Uitspraak inhoud

Team handel

Zaak-/rolnummer: C/09/659504 / HA ZA 24-25

Vonnis van 23 juli 2025

in de zaak van

1 ZILVEREN KRUIS ZORGVERZEKERINGEN N.V. te Utrecht,2. INTERPOLIS ZORGVERZEKERINGEN N.V. te Utrecht,3. FBTO ZORGVERZEKERINGN N.V. te Leiden,4. DE FRIESLAND ZORGVERZEKERAAR N.V. te Leeuwarden,5. ACHMEA ZORGVERZEKERINGEN N.V. te Zeist,

eisers, hierna afzonderlijk te noemen ‘Zilveren Kruis’, ‘Interpolis’, ‘FBTO’, ‘De Friesland’ en ‘Achmea’ en gezamenlijk ‘Zilveren Kruis c.s.’, advocaat: mr. J. Ekelmans,

tegen

1 ZORG EVI AMSTERDAM B.V. IN LIQUIDATIE te Amsterdam,

niet verschenen,2. **[gedaagde]**te [woonplaats] , advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen,gedaagden, hierna afzonderlijk te noemen ‘Evi’ en ‘ [gedaagde] ’.

1 Waar gaat de zaak over?

1.1. Een zorgverzekeraar heeft declaraties betaald die door of namens een zorgaanbieder bij haar zijn ingediend. Nadat de zorgverzekeraar een controle heeft uitgevoerd naar de ingediende declaraties is een vermoeden van fraude ontstaan. De zorgverzekeraar vordert de betaalde declaraties terug van zowel de zorgaanbieder als haar (indirect) bestuurder.

2 De procedure

2.1. Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:

  • de dagvaardingen van 22 september 2023 met de producties 1 tot en met 18;

  • de conclusie van antwoord namens [gedaagde] ;

  • de akte houdende wijziging van eis van Zilveren Kruis c.s. met de producties 19 tot en met 30;

  • de akte van Zilveren Kruis c.s. houdende in het geding brengen van de producties 31 tot en met 33.

2.2. De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren Zilveren Kruis c.s. en [gedaagde] vertegenwoordigd c.q. aanwezig, bijgestaan door hun advocaat. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.

3 De feiten

3.1. Zilveren Kruis, Interpolis, FBTO, De Friesland en Achmea maken deel uit van een concern en sluiten als zorgverzekeraar in gezamenlijkheid overeenkomsten met zorgaanbieders.

3.2. Evi is een zorgaanbieder die zich, onder meer, bezighield met wijkverpleging. De bestuurders van Evi waren achtereenvolgens [bedrijfsnaam 1] B.V. (van 6 september 2013 tot 2 februari 2016), [bedrijfsnaam 2] B.V. (van 2 februari 2016 tot 1 januari 2017 en vanaf 1 maart 2017) en [gedaagde] (van 1 januari 2017 tot 1 maart 2017). [gedaagde] is van 6 september 2013 tot 29 november 2018 (mede-)bestuurder geweest van [bedrijfsnaam 2] B.V. en is bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V.

3.3. Over de jaren 2016 en 2017 hebben Zilveren Kruis c.s. en Evi een betaalovereenkomst gesloten, op grond waarvan Evi declaraties rechtstreeks bij Zilveren Kruis kon aanleveren. Over het jaar 2018 zijn declaraties met betrekking tot door Evi in rekening gebrachte zorg door Zilveren Kruis c.s. aan verzekerden voldaan.

3.4. Evi is door Zilveren Kruis geselecteerd voor een materiële controle naar de declaraties over de jaren 2016 en 2017. In dat kader heeft Zilveren Kruis op 2 oktober 2018 een dossiercontrole bij Evi uitgevoerd. Bij brief van 23 oktober 2018 geeft Zilveren Kruis aan dat zij op basis van die controle een fraudeonderzoek start bij Evi. In een brief van 18 februari 2019 verzoekt Zilveren Kruis Evi over de jaren 2016, 2017 en 2018 indicaties, zorgleefplannen, zorgrapportages, urenregistraties en diploma’s te verstrekken. Dit verzoek heeft Zilveren Kruis meerdere keren – tevergeefs – herhaald.

