ECLI:NL:RBAMS:2025:6890 - Rechtbank Amsterdam - 5 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/302216-24
Datum uitspraak: 5 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1984, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.S. Bond, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.G. Peerik, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de periode van 1 januari 2024 tot en met 19 september 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3 Voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.1. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is, omdat belaging een klachtdelict betreft en de ingediende klacht niet binnen de termijn van drie maanden na aangifte is ingediend.
3.1.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de klachten van aangeefsters weliswaar niet binnen de termijn van drie maanden zijn gedaan, maar dat uit de aangifte en de later ingediende klachten kan worden afgeleid dat zij ten tijde van de aangifte de bedoeling hebben gehad om verdachte te laten vervolgen.
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in augustus 2024 aangifte hebben gedaan tegen verdachte. Uit deze aangiftes blijkt dat zij wilden dat verdachte zou stoppen met het hen lastig vallen. Op 21 augustus 2025 hebben aangeefsters klachten ingediend en daarin aangegeven dat zij ten tijde van de aangifte de bedoeling hadden de officier van justitie te verzoeken over te gaan tot strafvervolging van de verdachte.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat aangeefsters ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling hadden dat vervolging zou worden ingesteld. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
4 Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat verdachte geen opzet danwel oogmerk heeft gehad op de belaging.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben aangifte gedaan van belaging door verdachte. Verdachte heeft tussen januari 2024 en september 2024 nep-accounts aangemaakt van de zussen [naam slachtoffers] , hun moeder en anderen. Met deze nep-accounts heeft verdachte vrienden van de zussen gevolgd en gereageerd op hun posts. Deze reacties bevatten beledigende en dreigende berichten over de zussen [naam slachtoffers] . In de biografie van deze nep-accounts heeft verdachte eveneens beledigende en dreigende teksten over de zussen geplaatst. Verdachte heeft verder foto’s van de zussen geplaatst en gepost dat zij te volgen zouden zijn op Onlyfans. Ook heeft hij de werkgever van [slachtoffer 1] benaderd dat er informatie over strafbare feiten begaan door een bij de onderneming werkbaar model bekend zouden worden gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij de zussen [naam slachtoffers] heeft lastiggevallen met nep-accounts. Hij zegt dit te hebben gedaan omdat hij gefrustreerd was over de aankoop van een trui in een webshop van een van de zussen. Verdachte dacht dat het posten van de berichten zou helpen om de aanhoudende problemen die hij naar aanleiding daarvan zag, op te lossen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de posts en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefsters zodanig zijn geweest dat er sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de verklaring van verdachte dat hij een voortdurend probleem met de aangeefsters had en dat hij dit wilde oplossen, blijkt dat zijn opzet hier ook op was gericht. Ten aanzien van het oogmerk merkt de rechtbank op dat de verdachte aangevers geen keuze heeft gelaten in het al of niet aanvaarden van de posts op internet. Verdachte heeft aangeefsters daarmee feitelijk gedwongen deze kwaadsprekerij te dulden. Hoewel de berichten deels een dreigende teneur hadden en het op basis daarvan zeer invoelbaar is dat aangeefsters zich daardoor bedreigd voelden, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte zijn oogmerk mede daarop gericht was.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2024 tot en met 19 september 2024 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , door
- Nep profielen op instagram aan te maken, waarmee hij, verdachte, zich voordoet
als [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of vrienden en/of familie en/of volgers van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
-
met voornoemde nep profielen vrienden en/of familie en/of volgers van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te volgen en/of
-
vanuit voornoemde nep profielen berichten te sturen aan vrienden en/of familie en/of volgers van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
-
In de biografie van voornoemde nep profielen intimiderende en/of bedreigende en/of laster teksten over [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te plaatsen en/of
-
berichten te sturen naar de werkgever van [slachtoffer 1]
met het oogmerk die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te dwingen iets te dulden.
6 De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn Pro Justitia-rapportages opgemaakt over verdachte die hierna onder rubriek 8 behandeld worden. Uit die rapportages volgt dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de delicten. Er is daarom geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging dadelijk uitvoerbaar wordt opgelegd en dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd.
8.2. Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de veiligheid van anderen niet de oplegging van een TBS-maatregel vereist. Ook is een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest (11 maanden) niet proportioneel, gelet op de ernst van de feiten. De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd in het maatregelrapport.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van het feit Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van drie zussen gedurende een periode van negen maanden. In die periode heeft hij nep profielen aangemaakt van de zussen en hun familie en vrienden en daar belastende berichten op gepost over de zussen. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het leven van aangeefsters. Zijn handelen heeft niet alleen grote impact gehad op de levens van aangeefsters, maar ook op het leven van hun vrienden en familie. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De persoon van verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 29 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor belaging van een van de aangeefsters. Er is toen aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Deze eerder aan verdachte opgelegde straf heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om tijdens zijn proeftijd wederom aangeefster te belagen. Dit maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beeld komt.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op de Pro Justitia-rapportages van [naam psychiater] , psychiater en [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. De psychiater heeft vastgesteld dat verdachte lijdt aan een waanstoornis van het paranoïde type en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Door zijn paranoïde waanstoornis is verdachte ervan overtuigd dat de aangeefsters het op hem gemunt hebben en hem proberen uit te lokken. De psychiater adviseert het ten laste gelegde in een sterk verminderde mate toe te rekenen.
