Terug naar bibliotheek
Boek 1. Personen- en familierecht
Titel 7. De wettelijke gemeenschap van goederen
Afdeling 3. Ontbinding van de gemeenschap
Artikel 100

Artikel 100 (Gelijk aandeel, schulden, verhaalrecht ontbinding gemeenschap)

Laatste versie

1. De echtgenoten hebben een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding der gemeenschap anders dan door de dood of ten gevolge van opheffing bij huwelijkse voorwaarden.

2. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.

3. Zij die bij de ontbinding van de gemeenschap schuldeiser zijn, behouden het hun toekomende recht van verhaal op de goederen der gemeenschap, zolang deze niet verdeeld zijn. Artikel 96, derde lid, blijft van toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. De echtgenoten hebben een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding der gemeenschap anders dan door de dood of ten gevolge van opheffing bij huwelijkse voorwaarden.

Dit lid stelt dat de echtgenoten ieder een gelijk deel (een gelijk aandeel) hebben in de gemeenschap van goederen nadat deze is ontbonden. Een uitzondering hierop geldt indien er andere afspraken zijn gemaakt. Deze andere afspraken kunnen zijn vastgelegd in huwelijkse voorwaarden. Ook kunnen de echtgenoten een andere verdeling overeenkomen in een schriftelijke overeenkomst (bij geschrift gesloten) die zij specifiek hebben opgesteld met het oog op een aanstaande ontbinding van de gemeenschap. Deze regeling geldt voor ontbinding anders dan door overlijden of ontbinding als gevolg van opheffing van de gemeenschap via huwelijkse voorwaarden.

2. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.

Dit lid bepaalt dat als bij de ontbinding van de gemeenschap blijkt dat de bezittingen (goederen) van de gemeenschap onvoldoende zijn (niet toereikend zijn) om alle schulden van de gemeenschap te betalen (voldoen), beide echtgenoten deze schulden gezamenlijk dragen, ieder voor een gelijk deel. Er is een uitzondering: als de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede gelet op de specifieke aard van de schulden, met zich meebrengen dat een andere verdeling van de draagplicht voor de schulden passender is, dan geldt die andere draagplicht.

3. Zij die bij de ontbinding van de gemeenschap schuldeiser zijn, behouden het hun toekomende recht van verhaal op de goederen der gemeenschap, zolang deze niet verdeeld zijn. Artikel 96, derde lid, blijft van toepassing.

Dit lid regelt dat personen of instanties die op het moment van de ontbinding van de gemeenschap een vordering hebben (schuldeiser zijn), hun recht behouden om deze vordering te verhalen op de goederen die tot de gemeenschap behoren. Dit recht van verhaal blijft bestaan zolang de goederen van de gemeenschap nog niet onder de echtgenoten zijn verdeeld. Verder wordt aangegeven dat Artikel 96, derde lid, onverminderd van kracht blijft (blijft van toepassing).