3.5. Zilveren Kruis heeft de bevindingen uit het fraudeonderzoek bij brief van 6 juni 2019 aan Evi kenbaar gemaakt. Het onderzoek is afgesloten met een fraudevermoeden en Zilveren Kruis vordert € 1.025.149,23 van Evi.

3.6. [gedaagde] heeft Evi opgericht en is, op enig moment via [bedrijfsnaam 2] B.V., tot november 2018 enig aandeelhouder van Evi geweest. In november 2018 heeft hij de onderneming overgedragen aan een kennis uit de zorgwereld. Na die overdracht heeft Zilveren Kruis c.s. geen (nadere) informatie of terugbetalingen ontvangen. Evi is op 17 april 2023 ontbonden.

4 Het geschil

4.1. Zilveren Kruis c.s. vordert in de hoofdzaak - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Evi en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 316.970,80 (over het jaar 2016), € 605.202,08 (over het jaar 2017) en € 57.976,35 (over het jaar 2018), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarover het betreffende bedrag wordt gevorderd. Als voorwaardelijk incident vordert Zilveren Kruis c.s. Evi binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis te bevelen een afschrift te verstrekken van de bescheiden die zij bij brief van 18 februari 2019 heeft opgevraagd, op straffe van een dwangsom. Dit alles met veroordeling van Evi en [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.2. Zilveren Kruis c.s. legt aan de vorderingen ten grondslag dat zij onverschuldigd aan Evi heeft betaald, dan wel dat Evi onrechtmatig heeft gehandeld door zorg in rekening te brengen terwijl zij daar geen aanspraak op had. De materiële controle over de jaren 2016 en 2017 rechtvaardigen dit vermoeden. [gedaagde] is een persoonlijk ernstig verwijt te maken en op hem rust bestuurdersaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Mocht geoordeeld worden dat niet vast komt te staan dat op betaling van de declaraties geen aanspraak gemaakt had mogen worden, vordert Zilveren Kruis c.s. bij incident inlichtingen van Evi om de ingediende declaraties te beoordelen. Zij baseert zich hierbij op artikel 88 Zorgverzekeringswet, de machtigingen van haar patiënten, dan wel artikel 843a (oud) Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv).

4.3. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Zilveren Kruis c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Zilveren Kruis c.s., met veroordeling van Zilveren Kruis c.s. in de kosten van deze procedure.

4.4. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5 De beoordeling

De vorderingen jegens Evi worden toegewezen

5.1. Tegen Evi is verstek verleend. De tegen Evi ingestelde vorderingen worden daarom op grond van artikel 139 Rv toegewezen, tenzij deze onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Zilveren Kruis c.s. legt aan de vorderingen ten grondslag dat Evi over de jaren 2016 en 2017 declaraties heeft ingediend die zij op grond van de betaalovereenkomsten niet had mogen factureren. Over het jaar 2018 stelt Zilveren Kruis c.s. dat sprake is van onrechtmatig handelen van Evi door te bewerkstelligen dat verzekerden onterechte declaraties bij haar indienden. Deze vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze worden toegewezen.

5.2. In het petitum vordert Zilveren Kruis c.s. over het jaar 2016 een bedrag van € 316.970,80. Uit het lichaam van de dagvaarding en de ter zitting gedane toelichting blijkt dat het over dit jaar om een bedrag van € 361.970,80 zou moeten gaan. Hoewel door Zilveren Kruis c.s. ter zitting is betoogd dat het hier gaat om een kennelijk verschrijving, is dit daarmee niet aan Evi kenbaar gemaakt, nu zij niet in deze procedure is verschenen. De rechtbank wijst daarom het bedrag zoals gevorderd in het petitum van € 316.970,80 toe. De gevorderde bedragen over 2017 en 2018 van respectievelijk € 605.202,08 en € 57.976,35 worden eveneens toegewezen.

5.3. Nu de vorderingen jegens Evi worden toegewezen, gaat de voorwaarde voor de incidentele vordering van Zilveren Kruis c.s. om inlichtingen van Evi te verkrijgen niet in vervulling. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de incidentele vordering.

De vorderingen jegens [gedaagde] zijn niet verjaard

5.4. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vorderingen jegens hem zijn verjaard.

