Uitspraak inhoud

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummers: 09-381390-24 (dagvaarding I), 09-358598-24 (dagvaarding II, ttz. gev.), 09-380966-24 (dagvaarding III, ttz. gev.) en 10-019607-23 (tul) Datum uitspraak: 24 september 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[de verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 1987 te [geboorteplaats] (India), BRP-adres: [adres 1] te [postcode] [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is initieel gehouden op de terechtzitting van 13 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft op 27 maart 2025 een tussenvonnis gewezen, waarin zij het onderzoek heeft heropend en de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris voor de benoeming van een deskundige, ter beantwoording van de gebruikelijke vragen omtrent de persoonlijkheid, geestesvermogens en toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Op 18 juni 2025 is de zaak pro forma behandeld en op 10 september 2025 is het onderzoek voortgezet op een inhoudelijke behandeling, waarna het opnieuw is gesloten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.B. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. Kocabas naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, waarbij de tenlastelegging op dagvaarding I is gewijzigd op de terechtzitting van 13 maart 2025. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 De bewijsbeslissing

3.1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De verdachte heeft de feiten op dagvaarding II en III bij de politie bekend. De feiten op dagvaarding I worden ondersteund door het bewijs in het dossier.

3.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de feiten op dagvaarding II en III heeft bekend. Ten aanzien van de feiten op dagvaarding I heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ontkent dat hij in de vinger van de heer [aangever] (hierna: [aangever] ) heeft gebeten, en dus zou er vrijspraak voor dat onderdeel van het eerste ten laste gelegde feit moeten volgen. Volgens de raadsman moet de verdachte ook worden vrijgesproken voor de ten laste gelegde bedreiging, feit 2 op dagvaarding I, omdat de verdachte ten tijde van het verhoor waar hij die bedreigingen zou hebben geuit zo suf was dat hij bijna niet kon antwoorden en er onvoldoende rekening is gehouden met zijn kwetsbaarheid.

3.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.

Feiten op dagvaarding I De rechtbank heeft voor deze feiten in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

Ten aanzien van feit 1 geldt dat [aangever] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij voor zijn rotishop aan de [straatnaam] te Den Haag door iemand die hij kende met de naam [de verdachte] meerdere malen met vuisten op zijn hoofd is geslagen en dat hij in zijn vinger is gebeten. Dat [aangever] is geslagen én gebeten, wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] , het bloed dat de politie heeft waargenomen op het hoofd en de hand van [aangever] en de verklaring van de verdachte ten aanzien van het letsel op de vinger van [aangever] . Dat de verdachte de vinger van [aangever] alleen in zijn mond heeft gehad en niet heeft gebeten, acht de rechtbank ongeloofwaardig, gegeven ook de foto’s van de bebloede vinger op pagina 9 en 10 van het dossier. De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat het feit wettig en overtuigend bewezen is.

Ten aanzien van feit 2 geldt dat uit het proces-verbaal van verhoor blijkt dat de verdachte de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit en dat hij ze richtte tot [aangever] . Deze uitlatingen zijn evident bedreigend van aard. De uitingen zijn bovendien bij de bedreigde terechtgekomen, zoals blijkt uit het aanvullend proces-verbaal. De bedreiging is naar het oordeel van de rechtbank van zodanige aard en is gedaan onder zodanige omstandigheden dat bij [aangever] redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee de verdachte heeft gedreigd. De verdachte was immers, zoals hij heeft bekend, op 28 oktober 2024 al in de woning van [aangever] binnengedrongen en had hem op 30 oktober 2024 ook aangevallen en mishandeld. Deze feiten rechtvaardigen de vrees bij [aangever] dat de verdachte zijn bedreigingen waar zou kunnen maken. Daarmee is ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Feiten op dagvaarding II en III De rechtbank zal voor de feiten op dagvaarding II en III volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.

De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.

De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de opgave van bewijsmiddelen.

