Uitspraak inhoud

Locatie Zwolle

team familie- en jeugdrecht

Zaaknummer: C/08/321643 / ES RK 24-7278 (echtscheiding met nevenvoorzieningen) C/08/326931 / ES RK 25-11 (verdeling)

Beschikking van 29 september 2025

inzake

[de vrouw] , wonende in [woonplaats 1] , hierna te noemen: de vrouw advocaat mr. mr. T. Kahya-Ekinci

en

[de man] , wonende in [woonplaats 2] , hierna te noemen: de man, advocaat mr. T. Kocabas.

1 De procedure

1.1. De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

1.2. De verzoeken en verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 7 juli 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn gehoord:

1.3. Bijzondere toegang is verleend aan A.B. Wojtysiak en M.H. Vetketel-Meenhuis, beiden tolk in de Poolse taal.

2 Waar gaat het over?

Wat staat vast?

2.1. De man en de vrouw zijn op [datum] in de gemeente [gemeente] met elkaar getrouwd.

2.2. Zij hebben beiden de Poolse nationaliteit.

2.3. De man en de vrouw zijn de ouders van:

2.4. De man en de vrouw hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken.

2.5. Tussen partijen gelden voorlopige voorzieningen die zijn vastgesteld bij beschikking van 12 december 2024.

2.6. De kinderen zijn bij beschikking van de kinderrechter van 13 mei 2025 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar.

Wat ligt voor?

2.7. De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

2.8. De man verzoekt de rechtbank het verzochte onder b), c) en d) af te wijzen. De man verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

meer subsidiair tussen de man en de kinderen een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij de man zijn elk tweede weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur en de helft van alle vakanties, feestdagen, vrije dagen en bijzondere dagen;

de man mede te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] ; de huurrechten van de echtelijke woning aan het [adres] aan de man toe te bedelen; te bepalen dat de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap vastgesteld wordt op de wijze zoals de man voorstelt.

2.9. De vrouw verzoekt de rechtbank het zelfstandig verzochte onder b), c), d) onder subsidiair, e) en f) af te wijzen.

2.10. De man heeft uiteindelijk in zijn stuk van 27 juni 2025 zijn verzoek om gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] ingetrokken omdat ouders al het gezamenlijk gezag hebben. In dit stuk heeft de man ook nog aanvullende verzoeken ten aanzien van de verdeling gedaan. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.

2.11. Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

3 De beoordeling

Horen [minderjarige 1]

3.1. De rechtbank vraagt in beginsel aan kinderen die 8 jaar of ouder zijn wat zij van het verzoek vinden. [minderjarige 1] is per abuis niet opgeroepen. De rechtbank volgt het advies van de raad en de GI en heeft [minderjarige 1] niet alsnog gevraagd wat zij van het verzoek vindt. De rechtbank vindt dit, gelet op alle omstandigheden, te belastend voor haar.

Internationale aspecten

3.2. De rechtbank constateert dat partijen (en de minderjarigen) de Poolse nationaliteit hebben. Dit betekent dat deze zaak meerdere internationale aspecten heeft, waardoor de rechtbank allereerst dient vast te stellen of zij internationaal bevoegd is om van het verzoek in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen. Indien dat het geval is, dient het toepasselijk recht te worden vastgesteld.

Echtscheiding

Internationale bevoegdheid

3.3. De rechtbank komt rechtsmacht toe op grond van het bepaalde in artikel 3 onder a van de Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Verordening Brussel II-ter).

Ouderschapsplan (ontvankelijkheid)

3.4. In de wet staat dat ouders in beginsel pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen, als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kinderen.

3.5. De ouders hebben geen ouderschapsplan gemaakt. Toch vindt de rechtbank dat partijen hier het verzoek tot echtscheiding mogen doen. De ouders zijn het niet eens geworden over het ouderschapsplan. In zo’n geval kan moeilijk van de ouders worden verlangd dat zij een ouderschapsplan opstellen. De rechtbank vindt dus dat zowel de vrouw als de man hier het verzoek tot echtscheiding konden doen en zal de verzoeken hierna beoordelen.

Het toepasselijk recht

3.6. Op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.

Echtscheiding

3.7. De rechtbank zal op verzoek van zowel de vrouw als de man de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat echtscheiding mogelijk is als het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw en de man hebben beiden gesteld dat dit zo is.

