Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:6756 - Veroordeling voor geweld na Ajax-Maccabi Tel Aviv: verminderde toerekeningsvatbaarheid toegepast - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:675616 september 2025

Essentie

De Rechtbank Amsterdam veroordeelt een man voor openlijke geweldpleging en poging tot zware mishandeling. Zij oordeelt dat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend vanwege een traumagerelateerde stoornis en zwakbegaafdheid, maar verwerpt een beroep op volledige ontoerekeningsvatbaarheid.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

vonnis

Strafrecht

Parketnummer: 13/366554-24

Datum uitspraak: 16 september 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] , geboren op [geboortedag] 2002 in [geboorteplaats] ), wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1 Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 en 12 december 2024, 6 maart 2025 en 2 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mrs. J.J. Smilde, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.T.C. Dölle, naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] , de toelichting daarop van zijn advocaat, mr. H.J. Oosterhagen, en wat het slachtoffer, middels zijn advocaat, in het kader van zijn spreekrecht naar voren heeft gebracht.

2 Algemene inleiding onderzoek Marsfit

Op donderdagavond 7 november 2024 werd in de Johan Cruijff ArenA in Amsterdam een voetbalwedstrijd tussen Ajax en Maccabi Tel Aviv FC uit Israël gespeeld. Zowel voorafgaand aan als na afloop van die wedstrijd zijn er rond de ArenA en in de binnenstad van Amsterdam ongeregeldheden ontstaan. Die ongeregeldheden hebben in binnen- en buitenland veel ophef veroorzaakt.

De onrust in de binnenstad van Amsterdam begon al op 6 november 2024, de dag voor de wedstrijd, en is vervolgens steeds groter geworden. Deze onrust lijkt te maken hebben gehad met – helaas niet ongebruikelijk – hooligangeweld, met de aanwezigheid en het gedrag van de supporters van Maccabi Tel Aviv in Amsterdam en met het bij een deel van de Nederlandse bevolking levende ongenoegen over de huidige situatie in Israël en Palestina. Naar aanleiding van de ongeregeldheden is de politie, onder leiding van het Openbaar Ministerie, opsporingsonderzoeken gestart. In het kader van het onderzoek genaamd Marsfit zijn diverse personen aangehouden, onder wie de verdachten die op 11 en 12 december 2024 en 5 en 6 maart 2025 hebben terechtgestaan en de verdachte in deze zaak. De rechtbank heeft op 24 december 2024 en 19 maart 2025 in de verschillende zaken uitspraak gedaan.[1] De verdachten in die zaken zijn veroordeeld wegens verschillende strafbare feiten waaronder geweldsfeiten, hulp bij geweldpleging, groepsbelediging, diefstal met geweld en het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. De rechtbank heeft in de zaak tegen de verdachte net als in de hiervoor bedoelde zaken onder meer tot taak om onpartijdig, onafhankelijk en onbevooroordeeld vast te stellen of de gedragingen van de verdachte zijn aan te merken als strafbare feiten volgens de Nederlandse wetgeving en zo ja, of de verdachte strafbaar is en of een straf, en zo ja welke, daarvoor op zijn plaats is.

3 Tenlastelegging

De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich op of omstreeks 8 november 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan

De volledige (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

Voor zover in de tenlastelegging kennelijke misslagen, taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4 Waardering van het bewijs

4.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen en de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging wel kunnen worden bewezen.