5.5. De toepasselijke verjaringstermijnen zijn neergelegd in artikel 3:309 BW (voor de vorderingen uit hoofde van onverschuldigde betaling) en artikel 3:310 lid 1 BW (voor de vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad). Deze bepalingen bevatten allebei een korte verjaringstermijn van vijf jaar en een lange verjaringstermijn van twintig jaar. De verjaringstermijn van vijf jaar begint te lopen op de dag volgend op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden (artikel 3:309 BW), respectievelijk de dag volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (artikel 3:310 BW).

5.6. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de regeling van de aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:309 BW zoveel mogelijk heeft willen doen aansluiten bij die van artikel 3:310 BW. Beide korte verjaringstermijnen staan niet alleen in het teken van de rechtszekerheid, maar ook van de billijkheid. Gelet op de strekking van deze bepalingen geldt voor beide termijnen de eis dat deze pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering in te stellen.[1]

5.7. Van daadwerkelijke bekendheid met de vordering tot betaling van schadevergoeding zal sprake zijn indien de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen over de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. In gelijke zin zal van daadwerkelijke bekendheid met het bestaan van de vordering uit onverschuldigde betaling sprake zijn als de betaler voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat de betaling zonder rechtsgrond is geschied. Bepalend is in beide gevallen welke feiten en omstandigheden bekend zijn, niet of bekendheid bestaat met de juridische beoordeling daarvan.[2]

5.8. [gedaagde] stelt dat de verjaringstermijnen – zowel die van artikel 3:309 BW als die van artikel 3:310 BW – zijn gaan lopen vanaf de indiening van de eerste declaraties in 2016, dan wel ten tijde van de van het voornemen van een materiële controle in de eerste maanden van 2018. Het uitbrengen van de dagvaarding op 22 september 2023 valt buiten de verjaringstermijn van vijf jaar, aldus [gedaagde] .

5.9. De rechtbank passeert dit verweer. De werkwijze van partijen is zo ingericht dat Zilveren Kruis de facturen die Evi indient, direct betaalt. Controle op de rechtmatigheid van de ingediende declaraties vindt pas achteraf plaats. Zilveren Kruis c.s. heeft Evi vervolgens begin 2018 geselecteerd om een materiële controle uit te voeren, waarvoor zij op 26 april 2018 een specifiek controleplan heeft opgesteld. Volgens de betaalovereenkomsten over 2016 en 2017 is een materiële controle een “controle waarbij nagegaan wordt of de voor de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd en die geleverde prestatie uit het oogpunt van doelmatigheid en rechtmatigheid, daarop naar aard, inhoud, en omvang redelijkerwijze het meest was aangewezen gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde.” In soortgelijke bewoordingen is in het specifieke controleplan het doel van de materiële controle uitgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden aangenomen dat Zilveren Kruis c.s. met de aankondiging van dit onderzoek voldoende zekerheid had dat zij een rechtsvordering tegen Evi had, laat staan tegen [gedaagde] als bestuurder. Deze bekendheid kan, in het licht van de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden, niet eerder worden aangenomen dan nadat uit de materiële controle een fraudevermoeden is ontstaan. Dat vermoeden kan gelezen worden in de brief van 23 oktober 2018. De dagvaardingen zijn op 22 september 2023 uitgebracht, dat is binnen vijf jaar na de datum van de genoemde brief. De slotsom is dat het beroep van [gedaagde] op verjaring faalt.

De maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid

5.10. Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.

5.11. Op basis van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn er verschillende categorieën van bestuurdersaansprakelijkheid te onderscheiden. Eén van de categorieën betreft de situatie dat een bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt. Persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder kan worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. In de kern houdt dit zogenoemde ‘Beklamelcriterium’ de eis in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden. Een andere grondslag voor bestuurdersaansprakelijkheid is als de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt, in welk geval ook een persoonlijk ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.

5.12. De aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon rust op grond van artikel 2:11 BW tevens op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is.

De onbetaalde en onverhaalbare vorderingen van Zilveren Kruis c.s. op Evi

5.13. Voor een geslaagd beroep op bestuurdersaansprakelijkheid moet ten eerste vast komen te staan dat Zilveren Kruis c.s. een vordering heeft op Evi die onbetaald is gebleven en waarvoor Evi geen verhaal biedt.