3.4. De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

Op dagvaarding I, met parketnummer 09-381390-24:

1 hij op 30 november 2024 te 's-Gravenhage [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] meermalen tegen zijn hoofd te slaan en door in de vinger van die [aangever] te bijten;

2 hij in de periode 30 november 2024 tot en met 4 december 2024 te 's-Gravenhage [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, middels opsporingsambtenaren (die hem gehoord hebben), door dreigend de woorden toe te voegen "Ik wil hem dood maken" en "Ik wil hem gewoon klaar hij heeft genoeg geleefd" en "Ik ga maken, ik ga maken, ik ga laatste dagen maken van hem";

op dagvaarding II, met parketnummer 09-358598-24:

hij op 11 november 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een bestelbus), die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde heeft vernield;

op dagvaarding III, met parketnummer 09-380966-24 (na wijziging ttz.):

hij op 28 november 2024 te ’s-Gravenhage in de woning ( [adres 2] te ’s-Gravenhage), bij een ander, te weten bij dhr. [aangever] , in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;

2 hij op 28 november 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die geheel aan [aangever] toebehoorde, heeft vernield.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 31 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door GGZ Fivoor Den Haag (hierna: de reclassering) in de rapportage van 8 september 2025 geadviseerd, en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan de verdachte een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor hun woningen en werk wordt opgelegd.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een meer gematigde gevangenisstraf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd, met oplegging van een voorwaardelijk deel zodat daaraan de bijzondere voorwaarden kunnen worden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd. De raadsman heeft zich niet tegen dadelijke uitvoerbaarheid verzet, maar heeft wel bepleit dat aan de verdachte geen vrijheidsbeperkende maatregelen zouden moeten worden opgelegd, nu de verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis ook geen enkel contact heeft gezocht met de slachtoffers.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straffen en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van de feiten De verdachte heeft, zonder aanleiding, slachtoffer [aangever] aangevallen, mishandeld en later ook bedreigd met teksten als “ik wil hem doodmaken”. Hij is bovendien de woning van [aangever] binnengedrongen door een ruitje van de voordeur in te slaan. De verdachte heeft [aangever] flink toegetakeld en zijn lichamelijke integriteit geschonden. Al deze feiten zijn zeer bedreigend geweest voor [aangever] en hebben gevoelens van onveiligheid bij hem en zijn familie teweeg gebracht.

De verdachte heeft daarnaast, eveneens zonder aanleiding, de ruit van de bestelbus van slachtoffer [slachtoffer] ingeslagen met een houten plank met schroeven. [slachtoffer] heeft door zijn eigen ingrijpen kunnen voorkomen dat de verdachte nog meer ruiten zou inslaan. Naast de materiële schade die [slachtoffer] heeft geleden, zal de hele situatie voor hem beangstigend zijn geweest.

De vraag is in hoeverre al deze daden de verdachte zijn toe te rekenen. De rechtbank heeft in dat kader kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage over de verdachte van 8 september 2025 (hierna: PJ-rapportage). De psycholoog heeft in die rapportage beschreven hoe de verdachte verslaafd is geraakt aan harddrugs en vanaf oktober 2024 last kreeg van toenemende angst- en achterdochtklachten. Volgens de psycholoog had de verdachte ten tijde van alle ten laste gelegde feiten last van onttrekkingsverschijnselen, maar was hij in ieder geval ten tijde van de bedreiging en mishandeling op 30 november 2024 psychotisch ontregeld, waardoor de verdachte geen controle had over zijn denken en handelen. De psycholoog kan niet vaststellen of de psychose al in aanleg aanwezig was en is aangejaagd door het drugsgebruik, of volledig is veroorzaakt door het drugsgebruik. De psycholoog adviseert om de ten laste gelegde feiten in sterk verminderde mate toe te rekenen.

