echter niet ambtshalve vaststellen of er redenen zijn om van terugvordering af te zien. Het is dus aan de werkgever om te stellen dat daar reden toe is. Dat er in de situatie van eiseressen een terugvordering is ontstaan is op zich iets wat de minister betreurt, doch dit brengt niet zonder meer met zich mee dat er sprake zou zijn van onaanvaardbare consequenties voor eiseressen. De situatie van eiseressen wijkt voor zover de minister bekend niet af van die van overige werkgevers die te veel aan of ten onrechte voorschotten NOW hebben ontvangen en dientengevolge een bedrag dienen terug te betalen. Er is bij de uitvoering bijzondere aandacht voor de betalingsmogelijkheden van de werkgever. Als de werkgever meldt dat hij in betalingsproblemen komt, zoekt het UWV een oplossing. Eiseressen hebben tot op heden slechts gesteld in de problemen te komen, maar hebben dit niet onderbouwd met bijvoorbeeld stukken waaruit dit blijkt zodat het gestelde beoordeeld zou kunnen worden, aldus de minister.

Wat vindt de rechtbank?

7. De rechtbank stelt vast dat allereerst in geschil is of voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkomingen op grond van de van toepassing zijnde NOW-regelingen de omzet die eiseressen behaald hebben met andere dan hun normale bedrijfsactiviteiten buiten beschouwing moet worden gelaten.

7.1. In zowel de NOW 1, de NOW 3 als in de NOW 4 is in artikel 1, tweede lid bepaald dat alle baten die voortkomen uit de uitvoering van normale activiteiten van een organisatie, ook als deze gewoonlijk met een andere term dan omzet worden aangeduid, onder omzet in de zin van deze regeling vallen.

7.2. In de toelichting op de NOW 1[7] staat: “Voor de definitie van omzet wordt aangesloten bij de omzetdefinitie in het jaarrekeningenrecht. Kern is dat het omzetbegrip in deze regeling zo dicht mogelijk aansluit bij het activiteitenniveau van de onderneming, instelling, of het concern. Dit is van belang omdat de ontwikkeling van de omzetdaling daarmee voor een belangrijk deel kan samenhangen. Op grond van de begrippen in het Burgerlijk Wetboek (artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ 940) wordt uitgegaan van de netto-omzet, waarbij het gaat om de opbrengst uit levering van goederen en diensten uit het bedrijf van de rechtspersoon onder aftrek van kortingen en dergelijke van over de omzet geheven belasting. Opbrengsten zijn baten die ontstaan bij de uitvoering van de normale activiteiten van een onderneming. Dit betekent dat omzet wordt verantwoord als de activiteiten betrekking hebben op de levering van goederen of diensten voor een specifieke klant waarmee een (verkoop)contract is gesloten.”

7.3. Uit artikel 13, tweede lid, van de NOW 1, artikel 13, eerste lid, van de NOW 3 en artikel 15, eerste lid, van de NOW 4 volgt dat bij de aanvragen voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming een accountantsverklaring moet worden overgelegd. Deze accountantsverklaring moet voldoen aan de vereisten van de accountantsprotocollen bij de betreffende NOW-regeling. In paragraaf 2.2. van het accountantsprotocol van de NOW 1 wordt voor het netto-omzetbegrip aangesloten bij het omzetbegrip van artikel 1, tweede lid, van de NOW 1. In het accountantsprotocol van de NOW 3 en de NOW 4 wordt in paragraaf 2.2 voor het netto-omzetbegrip ook aangesloten bij artikel 1, tweede lid, van de NOW 3 en artikel 1, tweede lid, van de NOW 4.

7.4. Uit de artikelen 1, tweede lid, van de NOW 1, de NOW 3 en de NOW 4, de toelichting daarop en de accountantsprotocollen van de NOW 1, de NOW 3 en de NOW 4 blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat voor het bepalen van de omzet en het percentage aan omzetverlies uitsluitend mag worden gekeken naar de omzet die eiseressen hebben behaald tijdens de verschillende aanvraagperioden bij de uitvoering van hun normale bedrijfsactiviteiten.

7.5. Gelet op het voorgaande is daarom allereerst van belang vast te stellen wat de normale bedrijfsactiviteiten van eiseressen zijn en vervolgens of de omzet die zij hebben behaald tijdens de verschillende aanvraagperioden behaald is bij de uitvoering van deze normale bedrijfsactiviteiten.