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht

3.8. Op grond van artikel 7 lid 1 van de Verordening Brussel II-ter, is de Nederlandse rechter bevoegd om de verzoeken van de man en de vrouw te beoordelen, nu beide kinderen op het moment van de indiening van het verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Op grond van artikel 265 Rv is de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, relatief bevoegd nu de kinderen hun woonplaats in het arrondissement van deze rechtbank hebben.

3.9. Het toepasselijk recht dient te worden vastgesteld aan de hand van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299, oftewel het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996). Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 HKBV 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.

De hoofdverblijfplaats

3.10. De rechtbank zal bepalen dat de kinderen na de echtscheiding hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben, zoals de vrouw heeft verzocht. De beoordeling hangt nauw samen met de beoordeling van het huurrecht van de woning, dat hierna onder rechtsoverweging 3.21 en volgende wordt besproken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.

3.11. Partijen zijn verdeeld over de vraag waar de kinderen hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben. De vrouw stelt dat de kinderen bij haar hoofdverblijfplaats dienen te hebben. Zij stelt dat zij altijd de hoofdzorg voor de kinderen heeft gehad en de man is in ieder geval gezien zijn werk niet in staat dit op zich te nemen.

3.12. De man heeft daartegen verweer gevoerd. De man wil niet steeds de angst hebben dat de vrouw de kinderen naar Polen ontvoert. De man acht de vrouw hiertoe in staat en de kans daarop wordt groter als de kinderen hoofdverblijfplaats bij haar krijgen en hij een beperktere rol krijgt. De man betwist dat de vrouw altijd de hoofdzorg voor de kinderen heeft gehad. De man heeft ook een groot deel van de zorg voor de kinderen op zich genomen, in elk geval elke dag vanaf 16.00 uur, als de vrouw naar haar werk ging. Dat kan de man nu vanaf 16.00 uur weer doen en voor- en naschoolse opvang regelen. Dat de man dat nu niet kan komt door de kleine woonruimte die hij heeft. Daarom wil de man het huurrecht van de woning en de dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem is. De man maakt zich grote zorgen over of de vrouw de zorg wel op zich kan nemen. Hij ontvangt signalen van de kinderen dat het thuis, bij de vrouw, niet goed gaat. Ze worden geslagen door de vrouw en er is regelmatig geen voedsel. De vrouw wil volgens de man niet met hem communiceren.

3.13. De vrouw heeft de stellingen van de man weersproken.

3.14. De GI heeft ter zitting aangegeven dat zij van de ouders heeft begrepen dat de omgang tussen de vader en de kinderen momenteel een keer in de twee weken op zaterdag is. Volgens school gaat het goed met de kinderen. De GI gaat hulpverlening voor [minderjarige 1] inzetten zodat zij met iemand kan praten over haar situatie. De ouders hebben geen contact met elkaar behalve als er iets met de kinderen aan de hand is.

3.15. De raad heeft niet expliciet geadviseerd over de hoofdverblijfplaats. Wel adviseert de raad een zorgregeling vast te stellen zoals deze nu loopt met als doel om deze uit te breiden onder regie van de GI, afhankelijk van de woonruimte van de vader. De GI kan zo meer zicht krijgen op de kinderen en indien mogelijk de zorgregeling normaliseren. De regeling uit de voorlopige voorzieningen wordt niet uitgevoerd door de complicerende factor van de woonruimte.

3.16. De rechtbank oordeelt als volgt. In de procedure voorlopige voorzieningen zijn de kinderen aan de vrouw toevertrouwd. De rechtbank vindt het niet in hun belang om de situatie nu te gaan veranderen. De vrouw heeft geen andere woonruimte. De man heeft weliswaar geen woonruimte waar hij de kinderen (voor langere tijd) kan ontvangen, maar hij beschikt wel over een woonruimte. De vrouw had tijdens het huwelijk de hoofdzorg voor de kinderen. De man heeft na de betwisting door de vrouw niet nader onderbouwd dat dit niet zo is. Het is de rechtbank verder onvoldoende gebleken hoe de man meer zorg voor de kinderen op korte termijn kan hebben, ook in het geval hij in de echtelijke woning zou mogen blijven wonen. De man heeft dit, gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd.