De psycholoog heeft vastgesteld dat verdachte lijdt aan een waanstoornis. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte heeft volgens de psycholoog wanen naar aangeefsters, zijn denken wordt volledig door hen in beslag genomen. De psycholoog adviseert daarom eveneens het ten laste gelegde sterk verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundigen over. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte in aanzienlijke mate door zijn stoornis werd gedreven en dat het bewezenverklaarde feit hem sterk verminderd is toe te rekenen.
De op te leggen straf Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden is. De rechtbank heeft gekeken naar straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare gevallen en heeft er rekening mee gehouden dat het bewezenverklaarde feit verdachte sterk verminderd is toe te rekenen. De rechtbank komt daarmee uit op een lagere straf dan is gevorderd door de officier van justitie. Het enkele feit dat verdachte langer dan 4 maanden in voorarrest heeft gezeten doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
Maatregel van terbeschikkingstelling De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aan verdachte de TBS-maatregel dient te worden opgelegd. Deze maatregel kan worden opgelegd indien aan de in artikel 37a Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen voorwaarden is voldaan, te weten:
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, was bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van een waanstoornis. Voorts is sprake van een misdrijf dat is genoemd in artikel 37a lid 1 sub 2 Sr.
De rechtbank is ook van oordeel dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid oplegging van de maatregel vereist. De psycholoog heeft hierover in het Pro Justitia-rapport beschreven dat verdachte wordt gedreven door zijn wanen, die momenteel nog steeds aanwezig zijn. Ondanks waarschuwingen en fors strafrechtelijk ingrijpen is hij niet in staat gebleken om het strafbare gedrag te stoppen. Hij stopt weliswaar het specifieke strafbare gedrag, maar zoekt vooral naar nieuwe manieren, die vanuit zijn optiek niet strafbaar zijn, om op hen te reageren. Hij is niet in staat om afstand te nemen van de zussen. De psychiater heeft beschreven dat het risico op volharding en op psychosociale schade bij de aangeefsters hoog is. De klinische inschatting is dat verdachte zelf niet stabiel genoeg is om recidive te voorkomen. Het is aannemelijk dat hij bij een minder dwingend kader weer cannabis gaat gebruiken, achterdochtiger wordt en dat de paranoïde waan ten opzichte van de aangeefsters weer toeneemt in ernst. Het recidiverisico wordt al met al als hoog ingeschat. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geadviseerd om aan verdachte de TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen.
De reclassering heeft zich in haar rapport van 6 augustus 2025 aangesloten bij de Pro Justitia-rapporteurs. De reclassering acht het noodzakelijk dat de geadviseerde interventies binnen de TBS-maatregel worden aangeboden omdat, gelet op de complexiteit van het behandelen van een waanstoornis, een langdurige behandeling wenselijk is. De reclassering heeft aangegeven dat verdachte geen ziektebesef heeft en dat eerdere behandelingen geen soelaas hebben geboden.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundigen over de noodzaak en grondslagen van de geadviseerde maatregel over.
Een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden acht de rechtbank in dit geval ontoereikend om de veiligheid te garanderen, omdat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit al in een proeftijd liep vanwege belaging van één van de aangeefsters. Deze voorwaardelijke straf heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden om de bewezen verklaarde feiten te plegen. Ook is een eerdere behandeling in het kader van een zorgmachtiging onvoldoende effectief geweest. Daarnaast heeft de psychiater geadviseerd dat een straf met bijzondere voorwaarden niet afdoende is, omdat bij overtreding van de bijzondere voorwaarden de verdachte weer onbehandeld in detentie komt.
TBS dwang of TBS met voorwaarden? De psychiater heeft geadviseerd om een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen, waarbij de start van de behandeling klinisch plaats vindt en verdachte uitstroomt naar zijn eigen woning als hij gestabiliseerd en ingesteld is op medicatie. De psychiater ziet geen indicatie voor een TBS-maatregel met dwangverpleging. Ook de psycholoog heeft geadviseerd om TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen. Vanwege de beperkte forensische behandelgeschiedenis van verdachte en zijn voornemen mee te werken aan een TBS-maatregel met voorwaarden, heeft de TBS-maatregel met voorwaarden volgens de psycholoog de voorkeur boven een TBS-maatregel met dwangverpleging. Verdachte heeft zich tegenover de Pro Justitia-rapporteurs, de reclassering en ook ter terechtzitting bereid verklaard de voorwaarden na te leven.