7.6. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [eiseres 1] volgt dat tot haar normale bedrijfsactiviteiten horen: het volledig ontzorgen van haar opdrachtgevers op het gebied van kennis-, contract- en capaciteitsbehoeften (organisatieadviesbureau). Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [eiseres 2] volgt dat tot haar normale bedrijfsactiviteiten horen: het ontzorgen van opdrachtgevers bij hun kennis-, contract- en capaciteitsbehoeften op onder andere het gebied van personeel; software- & product development; het ontzorgen van opdrachtgevers bij hun kennis-, contract- en capaciteitsbehoeften; het aannemen van projecten in de infra (elektrotechnische); het aannemen van projecten in de infra (civiel) en het aannemen van projecten in de telecom. Uit het uittreksel van [eiseres 2] blijkt verder welke SBI-codes door de Kamer van Koophandel aan de onderneming zijn toegekend. Daarbij gaat het om arbeidsbemiddeling, uitzend- en uitleenbureaus, elektrotechnische bouwinstallatie en wegenbouw.

7.7. In bezwaar hebben eiseressen gesteld dat de omzet die zij tijdens de aanvraagperioden hebben behaald is gemaakt middels de in- en doorleen van derden en zelfstandigen. De eigen werknemers van eiseressen waren volgens eiseressen niet bekwaam voor deze werkzaamheden en daarom niet inzetbaar. In alle bezwaarschriften komt een passage voor (die voor eiseressen voor zover het gaat om dezelfde aanvraagperiodes gelijkluidend is) over het bedrag dat, zo begrijpt de rechtbank, betrekking heeft op de omzet die in de betreffende aanvraagperiode is behaald met “de verkoop op eigen werknemers”. De vermelde bedragen aan behaalde omzet liggen lager dan de bedragen die als omzet zijn opgegeven in de aanvragen en die ook zijn vermeld in de bijbehorende accountantsverklaringen. De passages bevatten verder een becijfering van het (percentage) omzetverlies ten opzichte van de gegenereerde omzet in de referentieperiode. Deze percentages liggen hoger dan de percentages in de aanvragen en de acccountantsverklaringen. De becijferde omzetverliespercentages zijn gelijk aan de percentages van de omzetdaling “gerelateerd aan de inzetbaarheid van de werknemers in loondienst”. Tijdens de hoorzitting in bezwaar hebben eiseressen verklaard dat zij gespecialiseerd zijn in telecom, bijvoorbeeld de aanleg van zendmasten. Tijdens de aanvraagperioden zijn eiseressen hun netweken gaan uitbreiden en andere projecten gaan aannemen in andere branches. Voor het uitvoeren van deze projecten hebben eiseressen mensen in moeten huren, aldus eiseressen tijdens de hoorzitting. In beroep hebben eiseressen verklaard dat de andere projecten die zij tijdens de aanvraagperioden hebben verricht betrekking hadden op (ver)bouwwerkzaamheden. Tijdens de zitting heeft [persoon A] daaraan toegevoegd dat deze projecten te maken hadden met de aanbouw van de Nike Campus in Hilversum. Omdat het eigen personeel van eiseressen niet ingezet kon worden op dit project, heeft [persoon A] onder meer zzp’ers (onder andere timmerlieden en bouwvakkers) in moeten huren. Voor de administratieve verwerking van de omzet uit dit project hebben eiseressen geen speciale voorzieningen getroffen in hun administratie, zoals het openen van speciale grootboekrekeningen.