3.17. De man heeft onweersproken een betere financiële positie dan de vrouw. De rechtbank gaat ervan uit dat de man daardoor meer mogelijkheden heeft om een andere woonruimte te vinden, waarbij de rechtbank opmerkt bekend te zijn met de huidige woningmarkt, waarin een hoger inkomen niet altijd meer kans biedt op een betaalbare woning. De rechtbank is zich bewust van de moeilijke positie waar de man zich in bevindt. Hij huurde deze woning al voor het huwelijk en wordt nu geconfronteerd met hoge huren om een vervangende woning te vinden. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat de vrouw inspanningen heeft verricht om een andere woning te vinden.

3.18. De rechtbank moet echter een afweging van belangen maken en een beslissing nemen. De rechtbank geeft daarom voorrang aan het bieden van duidelijkheid en structuur aan de kinderen, hoe vervelend dit ook is voor de (woonsituatie) van de man. Door de hoofdverblijfplaats aan de vrouw toe te kennen is de zorg voor de kinderen vanuit hun vertrouwde omgeving gewaarborgd.

Zorgregeling

3.19. De rechtbank is van oordeel, gelet op het advies van de raad, dat het in het belang van de kinderen is dat de zorgregeling doorloopt zoals hij nu loopt, een keer in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur. Dit is minder dan in de beschikking voorlopige voorzieningen is bepaald, maar ter zitting is gebleken dat dit in de praktijk voor nu het maximaal haalbare is in deze situatie, waarbij de kinderen bij de vrouw wonen met de complicerende factor van de woonruimte van de man. De man heeft ter zitting zijn meer subsidiaire verzoek ook in deze zin aangepast, totdat hij andere woonruimte heeft. De vrouw heeft tegen deze minimum zorgregeling geen bezwaar. Daarnaast wenst de man dat wordt vastgelegd dat hij drie keer in de week (op maandag, woensdag en vrijdag) kan bellen met de kinderen om 19.00 uur.

3.20. De rechtbank zal de zorgregeling zoals deze nu loopt vastleggen en nadrukkelijk bepalen dat dit een minimumregeling is die onder regie van de GI kan worden uitgebreid naar in elk geval de oorspronkelijke meer subsidiair door man verzochte zorgregeling waarbij de kinderen bij de man zijn elk tweede weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur. Eventuele belmomenten, de vakanties, feestdagen, vrije dagen en bijzondere dagen zullen onder regie van de GI (en de bedoeling is) uiteindelijk door ouders in onderling overleg worden verdeeld. Indien de GI een verdere uitbreiding wenselijk en mogelijk vindt kan dit onder regie van de GI worden uitgevoerd.

Huurrecht van de woning

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht

3.21. Nu de (voormalige) echtelijke woning in Nederland is gelegen is op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 3 onder a Rv de Nederlandse rechter internationaal bevoegd.

3.22. De rechtbank zal het Nederlandse recht toepassen nu de woning in Nederland is gelegen.

3.23. Op grond van de wet zijn echtgenoten automatisch samen huurders van een woning, zolang die woning hun hoofdverblijf is.[1] Dit is ook het geval als de huurovereenkomst al door een van de echtgenoten was aangegaan vóór het huwelijk. Als partijen daarvoor een verzoek doen, kan de rechter bij het uitspreken van de echtscheiding bepalen wie van de echtgenoten na de scheiding voortaan alleen de huurder zal zijn.[2] Bij die beslissing moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Daarbij stelt de rechter ook vast op welke dag die beslissing ingaat. Op die dag eindigt de huur van de andere echtgenoot. De verhuurder is gebonden aan deze beslissing van de rechter, ook al is de verhuurder geen partij in deze procedure.

3.24. De man heeft verzocht om de huurder te mogen zijn van de woning. De vrouw heeft verzocht dat zij huurder mag zijn, althans de rechtbank leest dit in het verzoek van de vrouw. Zij heeft ondanks dat zij het verzoek niet in het petitum heeft opgenomen, dit wel herhaaldelijk in de stukken en op zitting aangegeven. De rechtbank beschouwt dit als een verzoek van de vrouw met betrekking tot het huurrecht.

