ECLI:NL:RBDHA:2024:11410 - Rechtbank Den Haag - 14 juli 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20261
[eiser] , v-nummer: [nummer 1] , eiser
(gemachtigde: mr. M.J. Verwers)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 3 oktober 2022 waarbij de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij dat besluit is eiser ook opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, en is aan hem, onder gelijktijdige opheffing van een eerder uitgevaardigde ongewenstverklaring, een inreisverbod opgelegd voor de duur van 20 jaar.
1.1. Aan het bestreden besluit ligt een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) van 9 augustus 2021 ten grondslag.
1.2. Op het verzoek van de rechtbank aan partijen om aan te geven of zij ermee instemmen dat de rechtbank mede op grondslag van de onderliggende vertrouwelijke stukken van het individueel ambtsbericht uitspraak doet, hebben partijen te kennen gegeven dat zij daarmee instemmen.
1.3. Eiser heeft zijn beroepsgronden enkele malen aangevuld en de minister heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.4. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst omdat zij tijdens de behandeling van het beroep op zitting tot de conclusie is gekomen dat het noodzakelijk is om de als vertrouwelijk aangemerkte stukken die aan het in deze zaak uitgebrachte individueel ambtsbericht ten grondslag liggen, in te zien. Dat heeft zij vervolgens op 16 januari 2024 gedaan bij het kantoor van de AIVD. De twee bijlagen waarvan de rechtbank had geoordeeld dat beperkte kennisneming door alleen de rechtbank niet gerechtvaardigd was, had de AIVD ingetrokken en deze zijn dus ook niet door de rechtbank ingezien.
1.5. De rechtbank heeft partijen daarna verzocht om aan te geven of een nadere zitting gewenst is. Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht op zitting te worden gehoord, heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek op zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit in volle omvang moet worden vernietigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit deels in stand te laten, namelijk voor zover dit besluit de afwijzing (als kennelijk ongegrond) van de asielaanvraag inhoudt. De minister heeft namelijk terecht besloten eiser niet in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het terugkeerbesluit en het daarop gebaseerde inreisverbod voor de duur van 20 jaar heeft de minister echter ten onrechte genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan de asielaanvraag vooraf ging
3. Op 19 februari 2021 heeft de op dat moment minderjarige zoon van eiser die op 2 december 2020 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ten behoeve van eiser (en de rest van het gezin) een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser verbleef op dat moment met de rest van het gezin in Turkije. Bij besluit van 1 december 2021 heeft de minister de mvv-aanvraag voor (alleen) eiser afgewezen omdat hij eiser beschouwt als een gevaar voor de nationale veiligheid.
“In het kader van zijn wettelijke taakuitvoering beschikt de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over de volgende betrouwbare informatie: [eiser] , geboren op [geboortedatum] 1979 in [plaats] te Syrië, V-nummer [nummer 1] , is vanaf 2014 in Syrië actief geweest voor de terroristische groepering Jabhat al-Nusra en diens opvolger Hayat Tahrir al-Sham. [eiser] is de gebruiker van Facebook account met ID [nummer 2] . De AIVD acht betrokkene op basis van bovenstaande een bedreiging voor de nationale veiligheid.”
In het besluit van 1 december 2021 heeft minister zich op het standpunt gesteld dat dit individueel ambtsbericht een deskundigenbericht is en dat hij uitgaat van de juistheid van de daarin opgenomen informatie. Volgens de minister heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van dit individueel ambtsbericht. Naast de inhoud van het individueel ambtsbericht, heeft de minister verder nog relevant geacht dat een afbeelding op het Facebook-account van eiser een embleem bevat dat wordt geassocieerd met ISIS en Jabhat al-Nusra.