7.8. Naar het oordeel van de rechtbank had het uit het oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van de bestreden besluiten in de rede gelegen dat de minister eiseressen om een nadere (schriftelijke) toelichting had verzocht over wat zij verstaan onder omzet behaald bij “de verkoop op eigen werknemers” en over de verschillen tussen de bedragen van deze omzetten en de bij de aanvragen opgegeven en door de accountant in zijn bijgevoegde verklaringen opgenomen omzetten. En of de omzet behaald bij “de verkoop op eigen werknemers” is begrepen in de omzetten die bij de aanvragen zijn opgegeven en door de accountant in de bijgevoegde verklaringen opgenomen en zo neen, waarom niet. Teneinde de onduidelijkheid in de onderbouwing van de bezwaren van eiseressen op te helderen had de minister uit oogpunt van zorgvuldige besluitvorming eiseressen in de gelegenheid kunnen stellen een verklaring van hun accountant daarover in te brengen. In dit verband is mede van belang om na te (laten) gaan of de accountant bij de jaarrekening(en) van eiseressen (ook) een samenstellingsverklaring zoals bedoeld in Standaard 4410 van de accountantsregelgeving, heeft afgegeven, welke bedragen in deze jaarrekening(en) is/zijn opgenomen als omzet of opbrengst en of de omzet behaald met “de verkoop op eigen werknemers” die eiseressen op het oog hebben, daarin is begrepen. Redengevend voor dit oordeel is allereerst wat bekend is over de aard van de bedrijfsactiviteiten van eiseressen. De door de Kamer van Koophandel toegekende SBI-codes wijzen in de richting van een groep vennootschappen die in hoofdzaak actief is als uitzendbureau op zeer uiteenlopende terreinen. Daarvan uitgaande valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet direct in te zien waarom omzet behaald met “ingehuurde” krachten of met zelfstandigen niet tot de behaalde omzet gerekend moet worden. Door de rechtbank is ook meegewogen dat er geen rechtsregel is die (anders dan de minister kennelijk veronderstelt) inhoudt of meebrengt dat bij de beslissing op een aanvraag om subsidie op grond van de NOW-regelingen voor het aannemelijk maken van de behaalde omzet alleen betekenis toekomt aan de accountantsverklaring zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de NOW 1, artikel 13, eerste lid, van de NOW 3 en artikel 15, eerste lid, van de NOW 4. Anders geformuleerd: omzet behaald met de uitvoering van normale bedrijfsactiviteiten kan met alle mogelijke bewijsmiddelen worden gestaafd. Bij het nemen van het bestreden besluit beschikte de minister daarom niet over alle van belang zijnde gegevens. Hierdoor heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom hij bij het vaststellen van de behaalde omzetten geen betekenis heeft toegekend aan de omzet behaald met “de verkoop op eigen werknemers”, zoals bedoeld in de bezwaarschriften. Opmerking verdient nog dat de woorden “verkoop op eigen werknemers” lijken te impliceren dat het hier gaat om andere activiteiten dan de activiteiten waarvoor eiseressen arbeidskrachten hebben in- en doorgeleend.

7.9. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de meest vergaande beroepsgrond slaagt, zodat de overige beroepsgronden geen bespreking meer behoeven. De bestreden besluiten I tot en met VII zullen worden vernietigd en de minister zal worden opgedragen nieuwe besluiten op de bezwaren van eiseressen te nemen met inachtneming van het voorgaande. De rechtbank kan het geschil niet zelf finaal beslechten, omdat de benodigde gegevens daarvoor ontbreken.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn gegrond, omdat de bestreden besluiten I tot en VII in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk zijn gemotiveerd. Dat betekent dat deze besluiten moeten worden vernietigd.

8.1. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister nieuwe besluiten op de bezwaren van eiseressen neemt met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor twaalf weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.

8.2. De rechtbank ziet verder aanleiding te bepalen dat het college de proceskosten van eiseressen vergoedt. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eiseressen een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Dat zijn twee punten met een gemiddeld gewicht. De vergoeding bedraagt dan in (€ 907 x 2 =) € 1.814. De rechtbank gaat daarbij uit van samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast komen eiseressen in aanmerking voor vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting die (2 x € 23) € 46 belopen. De totale proceskosten die de minister aan eiseressen moet vergoeden bedragen (€ 1.814 + € 46) € 1.860. Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht, ter hoogte van (7 x € 371) € 2.597, aan hen vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. M.J. van Lee en mr. P.L. de Vos, leden, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2 Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:4

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 4:46, tweede lid De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 4:95, vierde lid Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.

Artikel 4:84 Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid

Artikel 1, tweede lid Onder omzet wordt in deze regeling verstaan de netto-omzet zoals gedefinieerd in artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gecorrigeerd voor de in de winst-en-verliesrekening verantwoorde wijziging in onderhanden projecten en bepaald op basis van grondslagen en detailtoepassingen die consistent zijn met de grondslagen en detailtoepassingen zoals deze door de werkgever zijn gehanteerd in de laatste voor 1 maart 2020 vastgestelde jaarrekening, mits deze conform de wet- en regelgeving is opgesteld. Voor natuurlijke personen is dit de omzetbepaling die de basis is geweest voor de laatst vastgestelde aangifte voor de Wet inkomstenbelasting 2001, mits deze conform de wet- en regelgeving is opgesteld. Alle baten die voortkomen uit de uitvoering van normale activiteiten van een organisatie, ook als deze gewoonlijk met een andere term dan omzet worden aangeduid, vallen onder omzet in de zin van deze regeling.

