Uitspraak inhoud

vonnis

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/760793 / HA ZA 24-1334

Vonnis van 13 augustus 2025

in de zaak van

[eiser], wonende te [woonplaats 1] (Frankrijk), eiser in conventie, verweerder in reconventie, advocaat mr. A.W. Morot, gevestigd te Amsterdam,

tegen

[gedaagde], wonende te [woonplaats 2] , gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, advocaat mr. A.J. van Ommeren, gevestigd te Amsterdam.

Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1. Partijen zijn op 3 oktober 2003 op de Braziliaanse ambassade te Rotterdam met elkaar gehuwd.

2.2. Ten tijde van de huwelijkssluiting had de vrouw de Portugese nationaliteit en de man de Braziliaanse. Ten tijde van de indiening van de dagvaarding in de onderhavige zaak en ook nu hebben beide partijen zowel de Portugese als de Braziliaanse nationaliteit.

2.3. Bij beschikking van deze rechtbank van 29 mei 2024 is het verzoek van de vrouw om de echtscheiding uit te spreken, de partneralimentatie vast te stellen en partijen te veroordelen over te gaan tot scheiding en deling van hun huwelijksgemeenschap aangehouden in afwachting van het verloop van de eerder gestarte echtscheidingsprocedure – namelijk op 7 februari 2023 – in Brazilië.

2.4. Bij vonnis van 20 mei 2024 heeft de Braziliaanse rechter de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 15 juli 2024 is het echtscheidingsvonnis ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente São Paolo (Brazilië).

2.5. Bij beschikking van 8 januari 2025 heeft deze rechtbank:

3 Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1. De man vordert na vermindering van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  • primair

  • subsidiair

3.2. De vrouw voert verweer en concludeert de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering om de woning te verkopen, althans om die vordering, evenals de overige vorderingen van de man, af te wijzen.. In reconventie vordert de vrouw:

3.3. De man voert in reconventie verweer en concludeert om de vorderingen van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar vorderingen af te wijzen.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

In conventie en reconventie

4.1. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen ziet de rechtbank aanleiding de vorderingen in conventie en reconventie gelijktijdig te behandelen.

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.2. Omdat partijen zijn getrouwd op de Braziliaanse ambassade en partijen zowel de Portugese als de Braziliaanse nationaliteit hebben, heeft het onderhavige geschil een internationaal karakter. De rechtbank dient ambtshalve een oordeel te geven over de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is en zo ja, welk recht het geschil beheerst. Daarbij is van belang te bepalen welk type vordering is gedaan. Dit is nodig om de toepasselijke IPR-rechtsbron te kunnen bepalen.

4.3. De vorderingen van partijen in conventie en reconventie betreffen vermogensrechtelijke betrekkingen die – als gevolg van de ontbinding van het huwelijk van partijen – tussen partijen als gewezen echtgenoten onderling bestaan (het huwelijksvermogensstelsel). De rechtsmacht van de Nederlandse rechter wordt dan ook vastgesteld aan de hand van de Verordening (EU) 2016/1103 van de raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (hierna: HuwvermVo). Naar het oordeel van de rechtbank komt op grond van artikel 6, aanhef en onder c, van de HuwvermVo de Nederlandse rechter rechtsmacht toe omdat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

4.4. Het beantwoorden van de vraag welk nationale recht toepasselijk is, gebeurt aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: HHV) omdat partijen zijn getrouwd na 1 september 1992 en vóór 29 januari 2019. Niet gesteld of gebleken is dat partijen na het huwelijk een rechtskeuze hebben gedaan zoals bedoeld in artikel 3 van het HHV. Partijen hebben na de huwelijkssluiting Nederland als hun eerste huwelijksdomicilie gekozen. Op grond van artikel 4, eerste zin, van het HHV is gelet op het voorgaande het Nederlandse recht van toepassing.

Afwikkeling gemeenschap

Huwelijksvermogensregime

4.5. Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Gelet op artikel 1:93 en 1:94, lid 1 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen partijen een algehele wettelijke gemeenschap van goederen bestaat. Dat betekent dat de gemeenschap op grond van artikel 1:100 BW in beginsel bij helfte dient te worden verdeeld.

Peildatum

4.6. Op grond van het bepaalde in artikel 1:99, eerste lid, sub b BW wordt de gemeenschap van goederen van rechtswege ontbonden op het moment van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding. In deze zaak is het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend op 7 februari 2023 in Brazilië. Daarom geldt die datum als peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.