3.1. In april 2022 is eiser Nederland ingereisd en op 16 april 2022 heeft hij de onderhavige asielaanvraag ingediend.
Asielrelaas
4. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1979 in [plaats] in Syrië en heeft de Syrische nationaliteit. Van 2009 tot eind 2012 is hij werkzaam geweest als ambtenaar bij de belastingdienst in Syrië. Van 2006 tot 2008 en vanaf eind 2012 tot aan zijn vertrek uit Syrië is hij werkzaam geweest als advocaat en stond hij ingeschreven bij de Syrische orde van advocaten. Eiser heeft ook werkzaamheden verricht voor het familiebedrijf dat handelde in bouwmaterialen, zand en steen. Verder heeft hij als vrijwilliger administratieve werkzaamheden verricht voor een VN-hulporganisatie en is hij actief geweest voor de lokale gemeenteraad van een tijdelijke, alternatieve Syrische regering. Eiser heeft Syrië verlaten vanwege de algemene onveilige situatie daar en omdat het Syrische regime van president Assad naar hem persoonlijk op zoek was. Eiser heeft zich tegenover collega’s bij de belastingdienst namelijk negatief uitgelaten over de oorlog in Syrië en het Syrische regime en vermoedt dat hij is verraden. Zijn leidinggevende bij de belastingdienst heeft hem verteld dat de veiligheidsdienst een rapport over hem heeft opgemaakt en dat hij zich daar moest melden. Er hebben zich toen een aantal incidenten voorgedaan. Nadat eiser twee keer is aangehouden en één keer is staande gehouden omdat hij te kritisch was over het regime, heeft hij zijn dienstverband bij de belastingdienst opgezegd. Ook is eiser er in 2018, toen hij zijn auto wilde verkopen, achter gekomen dat de autoriteiten beslag hadden gelegd op zijn bezittingen. Via een collega-advocaat heeft eiser verder vernomen dat zijn naam op een lijst van de autoriteiten staat. Deze zijn naar hem op zoek omdat hij als reservist moet dienen. Ook daarom staat hij in de bijzondere aandacht van de Syrische autoriteiten, aldus eiser.
Bestreden besluit
5. De minister heeft besloten eiser niet in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende overwogen. De verklaringen van eiser over alle als relevant aangemerkte elementen uit zijn asielrelaas, zijnde (1) zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, (2) dat hij zich negatief heeft geuit over het regime en is gevlucht vanwege de oorlogssituatie in Syrië en (3) de militaire dienstplicht en dat hij moet dienen als reservist in het Syrische leger, worden geloofwaardig geacht. Het geloofwaardige asielrelaas leidt er echter niet toe dat eiser in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Ten aanzien van de negatieve uitlatingen over het regime is van belang dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij om die reden door het regime wordt gezocht en er een veiligheidsrapport over hem is opgemaakt. Eiser heeft wel te vrezen voor de Syrische regering wegens de dienstplicht of reservedienst, én omdat hij als niet-actieve aanhanger van het regime terugkeert uit het buitenland. Om die redenen zou hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel zowel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, als onder b, van de Vw 2000. Zijn aanvraag komt echter niet voor inwilliging in aanmerking omdat hij wordt beschouwd als een gevaar voor de nationale veiligheid.
Beoordeling van het asielrelaas
6. Eiser heeft betoogd dat de minister zich ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege negatieve uitlatingen over het Syrische regime in de negatieve belangstelling staat van en wordt gezocht door dit regime.
6.1. Deze beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van rechtbank heeft de minister zich om de hierna uiteengezette reden onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het Syrische regime wordt gezocht en dat dit regime een veiligheidsrapport over hem heeft opgemaakt.
6.1.1. Zoals volgt uit werkinstructie 2014/10
6.1.2. De verklaring van eiser dat hij zich negatief heeft geuit over het Syrische regime en de opstand/oorlog in Syrië en hij is gevlucht vanwege de oorlogssituatie, heeft de minister op geloofwaardigheid beoordeeld en (in zijn algemeenheid) geloofwaardig geacht. Vervolgens heeft de minister in het kader van de beoordeling van de zwaarwegendheid van het asielrelaas van eiser overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er om die reden een veiligheidsrapport over hem zou zijn opgemaakt en dat het Syrische regime naar hem op zoek zou zijn. Daartoe heeft de minister overwogen dat eiser nooit het veiligheidsrapport heeft gezien, dat er voor beslaglegging op goederen vele redenen kunnen zijn en dat eiser jaren zonder problemen bij de Syrische overheid heeft gewerkt. Eiser heeft echter verklaringen afgelegd over wat hem naar aanleiding van de negatieve uitlatingen over het Syrische regime is overkomen in Syrië, namelijk dat zijn leidinggevende hem heeft verteld dat er een veiligheidsrapport over hem is opgemaakt, dat zich een aantal incidenten hebben voorgedaan waarbij hij is aangehouden en staande gehouden, dat hij vrijwillig bij de Syrische belastingdienst is weggegaan en dat er beslag is gelegd op zijn bezittingen. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van verklaringen van eiser over gebeurtenissen die zich in Syrië hebben voorgedaan, en die volgens werkinstructie 2014/10 onderwerp zijn van de geloofwaardigheidsbeoordeling. Anders dan de overweging dat de verklaringen van eiser over alle als relevant aangemerkte elementen uit zijn asielrelaas geloofwaardig zijn, heeft de minister de verklaringen van eiser over wat er in Syrië is gebeurd nadat hij zich negatief heeft uitgelaten over het Syrische regime, niet (kenbaar) op zichzelf op geloofwaardigheid beoordeeld. Anderzijds heeft de minister wel de conclusie getrokken dat niet valt in te zien dat het Syrische regime op zoek is naar eiser vanwege diens negatieve uitlatingen over dit regime en dat er een veiligheidsrapport over hem is opgemaakt. Door niet de geloofwaardigheid te beoordelen van de verklaringen van eiser over wat hem in Syrië is overkomen nadat hij zich negatief over het Syrische regime heeft uitgelaten, heeft de minister geen volledige geloofwaardigheidsbeoordeling verricht. Dat betekent ook dat hij zich in het kader van de zwaarwegendheidsbeoordeling onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege negatieve uitlatingen over het Syrische regime in de negatieve aandacht van dit regime staat, in die zin dat er een veiligheidsrapport over hem is opgemaakt en dit regime naar hem op zoek is. Die conclusie kon de minister niet trekken zonder zich gemotiveerd uit te laten over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over wat hem in Syrië is overkomen. Het bestreden besluit bevat op dit punt dan ook een motiveringsgebrek.
6.2. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal hierna bezien of er redenen zijn om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daarbij merkt de rechtbank op dat, zoals op de zitting met partijen is besproken, ook als de minister eiser er wel in zou volgen dat over hem een veiligheidsrapport is opgemaakt en hij door het Syrische regime wordt gezocht, de tegenwerping dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid volgens de minister hoe dan ook in de weg staat aan de verlening van een verblijfsvergunning asiel aan eiser. Op die tegenwerping gaat de rechtbank hierna in.
Gevaar voor de nationale veiligheid
7. Eiser heeft betoogd dat de minister een onjuiste toetsingsvolgorde heeft gehanteerd door niet voorafgaand aan de beoordeling of eiser een gevaar voor de nationale veiligheid is, te beoordelen of artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
7.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op grond van de informatie in het individueel ambtsbericht van 9 augustus 2021 op het standpunt gesteld dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Dit standpunt heeft de minister voldoende deugdelijk gemotiveerd.
7.1.1. Op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000, kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden afgewezen als kennelijk ongegrond als de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Uit paragraaf C2/7.10.1 gelezen in samenhang met paragraaf B1/4.4 van de Vc 2000 volgt – voor zover hier van belang – dat de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwijst als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Het bestaan van concrete aanwijzingen blijkt in ieder geval uit een (individueel) ambtsbericht van de AIVD.
7.1.2. Op grond van artikel 3:9 van de Awb moet het bestuursorgaan, als een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de minister in beginsel van de juistheid van een individueel ambtsbericht van de AIVD mag uitgaan, als uit dat ambtsbericht op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie in dat ambtsbericht ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting. In dat geval bestaat er voor de minister geen aanleiding om de aan dat ambtsbericht ten grondslag liggende stukken in te zien. Dit is anders als de betrokkene concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat ambtsbericht naar voren heeft gebracht. Dit toetsingskader staat er niet aan in de weg dat de rechter vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid voor het waarborgen van het recht op een eerlijk proces, inzage in de onderliggende stukken vraagt.
7.1.3. Hoewel het individueel ambtsbericht van 9 augustus 2021 erg kort is, heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om zich nader te vergewissen van de zorgvuldigheid (van de totstandkoming) van het individueel ambtsbericht. De minister heeft aan zijn vergewisplicht voldaan en was niet gehouden onderzoek te doen naar de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht. Het individueel ambtsbericht is naar inhoud inzichtelijk en concludent, in die zin dat het inzicht biedt in de feiten en omstandigheden op basis waarvan de AIVD tot de conclusie komt dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, namelijk het actief zijn geweest voor als terroristisch aangemerkte organisaties. Die conclusie is zonder nadere toelichting ook niet onbegrijpelijk. Afgezien van de korte vorm, roept het individueel ambtsbericht in die zin dus geen vragen op. Een dergelijk kort individueel ambtsbericht is naar het oordeel van de rechtbank ook niet per definitie onacceptabel. Na inzage in de onderliggende stukken is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de AIVD zich om gewichtige redenen van bescherming van onderzoeksmethoden en bronnen heeft kunnen beperken tot dat wat in het individueel ambtsbericht staat.
