ECLI:NL:RBDHA:2025:16691 - Rechtbank Den Haag - 9 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/366578-24
Datum uitspraak: 9 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 28 april 2025 (regie) en 26 augustus 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. Malewicz naar voren is gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de slachtofferverklaringen die mr. N.J. Hoogenboom namens de moeder en broer van [slachtoffer] heeft voorgedragen.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is omwille van de leesbaarheid alsbijlage Iaan dit vonnis gehecht.
3 De bewijsbeslissing
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, met dien verstande dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde bepleit. Subsidiair dient in elk geval vrijspraak te volgen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), meest subsidiair van in ieder geval roekeloos rijgedrag en de zwaardere schuldvarianten van artikel 6.
3.3. Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft omwille van de leesbaarheid van het vonnis in de bijlage (bijlage II) opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4. Bewijsoverwegingen
3.4.1. Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van roekeloosheid dan wel van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
3.4.2 De weg- en verkeerssituatie ter plaatse
De rechtbank stelt op basis van het forensisch onderzoek naar de plaats delict vast dat de verdachte, als bestuurder van een personenauto, op de hoofdrijbaan van de Lammenschansweg in Leiden reed. Vervolgens sloeg hij rechts af om de Koninginnelaan op te rijden. [slachtoffer] reed op haar bromfiets over het verplichte brom-/fietspad van de Lammenschansweg, net als de verdachte komende uit de richting van het centrum en gaande in de richting van de Hyacinthenstraat. Waar de verdachte rechtsaf sloeg, reed [slachtoffer] rechtdoor over het brom-/fietspad dat daar de Koninginnelaan kruist.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich bij het naderen van dat kruisende brom-/fietspad op een weggedeelte bevond waar hij als bestuurder voorrang diende te verlenen voor het kruisende verkeer. De voorrangssituatie werd aangegeven door middel van een verkeersbord rechts naast de weg en haaientanden op het wegdek.
Uit de foto’s in het dossier blijkt dat in de bocht van de Lammenschansweg naar de Koninginnelaan voor bestuurders een ruimte beschikbaar is om hun voertuig stil te laten staan vóór de haaientanden direct voor het kruisende brom-/fietspad zonder dat zij daarbij het van achter komend verkeer op de Lammenschansweg hinderen. De wegsituatie is zodanig ingericht dat automobilisten zich op een veilige plaats op de weg kunnen opstellen, en de tijd kunnen nemen om te observeren of er brom-/fietsverkeer is dat van links en/of van rechts komt waaraan voorrang verleend moet worden. Ook stelt de rechtbank op basis van de foto’s in het dossier vast dat het zicht op de van rechts komende brom-/fietsers onbelemmerd is vanuit de positie van de automobilist die zich in de bocht vóór de haaientanden bevindt. De struikjes waar men dan naast rijdt of stil staat zijn immers laag genoeg om er vrij overheen te kunnen kijken. De conclusie van de rechtbank is dat elke automobilist vanaf zijn positie de fietsers en bromfietsers die van rechts komen ruim op tijd kan zien aankomen.
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat sprake was van een verkeerssituatie, waarbij voor verkeersdeelnemers op de hoofdrijbaan van de Lammenschansweg en die rechts afslaan de Koninginnelaan op, duidelijk en zichtbaar was dat zij verplicht waren voorrang aan het kruisend verkeer op het brom-/fietspad van de Lammenschansweg te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte op deze locatie voldoende ruimte en gelegenheid gehad om tot stilstand te komen en voorrang te verlenen aan kruisend verkeer alvorens het brom-/fietspad over te steken. De verdachte heeft verklaard de situatie ter plaatse te kennen, daar vaker te rijden en ook op de bewuste dag voorrang te hebben verleend aan eerder overstekende brom-/fietsers voordat hij is opgetrokken om de Koninginnelaan verder in te rijden.
De omstandigheid dat er ter plaatse veel verkeer is komend uit beide richtingen en dat deze kruising wordt omschreven als een voor brom-/fietsers onveilig kruispunt, doet er niet aan af dat de verplichting tot het verlenen van voorrang op die locatie evident was.
3.4.3 Het niet voldoen aan de verplichting tot het geven van voorrang
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte bij het oversteken van de kruising van het brom-/fietspad aan de Lammenschansweg naar de Koninginnelaan niet heeft voldaan aan de verplichting tot het geven van voorrang. De rechtbank stelt hierbij ook vast dat de verdachte reeds de haaientanden en de eerste rijstrook van het brom-/fietspad had gepasseerd voor hij op de tweede rijstrook – vanuit zijn positie gezien – met de bromfiets van [slachtoffer] in botsing raakte.
3.4.4 Onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie en verkeersveiligheid
Voorts dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte onvoldoende aandacht voor de verkeerssituatie en verkeersveiligheid heeft gehad.
De verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij wist dat hij voorrang moest verlenen, eerst aan voetgangers op een zebrapad dat de Lammenschansweg kruist en daarna aan het rechtdoor rijdende verkeer op het brom-/fietspad dat de Koninginnelaan kruist. Hij heeft voorts verklaard dat hij hierbij in beide richtingen van het kruisende brom-/fietspad heeft gekeken en brom-/fietsers voorrang heeft verleend alvorens hij begon aan de oversteek van het brom-/fietspad. Hij heeft [slachtoffer] pas opgemerkt op het moment van de botsing.
De rechtbank stelt vast dat het zicht van de verdachte vanaf de locatie van de haaientanden op de weg niet werd gehinderd. Daarnaast was de locatie zo ingericht dat deze hem voldoende tijd en gelegenheid bood om met aandacht het kruisende brom-/fietspad in beide richtingen in te kunnen kijken en alle dichtbij en verder weg hem naderende brom-/fietsers te kunnen zien aankomen.
Uit de bij benadering bepaalde plaats van de botsing leidt de rechtbank af dat de verdachte in staat moet zijn geweest om [slachtoffer] voldoende ruim van tevoren te zien. Dat is eens temeer zo omdat de verdachte het deel van het brom-/fietspad waarop de brom-/fietsers van links kwamen, reeds was gepasseerd en hij het brom-/fietspad met van rechts komende brom-/fietsers nog moest kruisen.
De rechtbank is van oordeel dat het – mede gelet op hetgeen reeds hiervoor is overwogen met betrekking tot de weg- en verkeerssituatie – onder de gegeven omstandigheden niet anders kan dan dat de verdachte gedurende enige tijd onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie.
3.4.5 De mate van schuld
Omdat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte de hem verweten gedragingen in het verkeer heeft begaan, dient de rechtbank te beoordelen in welke mate de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden.
In het algemeen geldt dat onder 'schuld' als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan die bestaat in verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 WVW 1994 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt.
Gekeken moet dus worden naar het samenstel van gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In het algemeen mag van bestuurders van een personenauto die voorrang moeten verlenen aan kruisend brom-/fietsverkeer worden verwacht dat zij beseffen dat mogelijk levensgevaar dreigt voor brom-/fietsers als zij hun verplichting jegens de brom-/fietsers niet nakomen. Hun auto is dermate groot en zwaar en brom-/fietsers zijn dusdanig kwetsbaar dat een aanrijding gemakkelijk tot ernstig letsel of het overlijden van de brom-/fietser kan leiden. Dit besef zou moeten leiden tot het altijd nemen van voldoende tijd en het altijd betrachten van voldoende zorgvuldigheid bij het waarnemen of er brom-/fietsers zijn die naderen en aan wie voorrang moet worden verleend. Daarbij moet door de bestuurder voldoende rekening worden gehouden met het gegeven dat bestuurders van elektrische fietsen en bromfietsen snelheden van 40 of meer kilometer per uur kunnen rijden en dus afstanden kunnen afleggen van meer dan tien meter per seconde. Dat betekent dat van de automobilist ook verwacht mag worden dat hij zich altijd inspant om alle, ook de nog wat verder van hem vandaan zijnde, snellere, naderende brom-/fietsers, op tijd te zien en hun voorrang te geven.
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet heeft zien aankomen terwijl hij haar had kunnen en moeten zien, en hij heeft [slachtoffer] geen voorrang gegeven, terwijl hij dat wel had moeten doen, en hij is tegen haar aangereden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door de hem verweten gedragingen niet de voorzichtigheid in acht heeft genomen die van hem als bestuurder mag worden verwacht en dat hij onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse waarin [slachtoffer] de kruising op de bromfiets naderde en hij aan haar voorrang moest verlenen. Hij heeft zich niet gedragen zoals van een verantwoord handelend verkeersdeelnemer mag worden verwacht en heeft onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen, die zich ook hebben verwezenlijkt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verkeerssituatie ter plaatse duidelijk was, dat de verdachte deze kende, dat de weginrichting zodanig was dat zonder bezwaar gestopt kon worden om alle nodige tijd te nemen om aan iedere kruisende brom-/fietser voorrang te verlenen, zodat er ook niets aan in de weg stond om zijn verplichting tot het verlenen van voorrang na te komen en dat ook voor de verdachte duidelijk was dat het niet naleven van zijn verplichting om voorrang te verlenen voorspelbaar ernstig gevaarzettend van aard was.