4.6.1. Voor wat betreft de waarde van de boedelbestanddelen zal ten aanzien van de schulden en banksaldi in beginsel worden uitgegaan van de waarde per peildatum en ten aanzien van de overige boedelbestanddelen in beginsel van de waarde op het moment van de feitelijke verdeling.

Omvang van de gemeenschap

4.7. Gelet op de hiervoor genoemde datum van ontbinding van de gemeenschap van goederen moet voor de verdeling gekeken worden naar de goederen en schulden die op 7 februari 2023 aanwezig waren. Uit de stukken blijkt dat de nog onverdeelde gemeenschap uit de volgende vermogensbestanddelen bestaat:

Ad 1 en 2: de echtelijke woning aan de [adres] en de hypothecaire geldlening

4.8. Vaststaat dat partijen beide eigenaar zijn van de voormalig echtelijke woning en dat zij gelijk gerechtigd zijn. De hypothecaire lening hebben partijen gezamenlijk afgesloten. Tussen partijen is kortgezegd in geschil of de echtelijke woning dient te worden verkocht. De man vordert primair het te gelde maken van de woning en de vrouw vordert de verdeling van de woning voor de komende drie jaar uit te sluiten.

4.9. Ter onderbouwing van zijn standpunt voert de man aan dat hij de woning wil verkopen nu de vrouw op dit moment, alsmede naar verwachting in de toekomst, financieel niet in staat is om de woning over te nemen. Van de man kan niet langer worden verwacht dat hij – gedwongen – in onverdeeldheid blijft. Immers leven partijen al sinds 2018 feitelijk gescheiden. De man wenst een nieuwe woning in Frankrijk te kopen zodat hij over zijn aandeel in de overwaarde wil beschikken en uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening ontslagen wil worden. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het onaanvaardbaar als de man, zonder verdere vooruitzichten, op de verkoop van de woning moet wachten. Aangezien de vrouw op geen enkele wijze mee heeft willen werken aan de afwikkeling van de echtscheiding ziet de man zich genoodzaakt de woning te gelde te maken ex artikel 3:174 BW.

4.10. Ter onderbouwing van haar standpunt beroept de vrouw zich op artikel 3:178 lid 3 BW. De vrouw verblijft met de – inmiddels meerderjarige en studerende – kinderen van partijen in de echtelijke woning en draagt de zorg voor hen. Wanneer de woning wordt verdeeld komen de vrouw en kinderen op straat te staan. De vrouw is simpelweg niet in staat om een andere woning te verkrijgen. De vrouw staat inmiddels tweeëneenhalf jaar ingeschreven bij Woningnet en reageert op veel woningen maar dit leidt tot niets. De vrouw verdient niet genoeg om een huurwoning in de vrije sector te bekostigen. Ook de kinderen proberen een (studenten)kamer te vinden, maar helaas zonder succes. De vrouw draagt al lange tijd alleen de hypotheeklasten van de woning en zij is hier in de toekomst ook toe in staat door het afgesproken bedrag aan partneralimentatie. Daarbij komt dat de kinderen in [woonplaats 2] studeren en de vrouw vanwege haar werk gebonden is aan [woonplaats 2] . De man daarentegen heeft een woning in Frankrijk en ontvangt een salaris waarmee hij eventueel een andere (huur)woning kan betalen. Aldus is het belang van de vrouw en de kinderen tot uitsluiting van de verdeling aanzienlijk groter dan het belang van de man om te verdelen.

Inhoudelijke beoordeling

4.11. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:178 lid 1 BW is het uitgangspunt dat de man recht heeft op verdeling van de voormalig echtelijke woning. Op verlangen van een van partijen kan de rechtbank de verdeling -telkens- uitsluiten voor ten hoogste drie jaren, maar alleen als de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van die partij aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend (artikel 3:178 lid 3 BW). Op de vrouw rust, nu zij op deze uitzondering een beroep doet, de stelplicht, en bij voldoening daaraan, de bewijslast.