7.1.4. Bij het voorgaande is van belang dat de rechtbank op grond van artikel 8:29 van de Awb inzage heeft gehad in de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht. Zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling, moet de rechtbank in een geval als dit, waarin eiser geen kennis kan nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht en daardoor in een moeilijke bewijspositie verkeert, extra zorgvuldig kennisnemen van die onderliggende stukken. De rechtbank moet erop toezien dat de in het individueel ambtsbericht weergegeven informatie wordt gedragen door die stukken en ook dat die weergave een representatief beeld geeft van het geheel van de in die onderliggende stukken besloten liggende informatie. Ook moet de rechtbank zo veel mogelijk bezien in hoeverre de onderliggende stukken op zichzelf voldoen aan de daaraan in zijn algemeenheid te stellen betrouwbaarheidseisen.
7.1.5. Verder heeft de staatsecretaris zich, mede onder verwijzing naar het besluit van 1 december 2021 op de mvv-aanvraag, deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser geen dusdanige twijfel heeft gezaaid over de juistheid en/of volledigheid van het individueel ambtsbericht, dat de minister zich alsnog nader had moeten vergewissen van de zorgvuldige totstandkoming daarvan. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat volgens rechtspraak van de Afdeling de ingebrachte concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het individueel ambtsbericht in verhouding moeten staan tot de bevindingen in die stukken. Naarmate de bevindingen in het individueel ambtsbericht minder scherp omlijnd zijn, mogen ook de aangevoerde concrete aanknopingspunten minder scherp omlijnd zijn. Het zou namelijk niet in evenwicht zijn als de ingenomen stelling in het individueel ambtsbericht een zekere mate van abstractie of algemeenheid vertoont, terwijl daarna de daarop uitgeoefende kritiek zou worden afgewezen omdat die onvoldoende concreet is.
7.1.6. Over de opmerkingen van de minister over het embleem op een afbeelding op het Facebook-account van eiser, is de rechtbank van oordeel dat de minister onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat dat symbool mede onderbouwt dat eiser actief is geweest voor terroristische organisaties en daarom een gevaar voor de nationale veiligheid is. Dit symbool
7.2. Dat de minister, zoals hij in het verweerschrift nader heeft toegelicht, onvoldoende informatie heeft om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan eiser tegen te werpen en – zo begrijpt de rechtbank – hij aan de vraag of eiser een gevaar vormt voor de openbare orde in de besluitvorming daarom geen overwegingen heeft gewijd, doet aan de conclusie dat eiser een gevaar voor de nationale veiligheid vormt niet af. De minister heeft dit voldoende deugdelijk gemotiveerd. Eisers beroepsgrond hierover slaagt niet.
7.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister zich terecht op grond van het individueel ambtsbericht op het standpunt heeft gesteld dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Dat de genoemde groeperingen terroristische groeperingen zijn en dat het actief zijn geweest voor zulke groeperingen een reden is om aan te nemen dat iemand een gevaar voor de nationale veiligheid vormt, heeft eiser niet bestreden. Om die reden faalt ook het betoog van eiser
Terugkeerbesluit en inreisverbod
8. Omdat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, heeft de minister bepaald dat eiser Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk moet verlaten.
8.1. Eiser is het niet eens met de uitvaardiging van het terugkeerbesluit en de oplegging van een inreisverbod voor de duur van 20 jaar. Daartoe heeft eiser verschillende argumenten aangevoerd, waaronder een verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 6 juli 2023 in de zaak Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl tegen AA.
8.2. Desgevraagd heeft de minister in aanloop naar de zitting te kennen gegeven dat zijn standpunt naar aanleiding van het hiervoor genoemde arrest is, dat wanneer een beletsel voor uitzetting is geconstateerd in verband met het beginsel van non-refoulement, geen terugkeerbesluit kan worden uitgevaardigd en ook geen inreisverbod kan worden opgelegd. Dat betekent volgens de minister dat het beroep van eiser gegrond is en (zo begrijpt de rechtbank) het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt voor zover aan eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en een inreisverbod is opgelegd. De minister heeft daarbij benadrukt dat hij terecht is overgegaan tot afwijzing van de asielaanvraag van eiser.