De rechtbank stelt daarom vast dat de verdachte met onvoldoende aandacht de kruising met het brom-/fietspad opgereden is, zonder daarbij voorrang te verlenen aan [slachtoffer] . Als gevolg daarvan is hij tegen haar aangereden en is zij van haar bromfiets gevallen en onder het voertuig van de verdachte terechtgekomen. Het voertuig van de verdachte kwam pas enkele meters later tot stilstand, waardoor [slachtoffer] onder het voertuig van de verdachte bekneld kwam te zitten. Zij is enkele dagen later aan haar verwondingen overleden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het handelen van de verdachte gedurende meer dan een enkel kort moment toen juist uiterste voorzichtigheid en oplettendheid van hem verwacht mochten worden, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest. De gedragingen van verdachte wettigen niet het oordeel dat de verdachte roekeloos dan wel zeer onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden, zodat hiervan zal worden vrijgesproken.
3.5. De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 juni 2024 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Lammenschansweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,- onvoldoende aandacht te hebbengehad voor de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse en- bij het naar rechts afslaan, teneinde de Koninginnelaan in te rijden, een bestuurder van een bromfiets, die op dezelfde weg zich naast hem bevond, niet heeft laten voorgaan ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die bromfietser, waardoor een ander te weten de bestuurder van die bromfiets (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een (voorwaardelijke) geldboete op te leggen dan wel de gevorderde taakstraf in duur te matigen.
De verdediging heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie niet passend is en dat meer rekening dient te worden gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voorts heeft de verdediging verzocht om een eventuele ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit De verdachte is met zijn personenauto, bij het rechts afslaan, een brom-/fietspad overgestoken waar het slachtoffer [slachtoffer] als bestuurster van een bromfiets reed. Hij heeft aan het slachtoffer geen voorrang verleend, als gevolg waarvan hij met zijn auto in botsing is gekomen met de bromfiets van het slachtoffer en zij onder de auto van de verdachte terechtgekomen is. Het slachtoffer, nog maar 25 jaar oud, heeft daarbij ernstige verwondingen opgelopen en is enkele dagen later komen te overlijden.
Blijkens de namens de nabestaanden voorgedragen slachtofferverklaringen heeft het overlijden van hun dierbare onmetelijke gevoelens van verlies, leegte en verdriet teweeg gebracht. Zij hebben verklaard voor het leven te zijn getekend door het verlies van hun dierbare.
De rechtbank moet vaststellen dat de verdachte voor dit leed verantwoordelijk is.
Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoonlijke omstandigheden De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hij heeft te kampen met PTSS, depressieve gevoelens en suïcidale gedachten. De verdachte krijgt hiervoor behandeling. Het verkeersongeval en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en haar familie hebben, naar de rechtbank heeft geconstateerd, diepe indruk op de verdachte gemaakt en het heeft nog steeds een groot emotioneel effect op hem. De verdachte heeft zijn spijt aan de nabestaanden betuigd en heeft verklaard open te staan voor contact met de nabestaanden wanneer zij daar behoefte aan zouden hebben.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS-oriëntatiepunten). Daarin is als uitgangspunt vermeld een taakstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden.
Met de op te leggen straf beoogt de rechtbank ook ter algemene preventie te onderstrepen hoe zwaar de verplichting is die op bestuurders van in het bijzonder auto’s rust om met voldoende voorzichtigheid en oplettendheid aan het verkeer deel te nemen.
De rechtbank acht, alles afwegende, overeenkomstig het uitgangspunt van de LOVS-oriëntatiepunten, een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. Gezien de ernst van de fout en de dramatische gevolgen van de verkeersfout van de verdachte voor het slachtoffer en haar nabestaanden, kan oplegging van een lagere taakstraf dan de wettelijk maximale naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde zijn. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen De rechtbank acht de bijkomende straf van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
Mede gelet op de proceshouding van de verdachte en de gevolgen die het ongeval ook voor hem heeft, ziet de rechtbank aanleiding om deze straf gedeeltelijk, te weten voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Hierbij geldt de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal de proeftijd vaststellen op twee jaren.
7 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
8 De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van 240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van die bijkomende straf, groot 6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. H.P.M. Meskers, rechter, mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.D. Jongen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 juni 2024 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Lammenschansweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
-
onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse en/of
-
bij het naar rechts afslaan, teneinde de Koninginnelaan in te rijden, een bestuurder van een
bromfiets, die op dezelfde weg zich naast, althans zich rechts dicht achter hem bevond, niet heeft laten voorgaan tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die bromfietser, waardoor een ander te weten de bestuurder van die bromfiets (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2024 te Leiden als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Lammenschansweg,
-
onvoldoende aandacht heeft gehad voor de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse en/of
-
bij het naar rechts afslaan, teneinde de Koninginnelaan in te rijden, een bestuurder van een
bromfiets, die op dezelfde weg zich naast, althans zich rechts dicht achter hem bevond, niet heeft laten voorgaan tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die bromfietser, waardoor een ander te weten de bestuurder van die bromfiets (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;