4.2. Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde (dus zowel van de poging doodslag als de poging tot zware mishandeling). De raadsvrouw heeft daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte in de richting van het hoofd van het slachtoffer schopt, maar niet dat hij het hoofd van het slachtoffer daadwerkelijk raakt. Het lijkt erop alsof de verdachte de schouder van het slachtoffer en het hek achter het slachtoffer raakt. Op de beelden met geluid is duidelijk te horen hoe zijn voet tegen dit hek aan komt. Voor zover de verdachte het hoofd van het slachtoffer wel heeft geraakt dan levert dit op zichzelf nog steeds onvoldoende bewijs op voor poging doodslag dan wel poging zware mishandeling. Bij gebrek aan voldoende informatie over de kracht en intensiteit van de schoppen, valt niet vast te stellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg hiervan zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen noch dat de verdachte die kans bewust voor lief heeft genomen. Dit geldt temeer nu de verdachte heeft verklaard die intentie niet te hebben gehad en het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het tegendeel. Het slachtoffer heeft zelf niet verklaard tegen zijn hoofd te zijn geschopt. Zelfs als hij tegen zijn hoofd geschopt zou zijn, was dit kennelijk zo zacht dat hij dit aanvankelijk niet heeft gemerkt. Er is ook geen hoofdletsel (op een schram na, die ook door de klappen van de onbekend gebleven derde kan zijn veroorzaakt).

De raadsvrouw heeft ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging opgemerkt dat de camerabeelden wel voldoende bewijs bevatten en dat de verdachte ook heeft toegegeven dat hij in de nacht van 7 op 8 november 2024 de controle verloor en – in reactie op het gedrag van de Maccabi-supporters – heeft geschopt en geslagen.

4.3. Oordeel van de rechtbank

Feit 1

4.3.1. Vrijspraak poging doodslag De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet is bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Zoals hierna aan de orde komt, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het slachtoffer meermalen met kracht met geschoeide voet tegen zijn hoofd heeft getrapt. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan het met kracht met geschoeide voet (meermalen) trappen tegen het hoofd van een persoon die op de grond ligt de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Uit het dossier en het onderzoek ter zitting is evenwel niet gebleken dat in deze zaak sprake was van omstandigheden die maakten dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Uit de beelden blijkt dat de verdachte niet roerloos op de grond lag of buiten bewustzijn was toen hij werd getrapt. Toen het slachtoffer werd getrapt, lag zijn hoofd niet op de grond waardoor de impact minder groot was dan als dat wel het geval was geweest. Uit de aangifte en de stukken die zien op het letsel van het slachtoffer is niet op te maken dat sprake is geweest van levensbedreigend letsel.

4.3.2. Poging zware mishandeling De rechtbank is van oordeel – mede op grond van haar eigen waarneming van de camerabeelden ter zitting en nadien in raadkamer – dat bewezen is dat de verdachte met geschoeide voet meermalen hard tegen het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt en aldus heeft gepoogd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

Op de camerabeelden is te zien dat het slachtoffer wordt belaagd, wegrent, vervolgens door de verdachte hard tegen een hekwerk wordt aangeduwd waardoor hij ten val komt en ten slotte, terwijl hij op de grond ligt, een aantal harde trappen van de verdachte tegen zijn hoofd krijgt.

Naar algemene ervaringsregels roept het meermalen met geschoeide voet hard trappen tegen het hoofd terwijl het slachtoffer op de grond ligt en zich niet of nauwelijks kan verweren de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het lichaam en het met kracht uitoefenen van uitwendig geweld op het hoofd door er hard tegen te trappen, kan ernstige gevolgen hebben, zoals hersentrauma en/of een schedelbreuk. Dat het slachtoffer in deze zaak niet dergelijk letsel heeft opgelopen, maakt dit niet anders. Het trappen tegen het hoofd op de wijze zoals de verdachte heeft gedaan kan, naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat de rechtbank – bij het ontbreken van contra-indicaties – vaststelt dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.

Feit 2

4.3.3. Openlijke geweldpleging De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, haar eigen waarneming van de camerabeelden en de verklaring van verdachte op de zitting dat hij zichzelf herkent op de camerabeelden van de incidenten op de Dam en op het Damrak, tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Aangezien de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen in de bijlage.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat

  1. hij op 8 november 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] , geboren op 23 november 2003, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van die [benadeelde partij] heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

  2. hij op tijdstippen omstreeks 8 november 2024 te Amsterdam, openlijk, te weten op de Dam en het Damrak, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, welk geweld bestond uit het meermalen achternarennen en vervolgens duwen en/of trappen tegen/op/in de richting van het hoofd en/of het lichaam van personen, waarbij hij, verdachte,

op de Dam

  • op personen is afgerend en vervolgens een persoon die op de grond is gevallen heeft geschopt en

op het Damrak

  • een persoon heeft geduwd en vervolgens deze persoon meerdere keren tegen het hoofd heeft getrapt.