Artikel 3 Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste 20% gedurende een periode van drie maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, zodat zij werknemers in dienst kunnen houden voor de uren die zij werkten voordat sprake was van deze terugval.

Artikel 6, eerste lid De omzetdaling wordt vastgesteld door het verschil tussen de referentie-omzet en de omzet in de periode als bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, te delen door de referentie-omzet. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt, in hele procenten en naar boven afgerond.

Artikel 6, tweede lid De referentie-omzet, bedoeld in het eerste lid, is de omzet over het kalenderjaar 2019, gedeeld door vier.

Artikel 7, eerste lid De hoogte van de subsidie is de uitkomst van: A x B x 3 x 1,3 x 0,9 Hierbij staat: A voor het percentage van de omzetdaling; B voor de constante B*, zoals berekend op grond van artikel 10, met dien verstande dat:

a. de loonsom wordt verminderd met de werkloosheidsuitkeringen die het UWV over het gehanteerde aangiftetijdvak aan de werkgever heeft uitbetaald, voor zover die uitkeringen in de loonsom zijn inbegrepen;

b. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;

c. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;

d. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid van artikel 10. Onder extra periode salaris wordt verstaan extra loon dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald naar aanleiding van afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, en dat niet afhankelijk is van bedrijfsresultaten of kwalitatieve of kwantitatieve prestaties van de werknemer; en

e. de maximering van het loon per werknemer tot € 9.538 per tijdvak van een maand, bedoeld in artikel 10, plaatsvindt na toepassing van de onderdelen a tot en met d.

Artikel 10, eerste lid De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van: A* x B* x 3 x 1,3 x 0,9 Hierbij staat: A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling; B* voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538.

Artikel 13, eerste lid Aan de werkgever aan wie subsidie wordt verleend, worden de volgende verplichtingen opgelegd:

a. de werkgever is verplicht de loonsom zoveel mogelijk gelijk te houden;

b. de werkgever doet na 17 maart 2020 geen verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gedurende het tijdvak waarover subsidie is verleend;

c. de werkgever is verplicht de subsidie uitsluitend aan te wenden voor de betaling van de loonkosten;

d. de werkgever is verplicht de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden, of bij het ontbreken daarvan, de werknemers te informeren over de subsidieverlening;

e. de werkgever voert een zodanig controleerbare administratie dat alle voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde gegevens kunnen worden nagegaan en verleent desgevraagd tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie inzage in deze administratie;

f. de werkgever doet de loonaangifte op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 op de voorgeschreven momenten;

g. de werkgever meldt onverwijld en schriftelijk aan de Minister indien zich andere omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie;

h. de werkgever overlegt na afloop van de periode waarover subsidie is verleend een definitieve opgave van de omzetdaling in de periode, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c;

i. de werkgever werkt tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie, de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan, of de ontwikkeling van het beleid van de Minister.

Artikel 13, tweede lid De aanvraag van de vaststelling gaat vergezeld van een verklaring over de naleving van de subsidievoorwaarden, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep. Deze verklaring voldoet aan standaarden die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn vastgesteld, met inachtneming van het in de bijlage bij deze regeling opgenomen accountantsprotocol. Van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen is de werkgever vrijgesteld, indien het totale voorschot dat is verstrekt aan die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, minder is dan € 100.000,–. In afwijking van de vorige zin geldt de vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen niet indien de totale subsidie voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, wordt vastgesteld op een bedrag van € 125.000,– of meer, of indien de werkgever heeft verzocht om toepassing van artikel 6a.

Artikel 14, vijfde lid De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 7, met dien verstande dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, indien:

a. de omzetdaling in de periode, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, minder dan 20% bedraagt;

b. de werkgever geen verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, of een verklaring van een deskundige derde als bedoeld in artikel 13, derde lid, verstrekt, tenzij hij daarvan op grond van artikel 13, tweede of derde lid, is vrijgesteld; of

c. de werkgever die verzocht heeft om toepassing van artikel 6a, niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 6a of indien in strijd is gehandeld met de verklaring, bedoeld in artikel 6a, eerste lid, onderdeel c.

