Artikel 8:72 (Bevoegdheden bestuursrechter na gegrond beroep)
1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
2. De vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
a. bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven; b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
5. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt.
6. De bestuursrechter kan bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a, vierde lid, 611b tot en met 611d en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
Dit betekent dat als de bestuursrechter oordeelt dat het beroep terecht is ingesteld (gegrond verklaart), hij het besluit waartegen beroep is ingesteld (het bestreden besluit) in zijn geheel of voor een deel ongeldig maakt (vernietigt).
2. De vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.
Dit houdt in dat wanneer een besluit of een deel ervan wordt vernietigd, ook de juridische consequenties (rechtsgevolgen) van dat besluit of van het vernietigde deel komen te vervallen (worden vernietigd).
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
De bestuursrechter heeft de mogelijkheid om te beslissen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
Dit betekent dat de juridische consequenties (rechtsgevolgen) van het besluit dat vernietigd is, of van het deel dat vernietigd is, toch helemaal of voor een deel blijven gelden (in stand blijven), of
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
Dit betekent dat de uitspraak van de bestuursrechter zelf de plaats inneemt van het besluit dat vernietigd is, of van het deel van het besluit dat vernietigd is.
4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
Als de bestuursrechter de opties genoemd in het derde lid niet kan toepassen, kan hij het bestuursorgaan de opdracht geven (opdragen) om een nieuw besluit te nemen of een andere actie (handeling) uit te voeren. Het bestuursorgaan moet hierbij rekening houden met de instructies (aanwijzingen) van de bestuursrechter. De bestuursrechter kan daarbij:
a. bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
beslissen dat de wettelijke regels (wettelijke voorschriften) die gelden voor de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling, helemaal of voor een deel niet gevolgd hoeven te worden (buiten toepassing blijven);
b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
het bestuursorgaan een deadline (termijn) geven waarbinnen het nieuwe besluit genomen moet zijn of de andere handeling verricht moet zijn.
5. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt.
Indien noodzakelijk (zo nodig) kan de bestuursrechter een tijdelijke maatregel (voorlopige voorziening) opleggen. Hij stelt daarbij ook vast wanneer deze tijdelijke maatregel niet meer geldig is (vervalt).
6. De bestuursrechter kan bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a, vierde lid, 611b tot en met 611d en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
De bestuursrechter kan beslissen dat, als het bestuursorgaan een uitspraak niet nakomt (niet voldoet aan een uitspraak), of zolang het die niet nakomt, het bestuursorgaan een geldbedrag (dwangsom) moet betalen aan een partij die de rechter aanwijst. De hoogte van deze dwangsom wordt in de uitspraak vastgesteld. De artikelen 611a, vierde lid, 611b tot en met 611d, en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelden hierbij op een vergelijkbare manier (zijn van overeenkomstige toepassing).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2003:AF7495
ECLI:NL:HR:2011:BP2132
ECLI:NL:HR:2018:511 - Onteigening SNS-aandelen en de individuele en buitensporige last van de box 3-heffing
De Hoge Raad oordeelt dat een box 3-heffing op vermogen dat kort na de peildatum door de staat is onteigend, een individuele en buitensporige last kan vormen. De onteigening is een relevante omstandigheid bij de beoordeling van de last onder artikel 1 EP.
ECLI:NL:HR:2018:1725 - A1-verklaring bindend voor fiscus, ook als deze niet onherroepelijk is
De fiscus en de belastingrechter zijn gebonden aan een A1-verklaring van de SVB, ook als daartegen een rechtsmiddel is ingesteld. De werking van de A1-verklaring wordt niet geschorst. De rechter kan de behandeling van de zaak wel aanhouden.
ECLI:NL:HR:2016:114
ECLI:NL:HR:2006:AX7330
ECLI:NL:HR:2008:BC4811
ECLI:NL:HR:2007:AZ8572
ECLI:NL:HR:2016:2664 - Notariële akte is geen factuur voor de omzetbelasting
Een notariële akte van levering die de koopprijs vermeldt en kwijting verleent, is geen factuur in de zin van de Wet OB. Een factuur vereist dat betaling wordt gevorderd, wat bij een kwiterende akte niet het geval is. Hierdoor is de in de akte vermelde omzetbelasting niet verschuldigd op grond van artikel 37 Wet OB.