5.14. Zilveren Kruis c.s. stelt dat Evi meerdere verplichtingen uit de betaalovereenkomsten heeft geschonden, die zij heeft opgenomen in randnummer 24 van de dagvaarding. Dit gaat onder meer om de bevindingen dat er indicaties van dezelfde medewerker zijn met verschillende handtekeningen, dat in dertien dossiers is geconstateerd dat er een familiaire relatie was tussen de zorgverlener en de cliënt – wat niet was toegestaan – en dat onduidelijk was waar cliënten na de beëindiging van de activiteiten van Evi zijn ondergebracht, wat twijfels oproept of de betreffende cliënten überhaupt in aanmerking kwamen voor zorg. De bevindingen uit de materiële controle hebben geleid tot een interne overdracht van het dossier naar de afdeling die is belast met het verrichten van onderzoeken, waarbij wordt nagegaan of sprake is van fraude. Die afdeling heeft bij Evi aanvullende informatie opgevraagd, voor het eerst bij brief van 18 februari 2019. Die informatie had Zilveren Kruis c.s. nodig om - kort gezegd - vast te kunnen stellen of indicaties zijn gesteld door gediplomeerd personeel, zorg is verleend overeenkomstig die indicaties en de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd. Die informatie is niet verstrekt.

5.15. Zilveren Kruis c.s. heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de bevinding over de afwijkende handtekeningen erop duidt dat die betreffende stukken niet echt zijn en dat het [gedaagde] bekend is dat een familiaire relatie tussen zorgverlener en cliënt niet toegestaan is. Tegenover deze concrete verwijten heeft [gedaagde] slechts aangevoerd dat er achternamen zijn die vaker voorkomen, waarmee niet gezegd is dat zij familiebanden hebben. De rechtbank acht deze betwisting onvoldoende, zodat zij deze onregelmatigheden als vaststaand aanneemt.

5.16. Ditzelfde geldt voor de bevinding dat uit de zorgdossiers niet opgemaakt kon worden dat de zorgvraag tot een einde kwam, in de gevallen waarin de zorgverlening stopte. Dat hierdoor bij Zilveren Kruis c.s. het vermoeden is gerezen dat mogelijk niet-noodzakelijke zorg is geleverd en/of gedeclareerd, acht de rechtbank aannemelijk. [gedaagde] heeft dit verwijt niet voldoende betwist, waardoor vast komt te staan dat Evi hierin is tekortgeschoten.

5.17. Zilveren Kruis c.s. heeft verder gesteld dat tijdens de materiële controle is gebleken dat er zorgrapportages zijn die bestaan uit afvinklijsten die geen inzicht geven in de omstandigheden en gezondheidssituatie van de cliënt. Over dat punt heeft [gedaagde] verklaard dat dit is ingegeven uit praktische overwegingen. Zorgverleners kunnen efficiënter werken als zij dergelijke lijsten gebruiken, waarbij wel steeds de mogelijkheid bestaat een schriftelijke toelichting op de lijst te geven. Deze betwisting is naar het oordeel van de rechtbank wel toereikend, zodat dit verwijt niet vastgesteld kan worden.

5.18. Naast de genoemde punten waarin Evi is tekortgeschoten, stelt Zilveren Kruis c.s. dat zij enkele onverklaarbare zaken bij de materiële controle heeft vastgesteld. Zo trof zij een vrijwel leeg kantoor aan waarin geen activiteiten plaats leken te vinden. Daarnaast is het bij het beëindigen van activiteiten gebruikelijk dat patiënten overgaan naar een andere zorgverlener of dat de zorgvraag stopt. Daarvan is niet gebleken. [gedaagde] voert op dit punt aan dat de materiële controle plaatsvond in de wachtruimte van het kantoor, zodat voor de controleurs niet zichtbaar is geweest welke activiteiten er nog plaatsvonden. Wat daar ook van zij: dat Evi niet duidelijk heeft kunnen maken waar patiënten na beëindiging van haar activiteiten zijn ondergebracht, dan wel dat de zorgvraag is gestopt, is niet betwist en wordt daarom als vaststaand aangenomen. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank een indicatie dat Evi niet heeft kunnen voldoen aan haar verplichting om vast te leggen en aan te tonen dat door haar gedeclareerde zorg in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was en daadwerkelijk is geleverd.