De reclassering heeft nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van de TBS-maatregel met voorwaarden, en heeft in haar rapport van 6 augustus 2025 positief geadviseerd over TBS met de in dat rapport opgenomen voorwaarden. Zij ziet voldoende mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken. [reclasseringsmedewerker] van Reclassering Nederland heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte als tweede op de wachtlijst staat van FPA Fivoor in Den Dolder. Het is onduidelijk wanneer hij daar precies terecht kan. De reclassering kan verdachte pas aanmelden voor een overbruggingsplek zodra het vonnis van verdachte is uitgesproken. Het plaatsen in een overbruggingsplek zal ongeveer vier weken duren maar daar is geen enkele garantie voor te geven. Er bestaan ook voor dat soort plekken op het moment grote capaciteitsproblemen.
De officier van justitie heeft in het licht daarvan gevorderd dat aan verdachte daarom de maatregel van TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd. De rechtbank ziet daarin echter geen aanleiding om aan verdachte een TBS-maatregel met dwang op te leggen. De rechtbank overweegt dat, gelet op de adviezen van de deskundigen en de reclassering en gelet op de motivatie die verdachte heeft getoond om zich aan de voorwaarden te houden, een TBS-maatregel met voorwaarden het enige passende kader is.
De totale duur van de maatregel is gemaximeerd nu geen sprake is van veroordeling voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Dadelijke uitvoerbaarheid Gelet op de huidige toestand van de verdachte en het verhoogde recidiverisico in geval de verdachte zonder de op te leggen voorwaarden terugkeert in de samenleving, ziet de rechtbank reden om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38, zesde lid, Sr, en zal zij bevelen dat de TBS-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) Op basis van het reclasseringsrapport en de eerdere veroordeling van verdachte voor belaging, tezamen met het feit dat hij kort na een eerdere psychiatrische behandeling opnieuw aangeefsters heeft belaagd, is er naar het oordeel van de rechtbank een gegronde vrees voor herhaling. De rechtbank acht het daarom van belang dat er een mogelijkheid bestaat om na zijn TBS-maatregel langdurig toezicht op verdachte te kunnen houden en hem eventueel te behandelen en te begeleiden, ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. Zij zal daarom, naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de TBS-maatregel, ook de GVM opleggen.
9 Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 10 februari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/015949-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 29 september 2023 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 4 weken gevangenisstraf, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen, omdat aan verdachte bij dit vonnis een kortere gevangenisstraf wordt opgelegd dan dat hij in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank acht daarom tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet proportioneel.
10 Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Retour verdachte De goederen, vermeld op de beslaglijst en in de kennisgeving inbeslagneming op pagina’s 104 en 105 van het procesdossier, behoren aan verdachte toe en moeten worden teruggegeven aan verdachte.
11 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 38, 38a, 38z, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
12 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
belaging, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
o verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is; o verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen. o Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden. o Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid. o Verdachte werkt mee aan huisbezoeken. o Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners. o Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering. o Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
-
Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
-
Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
-
Verdachte laat zich opnemen in FPA Fivoor Den Dolder of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start na uitspraak. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De rechtbank geeft aan de reclassering de opdracht om, indien verdachte niet direct na uitspraak kan worden geplaatst, een overbruggingsplek te vinden. Verdachte werkt hieraan mee. Gelet op het advies van de reclassering, gaat de rechtbank ervan uit dat dit binnen afzienbare tijd geregeld kan worden. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
-
Verdachte laat zich aansluitend aan de klinische behandeling, behandelen door Forensische Ambulante Zorg van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De ambulante behandeling start na de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Indien dit door de toezichthouder wordt geïndiceerd, verblijft verdachte in een nader te bepalen instelling of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
-
Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
-
Verdachte gebruikt geen alcohol, zolang de reclassering dit nodig acht, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
-
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] , [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] en [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 4] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
-
Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
-
Verdachte neemt niet deel aan kansspelen. Dit verbod geldt zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaarzijn.
Schorst de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het moment dat de verdachte is opgenomen in een kliniek zoals hiervoor in voorwaarde 5 in dit vonnis is omschreven (of een plek voor overbruggingszorg), en wel onder de voorwaarden die hiervoor onder 1 tot en met 13 zijn opgenomen en voorts onder de voorwaarden:
Legt aan verdachte op de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/015949-22.
Gelast de teruggave aan verdachte:
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Langendoen, voorzitter, mrs. K. Oosterling – van der Maarel en M.F.A.M. Smeets, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2025.
[…]
[…]