6 Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 Strafbaarheid van de verdachte

7.1. Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte op grond van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zij heeft daarvoor (samengevat) het volgende aangevoerd. Bij de verdachte is sprake van een traumagerelateerde stoornis. Deze stoornis leidde bij hem tot een primitieve reactie op het gedrag van de Maccabi-supporters en Israëlische (oud-)militairen. Een reactie die volgens de psycholoog vanuit een overlevingsstand in zijn brein getriggerd werd. De verdachte heeft geen agressieproblemen en is nooit eerder voor geweldsdelicten in aanraking gekomen met justitie. Zijn trauma werd in deze unieke context zo geactiveerd, dat het bewezenverklaarde hem niet kan worden toegerekend. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.

7.2. Oordeel van de rechtbank

Artikel 39 Sr bepaalt dat de dader niet strafbaar is wanneer het feit hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend.

De rechtbank kan op grond van dat artikel beslissen dat het ten laste gelegde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend als ten tijde van dat feit bij de verdachte sprake was van een stoornis als bedoeld in dat artikel en de verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit.[2]

In het pro Justitia-rapport van 28 februari 2025 van het psychologisch onderzoek omtrent de persoon van de verdachte, opgemaakt door J. Yntema, gz-psycholoog, staat onder meer het volgende.

Bij de verdachte is sprake van een complex trauma in de vorm van een ongespecificeerde trauma- of stressgerelateerde stoornis en enige beperkte cognitieve capaciteiten in de vorm van zwakbegaafdheid. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was dit ook zo. Over het verband tussen de genoemde stoornis en het gewelddadig gedrag binnen de context waarin dit heeft plaatsgevonden, namelijk de ongeregeldheden in Amsterdam naar aanleiding van een wedstrijd tussen een Israëlische voetbalclub en Ajax, waarbij pro-Palestina-demonstranten betrokken waren en de verdachte aanwezig was, kan het volgende wordt opgemerkt. De verdachte is gevlucht uit de [geboorteplaats] waar zijn familie zich nog in de oorlogssituatie bevindt. Hij geeft aan dat hij op het moment van het tenlastegelegde in paniek raakte, veroorzaakt door de dreigende taal en de gewelddadige actie van de andere groep. De situatie werd ervaren als een herbeleving van de gewelddadige ervaringen die hij in zijn thuisland heeft meegemaakt. De inschatting is dat de ongespecificeerde trauma- of stressgerelateerde stoornis en enige beperkte cognitieve capaciteiten in de vorm van zwakbegaafdheid hem deels hebben beïnvloed; de verdachte voelde zich opnieuw machteloos en angstig. Vanuit trauma- of stressgerelateerde stoornis kan dit leiden tot een primitieve reactie vanuit een overlevingsstand die getriggerd werd in het brein, wat mogelijk heeft geresulteerd in een emotiegestuurde reactie die zodoende heeft geleid tot agressief en gewelddadig gedrag. Het advies is daarom de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.

De rechtbank volgt het – onderbouwde – advies van de deskundige en rekent de verdachte het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde in verminderde mate toe. Zij ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om van het advies af te wijken. De rechtbank ziet niet in dat de stoornis bij de verdachte ertoe heeft geleid dat de verdachte niet kon begrijpen dat hij strafbaar handelde of niet in staat was om zijn handelen te bepalen. De rechtbank laat daarbij meewegen dat uit de beelden niet is gebleken dat de verdachte of de groep waarvan hij deel uitmaakte werd aangevallen of in het nauw werd gedreven of dat sprake was van bedreiging of dreiging van een aanval en ook niet dat de verdachte werd geconfronteerd met een overmacht van Maccabi-supporters waardoor hij niet meer wist wat hij deed. Het verweer dat de bewezenverklaarde de verdachte in het geheel niet valt toe te rekenen wordt verworpen.