5.19. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat Evi toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere verplichtingen die zij tegenover Zilveren Kruis c.s. had. Op Evi rust daarom een terugbetalingsverplichting voor onterecht in rekening gebrachte declaraties.

5.20. Evi is op 17 april 2023 ontbonden. Op grond van artikel 2:19 lid 5 BW blijft een rechtspersoon na ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Zilveren Kruis c.s. heeft onweersproken gesteld dat het eigen vermogen van Evi per eind 2018 € 34.291 bedroeg en dat na 2018 geen jaarrekeningen meer zijn gedeponeerd. Voor de rechtbank is daarmee voldoende vast komen te staan dat Evi geen verhaal biedt en zal bieden.

Is [gedaagde] als bestuurder aan te merken?

5.21. Zilveren Kruis c.s. stelt samengevat dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder verwaarloosd heeft door er niet op toe te zien dat verantwoorde zorg werd geleverd, dit deugdelijk werd georganiseerd en geadministreerd en dat slechts zorg gedeclareerd werd waar aanspraak op gemaakt kon worden. [gedaagde] heeft evenmin meegewerkt aan de controle van de activiteiten van Evi en vervolgens Evi buiten het zicht van Zilveren Kruis c.s. en [gedaagde] zelf geplaatst, aldus Zilveren Kruis c.s.

5.22. [gedaagde] voert aan dat hij slechts twee maanden (januari en februari 2017) bestuurder is geweest van Evi. Voor zijn persoonlijke bestuurdersaansprakelijkheid in de andere perioden moet eerst aansprakelijkheid van de destijds besturende vennootschappen ( [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V.) worden vastgesteld. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij heeft meegewerkt aan het onderzoek totdat hij in november 2018 emigreerde, waarna zijn opvolger dit verder zou regelen.

5.23. Op grond van art. 2:11 BW kan niet alleen de directe bestuurder van een rechtspersoon aansprakelijk zijn als bestuurder, maar ook de indirect bestuurder. [gedaagde] is in de periode waar het hier om gaat steeds bestuurder geweest, hetzij direct, hetzij indirect als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. Voor de vaststelling van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde] is niet vereist dat deze rechtspersoon-bestuurders in deze procedure zijn betrokken, zoals door [gedaagde] betoogd. Voldoende is dat wordt vastgesteld dat de rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is.[3] Vervolgens moet wel worden beoordeeld of de indirect bestuurder ook zelf een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.

5.24. De rechtbank is van oordeel dat de hierna te bespreken verwijten aan het adres van [gedaagde] ook [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. aangaan. In feite werd Evi immers bestuurd door [gedaagde] die als de ondernemer achter Evi viel aan te merken. [gedaagde] heeft, in de periode dat hij niet direct bestuurder van Evi was, steeds gehandeld als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. c.q. [bedrijfsnaam 2] B.V. Voor zover hem iets te verwijten valt kan dat verwijt één op één ook aan [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. worden gemaakt. Voor zover hierna wordt geoordeeld dat [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk is en ter zake een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt ligt daaraan dus steeds tevens het oordeel ten grondslag dat die aansprakelijkheid ook geldt voor [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V., doch slechts ten aanzien van de periode dat die vennootschap bestuurder van Evi was.

Is [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk?

5.25. In het kader van de aansprakelijkheid van [gedaagde] (en [bedrijfsnaam 1] B.V. c.q. [bedrijfsnaam 2] B.V.) oordeelt de rechtbank als volgt. Van een bestuurder van een professionele zorgaanbieder als Evi mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de voorwaarden waaronder de zorg kan worden gedeclareerd en dat hierover door een deugdelijke administratie verantwoording kan worden afgelegd. Dit geldt eens te meer daar de zorg gefinancierd wordt uit publieke middelen. Dit brengt met zich dat een hoge mate van professionaliteit van partijen verwacht mag worden, zodat de zorg volgens de wettelijke en contractuele regels wordt uitgevoerd en de beperkte financiën doelmatig worden besteed. Ondanks deze (maatschappelijke) belangen heeft Evi diverse verplichtingen uit de overeenkomst met Zilveren Kruis c.s. geschonden. Hierdoor heeft [gedaagde] het risico genomen dat Zilveren Kruis c.s. na controle de gedeclareerde zorg zou terugvorderen. [gedaagde] wist of behoorde te begrijpen dat Evi geen verhaal zou bieden en Zilveren Kruis c.s. als gevolg van zijn handelen schade zou lijden.