De rechtbank heeft ook kennisgenomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van 21 februari en 8 september 2025. Daaruit volgt dat de reclassering in eerste instantie van mening was dat langdurige klinische opname noodzakelijk was. De verdachte is echter in detentie afgekickt van drugs en is tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gestart met verdere behandeling onder toezicht van de reclassering. De verdachte is gemotiveerd het huidige traject voort te zetten. Om deze reden heeft de reclassering afgezien van het advies van klinische opname en wordt geadviseerd om in te zetten op ambulante behandeling. Het risico op recidive wordt nog altijd ingeschat op hoog.

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit de PJ-rapportage onvoldoende blijkt waarom de feiten in sterk verminderde mate (in plaats van verminderde mate) moeten worden toegerekend. Hoewel de psycholoog niet kan vaststellen of het drugsgebruik de enige oorzaak van de psychoses was of enkel een aanjager, stelt de rechtbank op basis van de PJ-rapportage en de rapportages van de reclassering vast dat de verdachte psychosevrij is nu hij geen drugs meer gebruikt. De verdachte gebruikt enkel nog een onderhoudsdosis antipsychotische medicatie. Dat is, zoals de psycholoog ook rapporteert, een sterke aanwijzing dat de psychotische episoden drugs-gerelateerd zijn geweest. Drugsgebruik is een eigen keuze van de verdachte, waardoor de rechtbank tot het oordeel komt dat de feiten de verdachte enkel in verminderde mate toe zijn te rekenen.

De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 februari 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij in de afgelopen jaren voor vermogensdelicten is veroordeeld.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.

De rechtbank acht passend en geboden een gevangenisstraf van 232 dagen, met aftrek van de periode dat de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal een deel van die straf, namelijk 30 dagen, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, gelet op het belang dat de rechtbank ziet bij de behandeling van de verdachte en om zo te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

De verdachte hoeft niet terug naar de gevangenis, nu de duur van het voorarrest (het totaal in alle parketnummers) gelijk is aan de duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf.

Hiermee legt de rechtbank een hogere straf op dan door de officier van justitie gevorderd, maar aard en ernst van de gepleegde feiten, alsmede de noodzaak en het belang van een voortgezette behandeling en begeleiding van de verdachte geven hier de doorslag. Het na aftrek van het voorarrest resterende voorwaardelijke strafdeel dient ertoe om de verdachte te motiveren om zich aan de bijzondere voorwaarden te (blijven) houden. Bij haar afweging omtrent de strafmaat heeft de rechtbank de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 17 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:462) over de aftrek van voorarrest op het voorwaardelijke deel van een opgelegde gevangenisstraf in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten de mishandeling van [aangever] . Gelet op het door de reclassering ingeschatte hoge recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

De rechtbank ziet tot slot aanleiding tot oplegging van de gevorderde contact- en locatieverboden in de vorm van vrijheidsbeperkende maatregelen op grond van artikel 38v Sr. Het gaat nu weliswaar goed met de verdachte, maar zijn agressie heeft zich gericht tot de slachtoffers en het is alleszins begrijpelijk dat zij vrezen voor herhaling. Een contact- en locatieverbod kan bijdragen aan vermindering van de kans op herhaling. De rechtbank acht, mede gelet op een niet al te grote beperking van de bewegingsvrijheid van de verdachte, een straal van 100 meter rondom de woon- en werklocaties voldoende.

Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen tegen bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

7 De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[aangever] is slachtoffer in de zaak met parketnummer 09-381390-24, maar hij heeft geen vordering benadeelde partij ingediend. Hij heeft geen voegingsformulier ingediend maar enkel een verklaring van zijn administratiekantoor. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt en die ook ter zitting niet is gegeven, is het voor de rechtbank onvoldoende duidelijk wat het doel is van de door [aangever] aan de rechtbank toegezonden verklaring van zijn administratiekantoor.

8 De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij vordering van 30 januari 2025 gevorderd dat de bij parketnummer 10-019607-23 door de politierechter van de rechtbank Rotterdam op 27 januari 2023 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 10 dagen, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.