4.12. Naar het oordeel van de rechtbank is het door de vrouw gestelde belang om niet tot verdeling over te gaan niet aanmerkelijk groter dan het belang van de man om wel over te gaan tot verdeling door verkoop van de woning. Naast het wettelijk uitgangspunt dat verdeling te allen tijde kan worden gevorderd, heeft de man ook een reëel belang bij verdeling van de woning. Dit belang wordt onder meer gevormd door het feit dat de man nog steeds hoofdelijk verbonden is voor de hypothecaire schuld en dus te allen tijde door de bank hiervoor aangesproken kan worden. Ook is het een feit dat de man al jaren geen gebruik kan maken van zijn aandeel in de overwaarde, terwijl hij in Frankrijk een nieuwe woning wil kopen. Tegenover het belang van de man staat het belang van de vrouw om tijdelijk – de komende drie jaar – in de woning te kunnen blijven wonen met de kinderen tot zij zijn afgestudeerd en ieder een eigen woning kan betrekken. De echtscheidingssituatie van partijen duurt al meer dan twee jaar zodat de vrouw inmiddels ruim de tijd heeft gehad om te onderzoeken of zij in staat zou zijn de woning over te nemen dan wel alternatieve woonruimte te vinden. Niet is gebleken dat de vrouw de echtelijke woning kan overnemen en ook heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij daartoe in de toekomst wel in staat zal zijn, waardoor de huidige problematiek opnieuw zal gaan spelen. Het onverdeeld laten van de woning leidt dan alleen maar tot uitstel. Daarbij komt dat de kinderen meerderjarig zijn en, zoals op de mondelinge behandeling is besproken, zij een parttimebaan hebben naast hun studie. Aangezien de kinderen nog student zijn en zelfstandig een inkomen hebben, bestaan er voor hen nu nog eventuele huisvestingsmogelijkheden voor studenten.. Eenmaal afgestudeerd is dat niet meer het geval en komen zij, als zij dan nog thuiswonend zijn en uit huis willen, als zogenaamde starters op de woningmarkt. Voor starters is het, zeker in grootstedelijke gebieden zoals [woonplaats 2] e/o, tegenwoordig erg lastig om eigen woonruimte te bemachtigen. Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de argumenten van de vrouw van onvoldoende gewicht zijn om de man tegen zijn zin in een onverdeelde gemeenschap te houden. De rechtbank begrijpt hoe vervelend deze situatie is voor de vrouw, echter kan het nog langer onverdeeld laten van de woning niet van de man worden gevergd. Gelet op het een en ander is de rechtbank van oordeel dat de (uitzonderings)situatie van artikel 3:178 lid 3 BW zich hier niet voordoet, zodat de rechtbank het beroep van de vrouw op dat artikellid afwijst.

4.13. Ten aanzien van de vordering van de man ex artikel 3:174 lid 1 BW overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van voornoemd artikel kan de rechter een deelgenoot op diens verzoek ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen machtigen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed. De vordering van de man heeft als doel te komen tot verdeling van de echtelijke woning. Daarvoor geldt echter het bepaalde in artikel 3:185 BW, dat erin voorziet dat op vordering van een van de deelgenoten de rechter de verdeling kan vaststellen of de wijze van verdeling kan gelasten. De noodzaak om tot een behoorlijke verdeling te geraken kan dan ook niet als gewichtige reden in de zin van artikel 1:174 lid 1 BW worden aangemerkt. Deze vordering van de man zal daarom worden afgewezen.

4.14. Ingevolge artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechter, voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (Hoge Raad 17 april 1998, NJ 1999, 550).

4.14.1. Nu de woning niet aan een der partijen zal worden toegedeeld, zal de rechtbank de verdeling van de woning volgens artikel 1:385 BW vaststellen en wel zodanig dat de verkoop van deze woning wordt gelast als na te melden. Daarbij zal de rechtbank het zogenaamde “spoorboekje” opnemen -zonder dwangsom of de mogelijkheid van reële executie- dat door partijen gevolgd dient te worden. Wat betreft de rechtbank ligt hierin besloten dat er aan de belangen van beide partijen wordt toegekomen. Enerzijds aan het belang van de man dat de verkoop van de woning daadwerkelijk zal plaatsvinden en anderzijds aan het belang van de vrouw dat zij nog enige tijd in de echtelijke woning kan blijven en vanuit daar andere woonruimte kan zoeken.

Ad 3: diverse bankrekeningen

4.15. De man somt de navolgende bankrekeningen op:

4.16. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat de vrouw in ieder geval één bankrekening op haar naam heeft staan bij de ING Bank onder nummer [rekeningnummer 6] met daarbij behorende spaarrekeningen ( [rekeningnummer 7] , [rekeningnummer 8] en [rekeningnummer 9] ).