De verdachte is strafbaar aangezien geen (andere) omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

8 Motivering van de straf

8.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van voorarrest.

8.2. Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht bij een strafoplegging het jeugdstrafrecht toe te passen en een straf op te leggen die ten hoogste gelijk is aan het voorarrest en daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd.

Het jeugdstrafrecht biedt meer maatwerk dan het volwassenenstrafrecht. De verdachte heeft – vanwege de oorlog – nauwelijks scholing gehad, is ontheemd geraakt en kwetsbaar. De psycholoog schrijft dat sprake is van beperkingen in de handelingsvaardigheden van de verdachte. Dat de verdachte – zoals de psycholoog schrijft – geen deel uitmaakt van een pedagogisch klimaat, doet hieraan niet af. Dit is immers niet omdat de verdachte geen pedagogische of jeugdbenadering nodig heeft, maar omdat die in Gaza en later in het AZC niet beschikbaar voor hem was. Uit het persoonlijkheidsonderzoek blijken nog voldoende mogelijkheden voor (psychologische) groei bij de verdachte, die in zijn jeugd veel is tekortgekomen. De verdachte is nooit eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. De omstandigheden waaronder hij handelde, zijn zo specifiek, dat de kans op herhaling nihil is. De verdachte heeft dit de afgelopen periode bewezen. Hij heeft sinds hij vrij is er alles aan gedaan om nooit meer in zo’n situatie terecht te komen en blijft dat doen. Hij is niet meer bij een pro-Palestina (tegen)demonstratie te vinden geweest, laat staan bij rellen. De afgelopen periode heeft hij op vrijwillige basis gewerkt aan zijn herstel en re-integratie. Een therapeut bij Healing4All die gespecialiseerd in traumabehandeling is, schrijft dat de verdachte meerdere sessies traumagerichte behandeling bij hem heeft gevolgd en dat hij positieve stappen heeft gezet. Hij adviseert het ingezette traject van traumagerichte psychotherapie voort te zetten, bij voorkeur bij een gespecialiseerd centrum zoals ARQ Centrum ’45. De verdachte is daarnaast actief geworden bij stichting Turning Tables. Hij volgt hier taallessen en heeft daar (Nederlandse) vrienden gemaakt die hem helpen met de taal. Hij helpt hier ook als vrijwilliger bij community events. De projectleider omschrijft de verdachte als een meer dan nette en vriendelijke jongen.

De voorlopige hechtenis is erg zwaar voor de verdachte geweest. Dit is goed terug te zien in het onderzoek van de psycholoog. In penitentiaire inrichting Leeuwarden kon de verdachte niet met zijn familieleden in Gaza bellen. Elke dag vroeg hij zich af of zij nog in leven waren. Ook kon hij al die tijd geen geld naar hen sturen.

De zaak heeft ten slotte – ook zonder strafoplegging – een enorme impact op het verblijfsrecht van de verdachte. De verdachte had een buitengewoon zwaar leven, dat vanaf begin gepaard ging met armoede en onveiligheid. Oorlog en gedwongen verhuizingen hebben zijn familie generaties lang geteisterd. Zijn tocht naar Nederland vond plaats onder zeer moeilijke omstandigheden. Hij heeft enorme opofferingen moeten maken om zijn toekomst veilig te stellen. Deze toekomst staat nu op het spel. De verdachte voelt zich ‘als een lichaam zonder ziel’. Hij heeft begin 2024 asiel gevraagd in Nederland. De uitkomst van deze strafzaak is van belang voor de asielprocedure van de verdachte. De kans is aanwezig dat een veroordeling hierin een negatief effect heeft. In het bijzonder een veroordeling voor feit 1 zal het verkrijgen van een verblijfsvergunning veel moeilijker maken. Indirect zal dit ook de familie van de verdachte raken, wier enige hoop is dat zij via de verdachte Gaza kan verlaten dan wel in haar levensonderhoud kan voorzien. Bij een veroordeling zal voor de IND onder meer van belang zijn hoe groot de rechtbank het recidiverisico acht.