5.26. Daarbij komt dat [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank de controle van Zilveren Kruis c.s. heeft gefrustreerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij begin 2018 van plan was naar het buitenland te verhuizen. Na de aankondiging van het materiële onderzoek heeft hij dit uitgesteld in afwachting van het onderzoek. Op 2 oktober 2018 was hij aanwezig bij het onderzoek ter plaatse, waarin hem naar eigen zeggen te kennen werd gegeven dat alles op orde was. Echter, uit de brief van 23 oktober 2018 waarin door Zilveren Kruis een fraudeonderzoek werd aangekondigd, moet het voor [gedaagde] duidelijk zijn geweest dat het onderzoek nog niet was afgerond en zijn aanwezigheid en medewerking juist toen nodig waren. Fraude is in de betaalovereenkomsten gedefinieerd als “het opzettelijk plegen of trachten te plegen van valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbende of verduistering bij de levering van de zorg door de zorgaanbieder, met het doel een prestatie, vergoeding, betaling of ander voordeel te krijgen, waarop de zorgaanbieder geen recht heeft op recht kan hebben.” Hiermee valt niet te rijmen dat [gedaagde] in november 2018 is geëmigreerd en niet meer bereikbaar was voor Zilveren Kruis c.s.

5.27. Het had, in het licht van het aangekondigde fraudeonderzoek, op de weg van [gedaagde] gelegen om er zorg voor te dragen dat hij hetzij zelf de benodigde informatie kon aanleveren, hetzij er voor zorg te dragen dat degene die zijn onderneming zou hebben overgenomen dat zou doen. In plaats daarvan is [gedaagde] – kennelijk – naar het buitenland vertrokken en is zijn opvolger onbereikbaar gebleken voor Zilveren Kruis c.s. maar, naar eigen zeggen, ook voor [gedaagde] . Dat laatste rekent de rechtbank [gedaagde] zwaar aan. Door in het zicht van het fraudeonderzoek zelf uit beeld te verdwijnen en Evi over te dragen aan iemand die noch door Zilveren Kruis c.s., noch door [gedaagde] kan worden bereikt heeft [gedaagde] Zilveren Kruis c.s. benadeeld, van welke benadeling [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Die benadeling bestaat daaruit dat [gedaagde] (i) eerst namens Evi zorgkosten heeft gedeclareerd (2016 en 2017) dan wel haar cliënten – door facturen te verstrekken – in staat heeft gesteld te declareren (2018) terwijl hij wist of behoorde te weten dat aan de voorwaarden voor declaratie/facturatie niet was voldaan en daarom op Evi een terugbetalingsverplichting zou komen te rusten en (ii) vervolgens het (fraude)onderzoek van Zilveren Kruis c.s. heeft gefrustreerd, onder meer door (in de wetenschap van het fraudeonderzoek) zelf uit het zicht te verdwijnen en Evi voor Zilveren Kruis c.s. onbereikbaar te maken. Met dat laatste heeft [gedaagde] bewerkstelligd of toegelaten dat Evi haar (contractuele) verplichtingen niet nakomt.

5.28. De rechtbank weegt bij het voorgaande mee dat [gedaagde] er mee bekend was of had moeten zijn dat de systematiek van deze vorm van vergoeding van zorg met zich brengt dat éérst wordt uitbetaald en daarna (eventueel) verantwoording moet worden afgelegd. Dat brengt, zeker nu het gaat om publiek geld dat bestemd is voor vergoeding van zorg in een sector (wijkverpleging) waar misbruik op de loer ligt, met zich dat op [gedaagde] als (direct of indirect) bestuurder een verantwoordelijkheid rust om over de ontvangen gelden rekening en verantwoording af te leggen. Die verantwoordelijkheid kon [gedaagde] niet zonder meer ontduiken door in het zicht van het fraudeonderzoek zijn aandelen over te dragen en zijn bestuurstaak neer te leggen zonder er zorg voor te dragen dat het fraudeonderzoek ongehinderd kon worden voortgezet en een eventuele terugbetalingsverplichting ten aanzien van de in zijn tijd als bestuurder en eigenaar ontvangen gelden voldoende zou zijn gewaarborgd.