De officier van justitie heeft op de zitting van 10 september 2025 gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging, indien deze straf kan worden verrekend met de periode dat de verdachte tot op heden in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Indien dat niet mogelijk is, heeft de officier van justitie verzocht de voorwaarden van de voorwaardelijke straf die door de politierechter werd opgelegd aldus te wijzingen dat zij gelijkluidend zijn aan de voorwaarden die worden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel dat in deze zaak wordt opgelegd.

8.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging aangesloten bij het requisitoir van de officier van justitie.

8.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat het, gezien het pakket maatregelen dat aan het voorwaardelijk strafdeel wordt verbonden, de dadelijke uitvoerbaarheid en zijn huidige persoonlijke omstandigheden, niet opportuun is om de tenuitvoerlegging van deze oudere straf toe te wijzen. De vordering zal daarom worden afgewezen.

9 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:

  • 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 138, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10 De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4. bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

ten aanzien van feit 1 op dagvaarding I (09-381390-24):

mishandeling;

ten aanzien van feit 2 op dagvaarding I (09-381390-24):

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

ten aanzien van het feit op dagvaarding II (09-358598-24):

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;

ten aanzien van feit 1 op dagvaarding III (09-380966-24):

in een woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;

ten aanzien van feit 2 op dagvaarding III (09-380966-24):

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;

verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 232 (TWEEHONDERDTWEEËNDERTIG) DAGEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 30 (DERTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

  • zich meldt binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40 te Den haag. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;

  • zich laat behandelen door het ambulant centrum van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.

Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;

  • verblijft bij [accommodatie] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is inmiddels al gestart. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;

geeft opdracht aan GGZ Fivoor Den Haag tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;

legt op de maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur van 2 (twee) jaren niet zal ophouden in een straal van 100 meter van de volgende locaties:

  • [adres 3] te Den Haag ( [bedrijfsnaam] );

  • [adres 2] te Den Haag (woning [aangever] );

  • [adres 4] te Den Haag (woning [slachtoffer] );

beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 14 (veertien) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van in totaal 6 (zes) maanden;

toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;

legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:

  • [aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 1971;

  • [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 3] 1979;

beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 14 (veertien) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van in totaal 6 (zes) maanden;

toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;

beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden, het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht en de op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn;

heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde;

verstaat dat er door [aangever] geen vordering tot schadevergoeding is ingediend;

wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam d.d. 27 januari 2023, gewezen onder parketnummers 10-019607-23.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Nederhoed, voorzitter, mr. M.L. Harmsen, rechter, mr. F. Bouman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Melieste, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 september 2024.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Op dagvaarding I, met parketnummer 09/381390-24:

1 hij op of omstreeks 30 november 2024 te 's-Gravenhage [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] een of meermalen tegen zijn hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen en/of door in de vinger van die [aangever] te bijten;

2 hij in of omstreeks de periode 30 november 2024 tot en met 4 december 2024 te 's-Gravenhage [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, middels opsporingsambtenaren (die hem gehoord hebben), door dreigend de woorden toe te voegen "Ik wil hem dood maken" en/of "Ik wil hem gewoon klaar hij heeft genoeg geleefd" en/of "Ik ga maken, ik ga maken, ik ga laatste dagen maken van hem", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

op dagvaarding II, met parketnummer 09/358598-24:

hij op of omstreeks 11 november 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een bestelbus), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

op dagvaarding III, met parketnummer 09/380966-24 (na wijziging ttz.):

hij op of omstreeks 28 november 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, in de woning en/of het besloten lokaal en/of het besloten erf ( [adres 2] te ’s-Gravenhage), bij een ander, te weten bij dhr. [aangever] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;

2 hij op of omstreeks 28 november 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk de ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Bijlage II

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).

Bewijsmiddelen dagvaarding I (parketnummer 09-381390-24)

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024387385 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 46).

De rechtbank gebruikt voor feit 1 de volgende bewijsmiddelen:

  1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 30 november 2024, voor zover inhoudende (p. 5-17):

Plaats delict : [straatnaam] , ’s-Gravenhage

Ik ben eigenaar van de Roti shop. Ik heb eerder aangifte gedaan tegen deze man omdat hij in mijn huis heeft ingebroken. Ik weet niet precies zijn naam, maar het is iets als [de verdachte] .