8.3. Oordeel van de rechtbank

Algemene overweging Zowel voor als na de wedstrijd van Ajax tegen Maccabi Tel Aviv op 7 november 2024 hebben in Amsterdam op diverse locaties ernstige ongeregeldheden plaatsgevonden, waaronder de belaging en mishandeling van aanhangers van deze Israëlische voetbalclub.

Er zijn veel camerabeelden beschikbaar waaruit blijkt dat Maccabi-supporters werden geconfronteerd met grof geweld. Ook blijkt uit beelden dat er Palestijnse vlaggen door Maccabi-aanhangers van gevels zijn gescheurd en dat er beledigende leuzen werden gescandeerd en liederen gezongen gericht tegen ‘Arabieren.’ Dit lijkt de al bestaande boosheid en frustratie over de huidige situatie in Israël en Palestina te hebben aangewakkerd. Al deze elementen tezamen lijken er toe te hebben bijgedragen dat op ongekende wijze de vlam in de pan is geslagen. De gebeurtenissen hebben in binnen- en buitenland dan ook een grote schok teweeggebracht.

De rechtbank heeft bij de beoordeling van de verdenkingen uiteraard oog voor de context waarin de feiten zich hebben afgespeeld, maar benadrukt dat deze context geen enkele rechtvaardiging biedt voor het oproepen tot en gebruiken van fysiek geweld tegen de Israëlische supporters die te gast waren in Amsterdam voor een voetbalwedstrijd. Evenmin rechtvaardigt het de beledigingen die zijn geuit.

Naast de gewelddadigheden van de groep waar de verdachte aan heeft bijgedragen, heeft de rechtbank ook gekeken naar de specifieke rol die de verdachte heeft gehad ten aanzien van het geweld.

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van het feit De verdachte heeft zich in de nacht van 7 op 8 november 2024 in korte tijd schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen in het centrum van Amsterdam. De verdachte bevond zich hierbij in een groep personen die supporters van Maccabi Tel Aviv aanviel. De verdachte had een aanzienlijke rol in het geweld. Hij heeft [benadeelde partij] , een van de slachtoffers, die aan zijn belagers probeerde te ontkomen tegen de grond gewerkt en hem vervolgens een paar keer hard tegen het hoofd getrapt. Het is geenszins aan de verdachte te danken dat het slachtoffer er wat het letsel betreft nog relatief goed van afgekomen is. De verdachte heeft met het slaan en schoppen van de slachtoffers hun lichamelijke integriteit in ernstige mate geschonden. Hij heeft door geen afstand te nemen van het geweld, maar integendeel als een van de agressiefste geweldplegers, eraan bijgedragen dat het geweld bleef voortduren.