Artikel 15 Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, is voldaan.

Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid

Artikel 1, tweede lid Onder omzet wordt in deze regeling verstaan de netto-omzet zoals gedefinieerd in artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gecorrigeerd voor de in de winst-en-verliesrekening verantwoorde wijziging in onderhanden projecten en bepaald op basis van grondslagen en detailtoepassingen die consistent zijn met de grondslagen en detailtoepassingen zoals deze door de werkgever zijn gehanteerd in de laatste voor 1 oktober 2020 vastgestelde jaarrekening, mits deze conform de wet- en regelgeving is opgesteld. Voor natuurlijke personen is dit de omzetbepaling die de basis is geweest voor de laatst vastgestelde aangifte voor de Wet inkomstenbelasting 2001, mits deze conform de wet- en regelgeving is opgesteld. Alle baten die voortkomen uit de uitvoering van normale activiteiten van een organisatie, ook als deze gewoonlijk met een andere term dan omzet worden aangeduid, vallen onder omzet in de zin van deze regeling. Onder omzet wordt in deze regeling niet verstaan de subsidie die de werkgever ontvangt op grond van de eerste tranche subsidieregeling en de tweede tranche subsidieregeling, alsmede op grond van deze regeling, en de subsidie die de werkgever over de omzetperiode ontvangt van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ter tegemoetkoming in de vaste lasten in verband met de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19.

Artikel 3 Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste een per tranche verschillend minimumpercentage, gedurende een periode van drie maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, voor zover geen winst of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen worden aangekocht, zodat werkgevers zoveel mogelijk werknemers in dienst kunnen houden en werkgevers zich samen met de werknemers kunnen voorbereiden op en aanpassen aan de nieuwe economische situatie.

Artikel 4, eerste lid De omzetperiode is de aaneengesloten periode van drie kalendermaanden als bedoeld in artikel 15, 18 of 21, die de werkgever kiest.

Artikel 4, derde lid Als aan een werkgever subsidie is verleend op grond van de direct voorafgaande tranche, dan sluit de omzetperiode aan op de omzetperiode zoals die voor die voorafgaande tranche is gehanteerd.

Artikel 5, eerste lid De omzetdaling wordt vastgesteld door het verschil tussen de referentie-omzet en de omzet in de omzetperiode te delen door de referentie-omzet. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in hele procenten en naar boven afgerond.

Artikel 5, tweede lid De referentie-omzet, bedoeld in het eerste lid, is de omzet over het kalenderjaar 2019, gedeeld door vier.

Artikel 13, eerste lid De werkgever aan wie subsidie wordt verleend is verplicht bij de aanvraag van de vaststelling van de subsidie een verklaring over de naleving van de subsidievoorwaarden, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep, te overleggen. Deze verklaring voldoet aan standaarden die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn vastgesteld, met inachtneming van het in de bijlage bij deze regeling opgenomen Accountantsprotocol.

Artikel 18 (vierde tranche) De Minister kan op grond van dit hoofdstuk aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2021 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021.

Artikel 19, eerste lid (vierde tranche) De hoogte van de subsidie is de uitkomst van: A x B x 3 x 1,4 x 0,85 Hierbij staat: A voor het percentage van de omzetdaling; B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat:

a. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat luidde op 31 december 2021;

b. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat luidde op 31 december 2021;

c. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid; en

d. Het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan tweemaal het maximale dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen, maal 21,75, berekend na toepassing van de onderdelen a tot en met c.

Artikel 20 (vierde tranche) De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van: A* x B x 3 x 1,4 x 0,85 Hierbij staat: A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling; B voor de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 19, eerste tot en met vierde lid.

Artikel 21 (vijfde tranche) De Minister kan op grond van dit hoofdstuk aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 april 2021 tot en met 31 augustus 2021 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021.

Artikel 22, eerste lid (vijfde tranche) De hoogte van de subsidie is de uitkomst van: A x B x 3 x 1,4 x 0,85 Hierbij staat: A voor het percentage van de omzetdaling; B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat:

a. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat luidde op 31 december 2021;

b. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat luidde op 31 december 2021;

c. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid; en

d. het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan tweemaal het maximale dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen, maal 21,75, berekend na toepassing van de onderdelen a tot en met c.

