ECLI:NL:RBDHA:2025:18119 - Rechtbank Den Haag - 25 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-222019-24 Datum uitspraak: 25 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,(hierna: de verdachte), geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats] , inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres] . [postcode] [woonplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzitting van 11 september 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. A. Briejer en de raadsman van de verdachte is mr. M.G.P. Glas te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3 De bewijsbeslissing
3.1 Inleiding
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
- primair:
verkrachting van [aangeefster] , gepleegd op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2023 tot en met 31 juli 2023 te ’s-Gravenhage en/of Leidschendam; subsidiair:het plegen van ontuchtige handelingen met [aangeefster] die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, in de periode van 1 juni 2023 tot en met 31 juli 2023 te ’s-Gravenhage en/of Leidschendam;
-
het in bezit hebben en/of aanbieden en/of vervaardigen van kinderporno, in de periode van 1 juni 2023 tot en met 8 juli 2024 te ‘s-Gravenhage;
-
een ander, te weten [aangeefster] , door bedreiging met een feitelijkheid, wederrechtelijk dwingen iets te doen of dulden in de periode van 1 juni 2023 tot en met 8 juli 2024 te ’s-Gravenhage.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het onder 1 en het onder 3 ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.4 Vrijspraak feit 1
Primair De verdachte wordt verweten dat hij de aangeefster [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van één of meer handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
In haar aangifte heeft de aangeefster verklaard dat zij de verdachte in mei 2023 heeft leren kennen en dat zij later die maand een relatie kregen. In juni 2023 begon de relatie te veranderen en begon de verdachte zich dwingender op te stellen. Op 30 juni 2023 waren de verdachte en de aangeefster in de Mall of the Netherlands in Leidschendam en nam de verdachte de aangeefster mee naar de wc. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar in de wc heeft gedwongen hem te pijpen en dat er onvrijwillige seks heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte op 24 juli 2023 een hotelkamer in Den Haag heeft geboekt en dat daar ook onvrijwillige seks heeft plaatsgevonden.
De verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad meerdere keren seks heeft gehad met de aangeefster, maar dat dit vrijwillig was.
De verklaringen van de verdachte en de aangeefster komen overeen voor zover dit ziet op het feit dat zij seks hebben gehad in de Mall of the Netherlands en in een hotelkamer in Den Haag. De verklaringen lopen echter uiteen over de (on)vrijwilligheid van de seks.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verkrachting, moet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het seksueel binnendringen door geweld of een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zoals dat gold ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
In het dossier is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs aanwezig voor de verklaring van de aangeefster dat er sprake was van onvrijwillige seks met de verdachte. Zo volgt uit de verklaringen van getuigen niet dat de aangeefster kenbaar heeft gemaakt tot seks met de verdachte te zijn gedwongen. Hoewel het goed mogelijk is dat de aangeefster eigenlijk geen seks met de verdachte had willen hebben en dat het voor haar mogelijk allemaal te snel ging, is dat onvoldoende om daaruit te kunnen concluderen dat de verdachte haar tot seks heeft gedwongen, door bedreigingen, geweld of feitelijkheden als bedoeld in artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. De rechtbank zal de verdachte daarom van het primair ten laste gelegde feit vrijspreken op grond van het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Subsidiair De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de seksuele handelingen tussen de aangeefster en de verdachte zijn aan te merken als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 245 Sr (oud).
Het juridisch kader Artikel 245 Sr, zoals dat gold ten tijde van de tenlastegelegde feiten, stelt seksueel contact met een jongere tussen de twaalf en zestien jaar oud strafbaar. Uitgangspunt is dat seksueel contact met iemand van die leeftijd een ontuchtig karakter heeft. De wetgever is ervan uitgegaan dat zij in het algemeen onvoldoende in staat zijn zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt echter dat er zich omstandigheden kunnen voordoen waaronder seksueel contact tussen jongeren niet als ontuchtig kan worden gekwalificeerd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in zijn algemeenheid niet te geven. De wetgever heeft bij de totstandkoming van artikel 245 Sr in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Wel volgt uit de relevante rechtspraak dat in ieder geval sprake moet zijn van een bepaalde mate van gelijkwaardigheid tussen de betrokken personen. Of sprake is van zulke gelijkwaardigheid komt aan op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
De verdachte en de aangeefster hebben in mei 2023 een relatie met elkaar gekregen. Zij hebben meerdere keren met elkaar afgesproken, waaronder in de Mall of the Netherlands en in een hotel in Den Haag. De verdachte en de aangeefster hebben tijdens hun afspraken meerdere keren seksuele handelingen verricht met elkaar, waaronder orale seks en geslachtsgemeenschap.