Persoon van verdachte De reclassering schrijft in haar rapport van 26 augustus 2025 het volgende. De verdachte is een 22-jarige man, opgegroeid in de Gazastrook en wegens de huidige oorlogssituatie daar weggevlucht. De verdachte bekent geweld te hebben toegepast. Aanleiding van de demonstratie was een voetbalwedstrijd waaraan een Israëlisch team deelnam. Als Palestijnse vluchteling werd hij emotioneel geraakt door uitlatingen van Israëlische supporters. Gelet op het strafblad kan er niet worden gesproken van een delictpatroon, omdat de verdachte niet eerder voor een geweldsdelict in beeld is geweest bij justitie. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat de reclassering niet beschikt over eventuele justitiële documentatie buiten Nederland. Een criminogene factor die lijkt te hebben bijgedragen, betreft het psychosociaal functioneren. De verdachte beschikt niet over structurele dagbesteding en ontvangt momenteel geen inkomen uit werk. De verdachte benadrukt zich momenteel enkel bezig te houden met het vergaren van financiële middelen die hij opstuurt naar zijn moeder, omdat zij daarvan afhankelijk is om levensreddende medicatie te kunnen bekostigen. Gelet op de instabiliteit op meerdere praktische leefgebieden, zijn psychosociaal functioneren en de triggers die nog aanwezig zijn ten aanzien van de actuele oorlogssituatie in de Gazastrook, acht zowel de reclassering als het NIFP ambulante behandeling geïndiceerd, om de risico’s op herhaling te verlagen. In overleg met forensisch behandelaar De Waag zou de behandeling voornamelijk moeten toezien op het oorlogstrauma dat bij een bewezenverklaring daaraan ten grondslag lijkt te hebben gelegen. De Waag vraagt zich af of er naast de behandeling van het oorlogstrauma nog een forensische zorgvraag overblijft, omdat in dit trauma de trigger lijkt te hebben gelegen voor het geweld. De Waag is niet gespecialiseerd in behandeling van oorlogstrauma’s en geeft aan samen te werken met ARQ Centrum ’45. Dit betreft echter geen forensische-zorgaanbieder, waardoor de verdachte niet via het forensische zorgsysteem zou kunnen worden aangemeld. De verdachte beschikt niet over een zorgverzekering, waardoor het aanmeldproces voor een behandeling bemoeilijkt wordt en het de vraag is of dit überhaupt bewerkstelligd kan worden.

De verdachte heeft tijdens de zitting aangegeven (en daartoe stukken overgelegd) dat hij op vrijwillige basis therapie volgt, gericht op het verwerken van zijn trauma’s. Hij heeft een manier gevonden om dit (met hulp van anderen) te bekostigen en heeft baat bij de therapie, die hij zal blijven volgen.

Volwassenenstrafrecht of jeugdstrafrecht? De verdachte was ten tijde van het plegen van de misdrijven tweeëntwintig jaar. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan evenwel als daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit of de feiten zijn begaan op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen.

De psycholoog merkt in het hiervoor genoemde pro Justitia-rapport over het al dan niet toepassen van het jeugdstrafrecht op dat als het tenlastegelegde wordt bewezen verklaard, er geen indicaties zijn om de verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten. Er zijn wel enige beperkingen in de handelingsvaardigheden van de verdachte die voortvloeien vanuit zijn traumagerelateerde stoornis en zwakbegaafdheid, maar de stoornis behoeft behandeling en niet specifiek een pedagogische of jeugdbenadering, aldus de psycholoog. De verdachte is naar Nederland gekomen met het idee een zelfstandig bestaan op te bouwen en er is geen sprake van een pedagogisch klimaat waarvan hij deel uitmaakt. Ook is er geen sprake van noodzakelijke (continuering) van schoolgang.

De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van de verdachte noch de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan aanleiding om de verdachte overeenkomstig het jeugdstrafrecht te berechten. De rechtbank is van oordeel, mede gelet op het advies van de psycholoog, dat een pedagogische insteek niet noodzakelijk is.

Strafoplegging De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de door het LOVS vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting.[3] Het vertrekpunt bij een poging tot zware mishandeling waarbij sprake is van trappen tegen het hoofd is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.

De rechtbank overweegt verder dat voor het plegen van openlijk geweld doorgaans taakstraffen worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit en de context waarin het feit zich heeft afgespeeld, zoals hierboven weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

De rechtbank houdt ook rekening met de straffen die zij in de zaken tegen de andere verdachten in het onderzoek Marsfit heeft opgelegd, in het bijzonder de gevangenisstraf van zes maanden die zij heeft opgelegd in de zaak tegen [naam] die zich op soortgelijke wijze als de verdachte aan openlijke geweldpleging heeft schuldig gemaakt. Ook daar is fors geweld toegepast.[4]

De rechtbank houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat het bewezenverklaarde hem door zijn geschiedenis en (psychische) problemen in verminderde mate kan worden toegerekend.

De rechtbank is alles afwegend, de ernst van de zaak, de bijzondere omstandigheden aan de ene kant en de persoon van de verdachte aan de andere kant van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden is.

Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf die wordt opgelegd, zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Voorlopige hechtenis De verdachte heeft bijna vier maanden in voorarrest doorgebracht. Het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 7 maart 2025 geschorst. De verdachte heeft zich aan de voorwaarden gehouden en is bezig zijn leven te beteren. De rechtbank is na een afweging van de belangen van strafvordering en de belangen van de verdachte, waarbij voorop staat dat voorlopige hechtenis als ingrijpend dwangmiddel terughoudend moet worden toegepast[5], van oordeel dat het niet noodzakelijk is het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

9 Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

9.1 Vordering benadeelde partij [benadeelde partij] , het slachtoffer van de poging zware mishandeling en van de openlijke geweldpleging, heeft zich in deze strafzaak als benadeelde partij gevoegd. Hij vordert – wegens het lichamelijke en psychische letsel dat hij heeft opgelopen – € 5.000,00 aan vergoeding van immateriële schade (smartengeld) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Hij verzoekt daarnaast dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.

De benadeelde partij heeft opgemerkt dat bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld in ieder geval dient mee te wegen dat:

9.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in haar geheel kan worden toegewezen. Hij heeft daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.

9.3. Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de verdachte volgens haar (de rechtbank begrijpt: vrijgesproken ter zake van feit 1 en) ter zake van feit 2 ontslagen van alle rechtsvervolging zou moeten worden.

De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering omdat de vraag in hoeverre sprake is van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer nader onderzoek vergt en daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de door benadeelde partij gestelde schade mede het gevolg van de gedragingen is die hem zijn toe te rekenen en dat als volgt toegelicht. De Maccabi-supporters zijn zelf begonnen met het plegen van geweld en het zingen van racistische leuzen. De verdachte heeft aangegeven dat ook de benadeelde partij – die in het Israëlische leger dient – zich hieraan schuldig maakte. Hoewel de verdachte zich nooit op deze manier had moeten laten provoceren, is de escalatie die nacht ook aan een deel van de Maccabi-supporters – onder wie de benadeelde partij – te wijten. Het Openbaar Ministerie heeft meerdere aangiften van wangedrag door Maccabi Tel Aviv-supporters geseponeerd, omdat het beeldmateriaal dat als bewijs kon dienen al gewist was. Het valt de verdachte daarom niet te verwijten dat hij de laakbare gedragingen van de Maccabi-supporters – onder wie aangever – niet nader (met beelden) kan onderbouwen.

De raadsvrouw heeft ten slotte meer subsidiair verzocht de vordering sterk te matigen.

9.4. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen en een poging tot zware mishandeling van de benadeelde partij door hem een harde duw te geven waardoor de benadeelde partij ten val kwam en hem vervolgens meermalen hard tegen het hoofd te trappen. Deze handeling is onrechtmatig jegens de benadeelde partij.

Als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad een nadeel omvat dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, onder meer als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en in geval van ‘aantasting in persoon op andere wijze.’ Van dat laatste is sprake als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de onrechtmatige daad. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.

Uit de bij de vordering gevoegde – niet betwiste – medische informatie blijkt dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het geweld dat jegens hem is gepleegd; hij had verwondingen aan zijn hoofd, gezicht en ledematen. Op grond van de verklaring van een klinisch maatschappelijk werker werkzaam bij de psychotrauma-eenheid (Miluim) – die eveneens niet is betwist – kan naar objectieve maatstaven worden vastgesteld dat de benadeelde partij ook psychisch letsel heeft opgelopen; de benadeelde partij vertoonde posttraumatische symptomen, waaronder verhoogde prikkelbaarheid, herinneringen, flashbacks, slaapproblemen, verminderde stemming en verlies van levensvreugde. Dat het geestelijk letsel niet door een psychiater of psycholoog is vastgesteld, doet daar niet aan af.