4.17. Verder hebben partijen nog een en/of rekening bij de ABN Amro Bank met rekeningnummer [rekeningnummer 11] en een spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 10] , welke rekening is gekoppeld aan de hypothecaire geldlening.

4.18. De rechtbank leidt uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken af dat partijen het erover eens zijn dat ieder de banrekeningen zal houden die op zijn / haar naam staan, onder verrekening van de helft van de waarde met de ander. Tussen partijen bestaat echter een geschil over de in het kader van de te verdelen bankrekeningen over te leggen bescheiden. De rechtbank zal eerst deze vorderingen van partijen behandelen en daarna de verdeling van de bankrekeningen.

Artikel 22 Rv en 843a (oud) Rv

4.19. De man vordert, naar de rechtbank begrijpt, op straffe van een dwangsom te bepalen dat de vrouw op grond van artikel 843a (oud) Rv de navolgende stukken dient te overleggen:

4.20. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen met elkaar overeengekomen dat zij de nodige handelingen zullen verrichten zodat de man weer inzage krijgt in de en/of rekening bij de ABN Amro Bank en de hypotheek. Bij brief van 17 juli 2025 heeft de man aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat hij inmiddels inzage heeft gekregen in de rekening en de hypotheek van partijen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat hij geen belang meer heeft bij de door hem gevorderde stukken en zal die vordering afwijzen.

4.21. De vrouw stelt in haar conclusie van antwoord dat de man de gemeenschap heeft benadeeld, zoals bedoeld in artikel 1:164 BW. Zij vordert daarom inzage in de bankafschriften van de bankrekeningen van de man op grond van artikel 22 Rv. Immers verdiende de man in Qatar een aanzienlijk salaris waarvan een groot gedeelte werd gespaard en kreeg hij van zijn werkgever in Quatar een ontslagvergoeding.

4.22. De rechtbank stelt voorop dat het beroep van de vrouw ex artikel 22 Rv niet slaagt. Immers verleent artikel 22 Rv partijen geen rechtstreekse aanspraak op het overleggen van stukken maar geeft het de rechter de discretionaire bevoegdheid om op de zaak betrekking hebbende bescheiden op te vragen. Met toepassing van het in artikel 25 Rv bepaalde wordt de vordering van de vrouw als een beroep op artikel 843a (oud) Rv aangemerkt, nu de procedure vóór 1 januari 2025 aanhangig is gemaakt.

4.23. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 843a (oud) Rv er verschillende voorwaarden gelden voor inzage in of afgifte van bescheiden. Zo moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden over een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. De eiser moet de bescheiden zo concreet mogelijk omschrijven, zodat duidelijk is waarop hij aanspraak maakt en getoetst kan worden of hij een rechtmatig belang heeft hij die bescheiden. Ook als aan de vereisten is voldaan, kan de vordering worden afgewezen wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, met andere woorden dat de rechten van de eiser ook zonder de stukken voldoende zijn gewaarborgd.

4.24. Ten aanzien van de vordering van de vrouw is de rechtbank van oordeel dat deze vordering door de vrouw onvoldoende geconcretiseerd is. Zo geeft de vrouw niet gespecificeerd aan in welke bankrekening van de man zij inzage wil. Daarbij komt dat de man tijdens de mondelinge behandeling een uitgebreide en op zichzelf aannemelijke toelichting heeft gegeven ten aanzien van het verloop van zijn bankrekeningen voorafgaand aan de peildatum en de ontslagvergoeding. Daartegenover heeft de vrouw onvoldoende uiteengezet dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd. Aldus concludeert de rechtbank tot afwijzing van de vordering van de vrouw. Aan de stelling dat de man de gemeenschap heeft benadeeld heeft de vrouw voor het overige geen rechtsgevolg verbonden zodat de rechtbank die stelling verder laat voor wat die is.

Verdeling van de bankrekeningen

4.25. Zoals uit rechtsoverweging 4.22. volgt, zijn partijen het erover eens zijn dat ieder de banrekeningen zal houden die op zijn / haar naam staan, onder verrekening van de helft van de waarde met de ander. Zo hebben partijen het over en weer ook gevorderd. De rechtbank zal daarom als wijze van verdeling van de bankrekeningen gelasten dat aan ieder van partijen de saldi van de op zijn of haar naam staande bankrekeningen worden toegedeeld, waarbij partijen de positieve saldi per 7 februari 2023 met elkaar dienen te verrekenen en dat een negatief saldo door partijen bij helfte dient te worden gedragen.