De seksuele handelingen vonden plaats binnen de context van een affectieve relatie. Deze relatie heeft enkele maanden geduurd, en de verdachte en het slachtoffer hebben in die periode meermaals afgesproken om elkaar te zien en samen activiteiten te ondernemen. Hoewel de verdachte tegen de aangeefster heeft gelogen over zijn leeftijd, (hij zei dat hij 16 was terwijl hij al 18 was), vindt de rechtbank het leeftijdsverschil tussen de verdachte en de aangeefster, te weten drie jaar, niet aanmerkelijk. Daarbij komt dat de verdachte en de aangeefster niet in een wezenlijke andere levensfase zaten en er daarmee geen sprake was van een ondergeschikte positie van de aangeefster. Zij gingen in de periode van hun relatie allebei naar school en woonden nog bij hun ouders. Van een afhankelijkheidspositie, sterk overwicht van de verdachte op aangeefster of andere omstandigheden waaruit een ongelijkwaardige positie van de aangeefster volgde, is niet gebleken. Ook uit verklaringen van getuigen, enkele vriendinnen van de aangeefster, blijkt daarvan niet. Deze omstandigheden, bezien in het licht van het feit dat de seksuele handelingen plaatsvonden binnen een affectieve relatie, maken dat de rechtbank van oordeel is dat het ontuchtig karakter van de seksuele handelingen ontbreekt. Dat de aangeefster mogelijk vond dat het allemaal te snel ging, en dat zij eigenlijk nog niet klaar was om seks te hebben, maakt dat achteraf niet anders.
De rechtbank zal de verdachte daarom ook vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
3.5 Vrijspraak feit 3
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij de aangeefster heeft gedwongen video’s te sturen waarop zij seksuele handelingen met zichzelf verricht.
Voor een bewezenverklaring van artikel 284 Sr is vereist dat iemand wederrechtelijk is gedwongen iets te doen, na te laten of te dulden door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging hiermee. De gedragingen van de verdachte moeten met andere woorden een zodanige psychische druk opleveren dat het slachtoffer hieraan geen weerstand kon bieden en zich gedwongen voelde te voldoen aan hetgeen van haar werd verlangd.
De aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat de relatie met de verdachte na een maand veranderde en hij zich dwingend begon op te stellen. De verdachte wilde dat de aangeefster naaktfoto’s en video’s naar hem stuurde en dreigde hun relatie uit te maken als zij dat niet zou doen. De aangeefster heeft verklaard dat zij uit angst dat hun relatie beëindigd zou worden, de foto’s en video’s van seksuele aard naar de verdachte heeft verstuurd.
De verdachte ontkent dat hij de aangeefster heeft gedwongen foto’s of video’s van seksuele aard naar hem te sturen.
Vast staat dat er video’s van de aangeefster waarop zij seksuele handelingen met zichzelf verricht, zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte. De rechtbank kan in het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten vinden die de dwang concretiseren. Hoewel de aangeefster een uitgebreide verklaring heeft afgelegd, staat daar de ontkennende verklaring van de verdachte tegenover. Daarbij bevat het dossier, buiten de verklaring van de aangeefster, geen ondersteunend bewijs voor het feit dat de aangeefster door de verdachte zou zijn gedwongen om foto’s en video’s van seksuele aard naar hem te sturen. Daar komt nog bij dat het tenlastegelegde feitelijk handelen, het dreigen met het uitmaken van de relatie, naar het oordeel van de rechtbank geen dwang met een andere feitelijkheid in de zin van artikel 284 Sr oplevert, in de zin van een dreiging waaraan door de aangeefster geen weerstand kon worden geboden. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat daarvan sprake was. Dat de aangeefster dit ongemakkelijk en onprettig vond, wil de rechtbank zonder meer aannemen, maar dat levert geen dwang op als bedoeld in artikel 284 Sr.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.6 Gebruikte bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024216705, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 328). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
-
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 september 2025;
-
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [aangeefster] , opgemaakt op 9 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 14-23);
-
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 september 2024 (p. 287-322);
3.7 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 1 juni 2023 tot en met 8 juli 2024 te 's-Gravenhage, meerdere malen telkens afbeeldingen, te weten video's en gegevensdragers bevattende afbeeldingen (te weten een mobiele telefoon) van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken, heeft verspreid, verworven, in bezit gehad en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, welke seksuele gedragingen -zakelijk weergegeven - bestonden uit:- het met een vinger penetreren van het eigen lichaam door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikten- het betasten en aanraken van het eigen geslachtsdeel en ontbloot (boven)lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De op te leggen straf
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 146 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis gevorderd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank de verdediging volgt in haar standpunten, wordt verzocht een zeer beperkte taakstraf op te leggen. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van meerdere ten laste gelegde feiten komen, wordt verzocht om een langere taakstraf met een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verwerven, verspreiden en het in bezit hebben van afbeeldingen en filmpjes van seksuele handelingen van zijn destijds 15-jarige ex-vriendin. Dit materiaal kan worden gekwalificeerd als kinderporno. De verdachte heeft willens en wetens beelden gekregen en (naar zijn neef) (terug)gestuurd van expliciete seksuele handelingen die het slachtoffer met zichzelf verrichte. Van een deel van de filmpjes wist hij dat zij daartoe door zijn neef werd gedwongen. Hij heeft door het verwerven en het verspreiden van intieme beelden van het slachtoffer jegens haar respectloos gehandeld. Daarbij heeft hij niet alleen de beelden in bezit gehad en verspreid, maar heeft hij zich ook bemoeid met de manier waarop zijn neef diverse beelden heeft verkregen van het slachtoffer. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zijn neef instructies heeft gegeven, terwijl hij bovendien wist waarvoor zijn neef de beelden zou gebruiken, namelijk het afdwingen van seks met het slachtoffer. De verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij het verdriet en de angst voor verspreiding van de beelden die dit bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Dat dit ook het geval is bij het slachtoffer blijkt uit de toelichting op de namens het slachtoffer ingediende vordering tot schadevergoeding. De rechtbank houdt er aan de andere kant rekening mee dat het gaat om een beperkt aantal filmpjes en dat de verdachte deze beelden alleen aan zijn neef heeft gestuurd, en de beelden die hij van zijn neef heeft ontvangen niet verder heeft verspreid. Ook houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van de verdachte.
Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 september 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft verder geen invloed op de strafoplegging, omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is.
Persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 29 november 2024. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het recidiverisico als gemiddeld wordt ingeschat. Op praktische leefgebieden worden geen risicofactoren gezien, buiten het feit dat de verdachte geen dagbesteding heeft. De verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan de regels en afspraken gehouden. Vanwege de ontkennende houding van de verdachte is onduidelijk wat verband houdt met zijn gedrag bij de verdenkingen en of hij intrinsiek is gemotiveerd voor gedragsverandering. Ook is onduidelijk welke interventies passend zijn om het recidiverisico te verlagen. In het geval van een bewezenverklaring wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. Voor de ambulante behandeling is het belangrijk dat de verdachte meewerkt aan diagnostiek en een delict analyse, zodat achterhaald kan worden welke behandeling geïndiceerd is. Daarnaast wordt geadviseerd het reguliere strafrecht toe te passen, omdat er geen indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.
Strafmodaliteit en strafmaat De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor meerderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan een kort gedeelte onvoorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uur.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien met de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht (54 dagen), waarvan 36 dagen voorwaardelijk. De rechtbank verbindt daaraan een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden de door de reclassering geadviseerde meldplicht en het geadviseerde contactverbod met het slachtoffer en de neef van de verdachte. De voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd als waarschuwing om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank zal ambulante behandeling niet als bijzondere voorwaarde opleggen. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de beperkte bewezenverklaring en het beperkte aantal beelden dat verdachte had van zijn ex-vriendin. Ook in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapportage en ter terechtzitting zijn gebleken, ziet de rechtbank geen aanleiding om ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen.
7 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[aangeefster] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] en ter terechtzitting bijgestaan door mr. R.G. van der Laan, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 10.046,20, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 46,20 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de benadeelde partij niets heeft gezegd over de toerekening van de schade aan de verdachte en daarmee niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de hoogte van de vordering te matigen. Gelet op de gerekwireerde vrijspraak van de officier van justitie ten aanzien van verkrachting en het feit dat de hoogte van de bedragen die in de juiste categorie van de Rotterdamse Schaal worden weergegeven een stuk lager liggen dan het gevorderde bedrag, is matiging aan de orde.
7.3 Het oordeel van de rechtbank Materiële schade De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover de vordering ziet op de materiële schade, nu onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde materiële schade.
Immateriële schade Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat het feit een grote impact heeft gehad op de benadeelde partij en nog steeds heeft. De benadeelde partij kampt met gevoelens van paniek en stress vanwege de angst dat de intieme video’s van haar zouden worden verspreid. De benadeelde partij staat voor haar psychische klachten die mede gerelateerd zijn aan het handelen van de verdachte onder behandeling bij een psycho(trauma)therapeut. De rechtbank maakt voor de vaststelling van de omvang van de schade gebruik van haar schattingsbevoegdheid naar billijkheid (zoals voortvloeit uit artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek). Mede gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade vaststellen op € 500,-. De rechtbank zal de vordering wat betreft de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 juni 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag € 500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster] .
BEM-clausule De rechtbank zal voorts bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding en rente daarover zullen worden gestort op een ten behoeve van [aangeefster] (geboren op [geboortedatum 2] 2008) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen beschikken tot het moment waarop [aangeefster] de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
8 De inbeslaggenomen voorwerpen
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen telefoon zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslag genomen telefoon onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan.
9 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f en 240b (oud), 252 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
10 De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als: een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de
leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, verspreiden,
verwerven, in bezit hebben en zich door middel van een geautomatiseerd
werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe
verschaffen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf en maatregel veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 90 (NEGENTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd (54 dagen), door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot 36 (zesendertig) DAGENniet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, een bedrag van € 500,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juni 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [aangeefster] te betalen € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [aangeefster] (geboren op [geboortedatum 2] 2008) te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
de inbeslaggenomen goederen verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1500-2024216705-3170304 Bijzonderheden: in beslagzak 72305845, Blauw, merk: Apple);
het bevel tot voorlopige hechtenis heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door: mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, voorzitter, mr. A.P. Pereira Horta, rechter, en mr. A.M.A. Keulen, rechter, in tegenwoordigheid van mrs. L.B.M.A. Roozen en L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2025.