ECLI:NL:RBAMS:2025:6893 - Rechtbank Amsterdam: Voorwaardelijk opzet bij schending inlichtingenplicht Participatiewet - 18 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat een bijstandsgerechtigde die nalaat te controleren of haar partner haar werkzaamheden heeft gemeld, voorwaardelijk opzet heeft op het schenden van de inlichtingenplicht. Door niet te verifiëren heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de gemeente onvolledig werd geïnformeerd.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/308013-23
Datum uitspraak: 18 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976, wonende op het [adres] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. van Haeringen, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. N. Rastegar, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
-
medeplegen van opzettelijk nalaten tijdig gegevens te verstrekken die van belang zijn voor het recht op een bijstandsuitkering, in de periode van 1 januari 2017 tot en met 18 januari 2021;
-
opzettelijk nalaten tijdig gegevens te verstrekken die van belang zijn voor het recht op een bijstandsuitkering, in de periode van 19 januari 2021 tot en met 30 juni 2022.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3 Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken, omdat verdachte niet het opzet heeft gehad op het plegen van deze feiten. Daarnaast heeft de verdediging zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van medeplegen. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het opzet pas op 1 januari 2022 is ontstaan en meer subsidiair dat het opzet op 19 oktober 2021 is ontstaan.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Verdachte wordt verweten dat zij opzettelijk heeft nagelaten de gemeente te melden dat haar partner inkomen heeft gehad. Verdachte heeft hierover verklaard dat zij niet wist dat haar partner inkomsten had. Uit het dossier blijkt, voor wat betreft de ten laste gelede periode, niet dat verdachte danwel haar partner of kinderen begunstigd zijn geweest door enige inkomsten van haar partner, noch dat verdachte wetenschap van de inkomsten heeft gehad, of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat haar partner inkomsten heeft had. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte opzettelijk de inlichtingenplicht heeft geschonden, of bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte] .
3.3.2. Het oordeel over het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II bij dit vonnis kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2. De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat zij na de opening van [bedrijf] in 2021 werkzaamheden heeft verricht als kledingreparateur. Uit afschriften van haar bankrekening blijkt dat zij in de tenlastegelegde periode diverse inkomsten heeft ontvangen, de eerste in april 2021 en deze namen daarna een structureel karakter aan. De rechercheur van de sociale dienst heeft verklaard dat noch de werkzaamheden, noch de inkomsten zijn gemeld bij de gemeente. Verdachte heeft hierover verklaard dat zij dacht dat haar inmiddels ex-partner deze werkzaamheden had doorgegeven aan de sociale dienst.
Op grond van artikel 17 van de Participatiewet was verdachte verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. De verdachte is meermalen gewezen op de aan de bijstand verbonden verplichtingen. Verdachte ontving een uitkering voor alleenstaanden, waarbij de inlichtingenplicht op haar rustte. Verdachte is nimmer bij de sociale dienst nagegaan of haar ex-partner daadwerkelijk haar werkzaamheden heeft doorgegeven. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inlichtingen die zij aan de gemeente moest verschaffen, niet danwel niet volledig werden verschaft.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2: op momenten of in de periode van 19 januari 2021 tot en met 30 juni 2022 in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door – werkzaamheden te verrichten als eigenaar van [bedrijf] en dit niet aan de gemeente te melden en – geld op haar rekening te (laten) storten en dit niet aan de gemeente te melden, althans inkomsten te verzwijgen voor de gemeente.
5 De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6 De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7 Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen en gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2. Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele veroordeling aan verdachte een taakstraf op te leggen met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude, door te verzwijgen dat zij inkomsten had uit werkzaamheden. Volgens de in het dossier bevindende fraudeberekening heeft verdachte in de bewezenverklaarde periode de sociale dienst benadeeld voor in totaal € 23.377,14. Daardoor is (ook) indirect, de samenleving benadeeld. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om mensen die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Door het handelen van verdachte wordt het stelsel van sociale zekerheid ondermijnd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank minder bewezen verklaart dan door de officier van justitie bewezen acht. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 70 uren opleggen.
8 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
9 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming en de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 70 (zeventig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 35 (vijfendertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter, mrs. M. Nieuwenhuijs en G.H. Marcus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2025.
[...]