4.26. De rechtbank zal ten aanzien van de gezamenlijke en/of-rekening bij de ABN Amro Bank bepalen dat ieder van partijen recht heeft op de helft van het saldo, dan wel - als dit een negatief saldo betreft - ieder voor de helft dient bij te dragen in het tekort. Partijen dienen deze rekening bij de verkoop van de echtelijke woning en aflossing van de hypothecaire geldlening op te heffen nu geen van beide partijen heeft verzocht om toedeling daarvan. Omdat het hier om een gezamenlijke rekening gaat en partijen niets hebben gesteld over hoe het saldo tot stand is gekomen, dient bij deze rekening te worden uitgegaan van het actuele saldo.

Ad 4 en 5: de auto’s en de inboedel

4.27. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen met elkaar overeenstemming bereikt over de wijze waarop zij de inboedel en de auto’s zullen verdelen. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat aan de vrouw de inboedel en de Renault Clio wordt toegedeeld zonder nadere verrekening. Aan de man wordt de verkoopopbrengst van de Kia Sportage ad €10.000,- toegedeeld zonder nadere verrekening. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

5 De beslissing

De rechtbank:

in conventie en in reconventie

5.1. gelast de navolgende wijze van verdeling van de woning gelegen aan de [adres] :

5.1.1. bepaalt dat de vrouw binnen één week na afgifte van deze beschikking schriftelijk drie makelaars aan de man dient te noemen, waarvan de man er binnen één week daarna er schriftelijk één uitkiest. Deze makelaar wordt belast met de verkoop van de woning. Als de vrouw niet binnen de termijn van één week drie makelaars voorstelt, is de man gerechtigd zelf een makelaar te kiezen. Indien omgekeerd de man niet binnen één week uit de drie voorgestelde makelaars een keuze maakt, is de vrouw gerechtigd om zelf één van de drie makelaars uit te kiezen;

5.1.2. partijen geven uiterlijk 14 dagen na bovenvermelde keuze aan deze makelaar de opdracht om de woning te verkopen. Indien slechts een van de partijen binnen deze termijn een opdracht aan de makelaar verstrekt, dan is deze na het verstrijken van de termijn bevoegd om als vertegenwoordiger van de andere partij de opdracht aan de makelaar te verstrekken;

5.1.3. partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;

5.1.4. indien partijen er niet binnen 14 dagen na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;

5.1.5. partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt als en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit kunnen bepalen;

5.1.6. als de verkoopprijs is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning;

5.1.7. bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning en dat de aan de verkoop verbonden kosten – waaronder, doch niet uitsluitend, de kosten van de makelaar, de notaris en overige kosten ter zake van de verkoop en levering van de woning – door partijen bij helfte worden gedragen. Het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;

5.2. stelt voor het overige de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:

5.2.1. aan ieder van partijen worden de saldi van de op zijn of haar naam staande bankrekeningen toegedeeld, waarbij partijen de positieve saldi per 7 februari 2023 met elkaar dienen te verrekenen en dat een negatief saldo door partijen bij helfte dient te worden gedragen;

5.2.2. bepaalt dat partijen de gezamenlijke en/of-rekening met nummer [rekeningnummer 11] en bijbehorende spaarrekening met nummer [rekeningnummer 10] dienen op te heffen bij verkoop van de echtelijke woning en aflossing van de hypothecaire geldlening. Het resterende actuele saldo op deze rekening dient bij helfte te worden verdeeld tussen partijen, dan wel dienen zij een eventueel negatief saldo op deze rekening allebei voor de helft aan te zuiveren;

5.2.3. bepaalt dat de auto van het merk Renault Clio aan de vrouw wordt toebedeeld zonder nadere verrekening;

5.2.4. bepaalt dat de verkoopopbrengst van de Kia Sportage aan de man wordt toebedeeld zonder nadere verrekening;

5.2.5. bepaalt dat de inboedel aan de vrouw wordt toebedeeld zonder nadere verrekening;

5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. Kloosterhuis en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025 in aanwezigheid van de griffier, mr. I.L. Mulder.