8.3. Zoals de minister op de zitting heeft bevestigd, heeft hij het terugkeerbesluit niet ingetrokken en het inreisverbod niet opgeheven. De minister heeft echter erkend dat eiser bij terugkeer naar Syrië een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De minister heeft ook verklaard dat eiser om die reden niet zal worden uitgezet. Gelet op het arrest van 6 juli 2023 betekent dit dat geen terugkeerbesluit en inreisverbod mochten worden opgelegd. Het beroep van eiser is ook hierom gegrond. Het voorgaande betekent dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet langer bestaan. De beroepsgronden die eiser daar verder tegen heeft gericht, waaronder de beroepsgronden die zien op de belangenafweging die de minister in dit verband heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM, blijven daarom onbesproken. Eiser heeft op de zitting ook bevestigd dat deze gronden onbesproken kunnen blijven.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd omdat het op meerdere punten strijdig is met artikel 3:46 van de Awb. Gelet op wat in 7 tot en met 7.3 is overwogen, worden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten voor zover het bestreden besluit de afwijzing als kennelijk ongegrond van de asielaanvraag inhoudt. Dat geldt niet voor het bestreden besluit voor zover dat een terugkeerbesluit en een inreisverbod inhoudt. Het bestreden besluit blijft voor zover het die besluitonderdelen betreft vernietigd.
9.1. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door eiser op de zitting is verzocht, in dit geval een hogere wegingsfactor toe te passen. De zaak is niet dusdanig gecompliceerd of omvangrijk dat dat gerechtvaardigd is.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, en mr. G.J.H. Boerhof en mr. H. van Eijken, leden, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Kenmerk [nummer 3].
Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en paragraaf B1/4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, en onder e, van de Vw 2000 en paragraaf A4/3.1 van de Vc 2000.
Dit blijkt volgens de minister uit: [website 1]; [website 2]
; [website 3]
; [website 4];
[website 5].
Artikel 3.105e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:149, overweging 4.3.
ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1080, overweging 12.1.
Besluit van 13 oktober 2020, nr. 3003480, tot wijziging van het Besluit van de Minister van veiligheid en Justitie van 2 maart 2017, nr. 2050307, tot vaststelling van de lijst met organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid Stcrt. 26 oktober 2020, nr. 52922. HTS stond al op de lijst uit 2017. In dit besluit wordt toegelicht waarom de diverse organisaties op deze lijst staan. En ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1080.
Artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000.
Werkinstructie 2014/10 Integrale geloofwaardigheidstoets; inhoudelijke beoordeling (asiel).
Paragraaf C1/4.1 van de Vc 2000.
HvJ EU 4 juni 2013, ZZ tegen Secretary of State for the Home Department, ECLI:EU:C:2013:363. HvJ EU 22 september 2022, GM tegen Hongarije, ECLI:EU:C:2022:708.
ABRvS 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1360, overweging 4.5 en HvJ EU 22 september 2022, GM tegen Hongarije.
Noot van Koenraad/Lodder bij HvJ EU 22 september 2022, GM tegen Hongarije.
ABRvS 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1360, overweging 4.5.
Zie ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:149, ABRvS 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1938 en ABRvS 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:819.
HvJ EU 4 juni 2013, ZZ tegen Secretary of State for the Home Department, overweging 69.
HvJ EU 4 juni 2013, ZZ tegen Secretary of State for the Home Department, overweging 65 en HvJ EU 22 september 2022, GM tegen Hongarije, overweging 51.
ABRvS 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1267 en ABRvS 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1938.
ABRvS 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1938 en ABRvS 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:819.
In dit verband heeft eiser vertaalde brieven overgelegd.
Een afbeelding van de ‘zegel van Mohammed’ ([website 6]).
In de aanvullende gronden van 17 oktober 2022, pagina 15.
Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000__.__
Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, en zevende lid, aanhef en onder b en c, van de Vw 2000.
HvJ EU, 11 juni 2015, Z.Zh en I.O., ECLI:EU:C:2015:377.
Artikel 66a, vierde en achtste lid, van de Vw 2000, artikel 6.5 van het Vb 2000, artikel 6.5a, zesde lid, van het Vb 2000 en de paragrafen A4/2.2 en A4/2.3, van de Vc 2000.
ECLI:EU:C:2023:540.