Artikel 23 (vijfde tranche) De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van: A* x B x 3 x 1,4 x 0,85 Hierbij staat: A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling; B voor de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 22, eerste tot en met vierde lid.

Artikel 25 Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 12, 13 of 14, is voldaan.

Vierde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid

Artikel 1, tweede lid Onder omzet wordt in deze regeling verstaan de netto-omzet zoals gedefinieerd in artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gecorrigeerd voor de in de winst-en-verliesrekening verantwoorde wijziging in onderhanden projecten en bepaald op basis van grondslagen en detailtoepassingen die consistent zijn met de grondslagen en detailtoepassingen zoals deze door de werkgever zijn gehanteerd in de laatste voor 1 juli 2021 vastgestelde jaarrekening, mits deze conform de wet- en regelgeving is opgesteld. Voor natuurlijke personen is dit de omzetbepaling die de basis is geweest voor de laatst vastgestelde aangifte voor de Wet inkomstenbelasting 2001, mits deze conform de wet- en regelgeving is opgesteld. Alle baten die voortkomen uit de uitvoering van normale activiteiten van een organisatie, ook als deze gewoonlijk met een andere term dan omzet worden aangeduid, vallen onder omzet in de zin van deze regeling. Onder omzet wordt in deze regeling niet verstaan de subsidie die de werkgever ontvangt op grond van de Eerste, Tweede en Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid, alsmede op grond van deze regeling en subsidie die de werkgever over de omzetperiode ontvangt van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ter tegemoetkoming in de vaste lasten in verband met de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19.

Artikel 3 Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste 20%, gedurende een periode van drie maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, voor zover geen winst of bonussen worden uitgekeerd of eigen aandelen worden aangekocht, zodat werkgevers zoveel mogelijk werknemers in dienst kunnen houden en werkgevers zich samen met de werknemers kunnen voorbereiden op en aanpassen aan de nieuwe economische situatie.

Artikel 4

1. De Minister kan aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 november 2021 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021.

2. Als aan een werkgever subsidie op grond van de vijfde tranche is verleend, dan sluit de omzetperiode aan op de omzetperiode zoals die voor de vijfde tranche is gehanteerd, tenzij de werkgever voor 1 juli 2021 verzocht heeft de beschikking tot subsidieverlening op grond van de vijfde tranche in te trekken.

Artikel 6, eerste lid De omzetdaling wordt vastgesteld door het verschil tussen de referentie-omzet en de omzet in de omzetperiode te delen door de referentie-omzet. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in hele procenten en naar boven afgerond.

Artikel 6, tweede lid De referentie-omzet, bedoeld in het eerste lid, is de omzet over het kalenderjaar 2019, gedeeld door vier.

Artikel 8, eerste lid De hoogte van de subsidie is de uitkomst van: A x B x 3 x 1,4 x 0,85 Hierbij staat: A voor het percentage van de omzetdaling, met dien verstande dat A ten hoogste 0,8 bedraagt; B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat:

a. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;

b. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;

c. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede of derde lid; en

d. het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan tweemaal het maximale dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen, maal 21,75, berekend na toepassing van de onderdelen a tot en met c.

Artikel 11 De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van: A* x B x 3 x 1,4 x 0,85 Hierbij staat: A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling, met dien verstande dat A* ten hoogste 0,8 bedraagt; B voor de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 8, eerste tot en met derde lid.

Artikel 15, eerste lid De werkgever aan wie subsidie wordt verleend is verplicht bij de aanvraag van de vaststelling van de subsidie een verklaring over de naleving van de subsidievoorwaarden, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep, te overleggen. Deze verklaring voldoet aan standaarden die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn vastgesteld, met inachtneming van het Accountantsprotocol dat door de Minister wordt vastgesteld.

Artikel 18 Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 14, 15 of 16, is voldaan.

De statutaire zetel is gevestigd in Driel.

De statutaire zetel is gevestigd in Driel.

De minister verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 januari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:94.

TK 2019-2020, 35 420, nr. 15, p. 9.

De minister wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:101.

ECLI:NL:RVS:2022:285.

Staatscourant 2020 nr. 19874, pagina 13.


Voetnoten

De statutaire zetel is gevestigd in Driel.

De minister verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 januari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:94.

TK 2019-2020, 35 420, nr. 15, p. 9.

De minister wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:101.

ECLI:NL:RVS:2022:285.

Staatscourant 2020 nr. 19874, pagina 13.