Op 30 november 2024 zag ik dat er een man buiten stond voor mijn winkel. Ik zag en voelde dat hij mij op mijn hoofd sloeg met zijn vuisten. Ik voelde dat hij dit meerdere malen deed. Ik voelde hevige pijn aan mijn hoofd. Hij pakte mijn rechterwijsvinger in zijn mond en ik voelde dat hij hierin beet.

  1. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 30 november 2024, voor zover inhoudende (p. 34-35):

30 november 2024 liep ik over de [straatnaam] te Den Haag. Ik zag twee mannen elkaar vasthouden. Ik zag dat de ene man de eigenaar van de Rotishop was. Ik zag dat de voor mij onbekende man de eigenaar van de winkel sloeg met zijn vuisten.

  1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 30 november 2024, voor zover inhoudende (p. 18-25):

Op zaterdag 30 november 2024, werd door mij op de locatie [straatnaam] 's-Gravenhage, aangehouden als verdachte:

Achternaam : [de verdachte] Voornamen : [voornaam verdachte] Geboren : [geboortedatum 1] 1987 Geboorteplaats : [geboorteplaats] in India

Op 30 november 2024 kwam ik ter plaatse op de [straatnaam] , ter hoogte van de Roti Shop. Ik zag twee mannen staan op de stoep, waarvan één van de twee mannen bloed op zijn hand en hoofd had. Deze man wordt later slachtoffer genoemd. Ik zag dat een andere man tegenover het slachtoffer stond, later genoemd verdachte. Ik zag dat de verdachte met gebalde vuisten stond en strak voor zich uit bleef kijken. Ik zag dat het slachtoffer bloed had op zijn hoofd en zijn rechterhand.

  1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 13 maart 2025, voor zover inhoudende:

U vraagt naar de feiten met pleegdatum 30 november 2024. Ik ging vechten. U laat een foto van zijn gewonde vinger zien. Die heb ik toevallig in m’n mond gedaan.

De rechtbank gebruikt voor feit 2 de volgende bewijsmiddelen:

  1. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 30 november 2024, voor zover inhoudende (p. 36-40):

Op zaterdag 30 november 2024 werd door ons in ' s-Gravenhage gehoord:

Achternaam : [de verdachte] Voornamen : [voornaam verdachte] Geboren : [geboortedatum 1] 1987 Geboorteplaats : [geboorteplaats] in India

A: [aangever] , klootzak ik wil hem doodmaken. Ik wil hem gewoon klaar hij heeft genoeg geleefd. Ik ga maken, ik ga maken, ik ga laatste dagen maken van hem.

  1. Het aanvullend proces-verbaal met registratienummer PL1500-2024391034 (doorgenummerd pagina’s 1 t/m 6), opgemaakt op 3 december 2024, voor zover inhoudende (p. 2-3):

In opdracht van de officier van justitie mr. R. Schiphuis is er telefonisch contact geweest met de aangever [aangever] . In het verdachte verhoor bedreigd de verdachte de aangever. Nadat de aangever op de hoogte was gesteld van de bedreigingen wilde hij aangifte doen.

Opsomming bewijsmiddelen dagvaarding II (parketnummer 09-358598-24)

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024365786 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 31).

  1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 11 november 2024 (p. 5-13);

  2. De bekennende verklaring in het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 11 november 2024, (p. 23-28).

Opsomming bewijsmiddelen dagvaarding III (parketnummer 09-380966-24)

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024386000 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 38).

De rechtbank gebruikt voor feit 1 de volgende bewijsmiddelen:

  1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 30 november 2024 (p. 15-16);

  2. De bekennende verklaring in het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 28 november 2024 (p. 29-36).

De rechtbank gebruikt voor feit 2 de volgende bewijsmiddelen:

  1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 29 november 2024 (p. 5-13);

  2. De bekennende verklaring in het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 28 november 2024 (p. 29-36).