5.29. De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde] heeft toegelaten dat Evi haar (contractuele) verplichtingen jegens Zilveren Kruis c.s. heeft geschonden en/of onrechtmatig jegens Zilveren Kruis c.s. heeft gehandeld. Voor [gedaagde] moet het voorzienbaar zijn geweest dat Zilveren Kruis c.s. een vordering op Evi zou verkrijgen wegens onterechte of oncontroleerbare declaraties. Het moest voor hem eveneens duidelijk zijn dat die vordering vervolgens niet door Evi betaald zou kunnen worden. Dit valt [gedaagde] aan te rekenen. Hem kan daarom een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.

De hoogte van de vorderingen

5.30. De hoogte van de door Zilveren Kruis c.s. gevorderde bedragen over 2016, 2017 en 2018 is door [gedaagde] niet betwist. De rechtbank gaat daarom uit van die bedragen. Zoals in dit vonnis is geoordeeld, wordt Evi over het jaar 2016 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 316.970,80, omdat de kennelijke verschrijving in het petitum haar niet kenbaar is gemaakt. De rechtbank ziet geen reden [gedaagde] als bestuurder te veroordelen tot betaling van een hoger bedrag dan waarvoor de rechtspersoon zelf aansprakelijk is. Dit houdt in dat de vordering jegens [gedaagde] over 2016 tot dit bedrag wordt toegewezen. Over de jaren 2017 en 2018 worden de gevorderde bedragen van € 605.202,08 en € 57.976,35 toegewezen.

5.31. Zilveren Kruis c.s. heeft in het petitum van haar dagvaarding de wettelijke rente gevorderd steeds per 1 februari van het jaar volgend op het jaar van uitkering. In het lichaam van de dagvaarding heeft zij echter aangekondigd dat per 1 juli van dat opvolgende jaar te zullen doen. Ter zitting heeft zij de rechtbank verzocht bij die laatste datum aan te sluiten. Nu deze wijze van renteberekening in het voordeel van gedaagden is en in het meerdere het mindere besloten ligt, is daarvoor geen formele eiswijziging noodzakelijk en zal de rechtbank bij die data aansluiten. Van de kant van [gedaagde] is de wettelijke rente verder niet betwist zodat deze zal worden toegewezen als vermeld in de beslissing.

Evi en [gedaagde] worden hoofdelijk veroordeeld

5.32. De veroordelingen wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

Evi en [gedaagde] moeten de proceskosten betalen

5.33. Evi en [gedaagde] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.

5.34. De proceskosten van Zilveren Kruis c.s. in de procedure tegen Evi worden begroot op:

5.35. De proceskosten van Zilveren Kruis c.s. in de procedure tegen [gedaagde] worden begroot op:

5.36. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6 De beslissing

De rechtbank:

6.1. veroordeelt Evi en [gedaagde] hoofdelijk aan Zilveren Kruis c.s. te betalen een bedrag van € 316.970,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juli 2017, tot de dag van volledige betaling;

6.2. veroordeelt Evi en [gedaagde] hoofdelijk aan Zilveren Kruis c.s. te betalen een bedrag van € 605.202,08, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juli 2018, tot de dag van volledige betaling;

6.3. veroordeelt Evi en [gedaagde] hoofdelijk aan Zilveren Kruis c.s. te betalen een bedrag van € 57.976,35, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 juli 2019, tot de dag van volledige betaling;

6.4. veroordeelt Evi in de proceskosten van € 5.296,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als niet tijdig aan de veroordelingen wordt voldaan en het vonnis daarna wordt betekend;

6.5. veroordeelt Evi tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;

6.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 8.780,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als niet tijdig aan de veroordelingen wordt voldaan en het vonnis daarna wordt betekend;

6.7. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;

6.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

6.9. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.

3425

Zie onder meer HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8168.

HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2006:AR1739.

Vgl. HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204, rov. 3.3.2 en Hof Arnhem-Leeuwarden 2 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6779.


Voetnoten

Zie onder meer HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8168.

HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2006:AR1739.

Vgl. HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204, rov. 3.3.2 en Hof Arnhem-Leeuwarden 2 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6779.