De rechtbank gaat voorbij aan het beroep van de verdediging op eigen schuld van de benadeelde partij (artikel 6:101, eerste lid, BW). Zij stelt op grond van de camerabeelden vast dat het door de verdachte gestelde (verbale) geweld dat de benadeelde partij zou hebben gepleegd in elk geval niet heeft plaatsgevonden vlak voordat de verdachte de benadeelde partij heeft aangevallen. Voor zover sprake is geweest van de door de verdachte gestelde foutieve gedraging van de benadeelde partij (het als Maccabi-supporter plegen van geweld en/of het scanderen van racistische leuzen), waarvan overigens in het geheel niet is gebleken dat de benadeelde partij zich daar eerder op de avond persoonlijk jegens de verdachte aan heeft schuldig gemaakt, is deze gedraging van zo geringe betekenis in vergelijking met het door de verdachte gepleegde grove openlijke fysieke geweld jegens de benadeelde partij en de poging van de verdachte de benadeelde partij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe brengen, dat deze niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101, eerste lid, BW. De rechtbank vermag overigens niet in te zien hoe de enkele omstandigheid dat de benadeelde partij als soldaat staat geregistreerd, zou hebben kunnen bijdragen aan wat er die nacht is gebeurd. De benadeelde partij was als voetbalsupporter op bezoek in Amsterdam en was gekleed in de kleuren van zijn voetbalclub. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, ook van oordeel dat nader onderzoek naar de gestelde eigen schuld van de benadeelde partij niet nodig is.

Op grond van de door de benadeelde partij gestelde overige omstandigheden en rekening houdend met de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend,[6] begroot de rechtbank op basis van de informatie die nu voorhanden is de immateriële schade naar billijkheid op € 2.000,00. De vordering wordt tot dit bedrag toegewezen. De rechtbank bepaalt dat het toegewezen schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2024.

De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering wat betreft de psychische schade verder onvoldoende is onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en pas veel later kan worden afgedaan. De benadeelde partij kan het resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De verdachte wordt ten slotte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot dusver begroot op nihil.

In het belang van de benadeelde partij wordt als waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, eerste lid, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11 Beslissing

De rechtbank

verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde feit (poging doodslag) niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert:

ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde voor zover het bewezenverklaarde betrekking heeft op het tweede gedachtestreepje:

eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

ten aanzien van het overige onder 2 bewezenverklaarde:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

verklaart het bewezene strafbaar;

verklaart de verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;

beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;

Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2024 tot aan de dag van de voldoening;

veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij [benadeelde partij] ;

verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

veroordeelt de verdachte verder in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil;

legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de staat € 2.000,00 (tweeduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2024, tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;

Dit vonnis is gewezen door

mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. G. Oldekamp en mr. M. Vaandrager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2025.

Rechtbank Amsterdam 24 december 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8152, 8153, 8154, 8155 en 8177 en Rechtbank Amsterdam 19 maart 2025 ECLI:NL:RBAMS:2025:1662, 1663, 1664 en 1665.

Hoge Raad 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1295 ( [naam arrest] )

https://www.rechtspraak.nl/Voor-advocaten-en-juristen/Reglementen-procedures-en-formulieren/Strafrecht/Paginas/Orientatiepunten-voor-straftoemeting.aspx

Rechtbank Amsterdam 24 december 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8154.

Hoge Raad 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987.

Rechtbank Amsterdam 2 september 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:6499.


Voetnoten

Rechtbank Amsterdam 24 december 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8152, 8153, 8154, 8155 en 8177 en Rechtbank Amsterdam 19 maart 2025 ECLI:NL:RBAMS:2025:1662, 1663, 1664 en 1665.

Hoge Raad 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1295 ( [naam arrest] )

https://www.rechtspraak.nl/Voor-advocaten-en-juristen/Reglementen-procedures-en-formulieren/Strafrecht/Paginas/Orientatiepunten-voor-straftoemeting.aspx

Rechtbank Amsterdam 24 december 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8154.

Hoge Raad 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987.

Rechtbank Amsterdam 2 september 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:6499.