3.25. De rechtbank dient een belangenafweging te maken, nu beide partijen het huurrecht verzoeken. De rechtbank vindt dat de vrouw hierbij het meeste belang heeft. De kinderen hebben hoofdverblijfplaats bij haar en zij neemt het grootste deel van de zorg op zich. Daarom bepaalt de rechtbank dat de vrouw voortaan de huurder van de woning is. De rechtbank zal als ingangsdatum bepalen de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

Kinderalimentatie

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht

3.26. De rechtbank is op grond van het bepaalde in artikel 3 sub b Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) (hierna te noemen Ali-vo) internationaal bevoegd met betrekking tot de kinderalimentatie, nu de onderhoudsgerechtigden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

3.27. Op grond van het bepaalde in artikel 15 Ali-vo juncto artikel 4 Haags Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen is op het verzoek ter zake kinderalimentatie Nederlands recht van toepassing.

Kinderalimentatie

3.28. De vrouw verzoekt, na wijziging, vaststelling van een door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie van € 408,- per kind per maand. De man heeft verweer gevoerd.

Behoefte van de kinderen

3.29. De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de samenleving dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat nadien hoger is dan dat gezinsinkomen.

3.30. Voor het bepalen van het gezinsinkomen gaat de rechtbank uit van de volgende gegevens.

3.31. Partijen zijn eind 2024 feitelijk uit elkaar gegaan.

3.32. Voor het inkomen van de man gaat de rechtbank uit van een gemiddeld verzamelinkomen uit de onderneming van de man van 42.089,- per jaar (€ 27.929, in 2021 en € 42.338,- in 2022 en € 56.000,- in 2023). Tijdens de zitting is gebleken dat niet in geschil is om van de cijfers van de onderneming over 2021-2023 uit te gaan. Omdat de rechtbank enkel beschikt over het verzamelinkomen van de man en niet over de fiscale winst, houdt de rechtbank geen rekening meer met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling omdat die al zijn afgetrokken van de fiscale winst. De rechtbank heeft het inkomen daarom onder post 60 opgenomen. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de (belasting)tarieven van 2024 berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 2.845,- per maand.

3.33. Voor het inkomen van de vrouw gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf 2024. Hieruit blijkt een belastbaar loon van € 13.915,- per jaar. De rechtbank beschouwt dit als het inkomen van de vrouw ten tijde van de samenleving, op het moment van uiteengaan eind 2024. De rechtbank volgt de man niet in het standpunt dat niet met enig inkomen van de vrouw rekening moet worden gehouden voor de berekening van de behoefte. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de (belasting)tarieven 2024 berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 1.160,- per maand.

3.34. Het gezamenlijk netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk aldus € 4.005,- (2.845 + 1.160) per maand. De rechtbank vermeerdert dit inkomen met het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving recht bestond, zijnde € 293,- per maand. Het totale gezinsinkomen bedroeg dus € 4.298,- per maand.

3.35. Op basis van de onder 3.29 genoemde tabel van 2024 en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank de behoefte van de minderjarige kinderen aan een bijdrage van hun ouders op afgerond € 503,- per kind per maand in het jaar 2024.

3.36. De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht moeten bijdragen.

Draagkracht van de man

3.37. De rechtbank zal van hetzelfde inkomen uitgaan als bij de berekening van de behoefte nu dit niet (langer) in geschil is. Tegen de belastingtarieven 2025 bedraagt het NBI van de man dan € 2.894,- per maand.

3.38. Partijen verschillen van mening over de vraag of bij de berekening van de draagkracht van de man rekening gehouden moet worden met de leaseverplichting met betrekking tot de BMW, de schuld aan de Belastingdienst en de overeenkomst overbruggingsfinanciering bij BridgeFund B.V.

3.39. Gelet op vaste jurisprudentie zal de rechtbank rekening houden met de leaseverplichting van € 781,55 per maand. Deze verplichting is aangegaan tijdens het huwelijk in de wetenschap dat er een jarenlange schuld aan vast zat (looptijd 72 maanden). Zowel de man als de vrouw hebben tijdens het huwelijk gebruik gemaakt van de BMW. De man kan niet onder deze verplichting uit en is gehouden deze maandelijkse last te voldoen. Het betreft geen verwijtbare of vermijdbare schuld.

3.40. De rechtbank houdt ook rekening met de aflossing van € 168,- op de schuld aan de Belastingdienst, nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij al twee jaar op deze schuld aflost. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat hij dit bedrag in ieder geval de afgelopen maanden heeft betaald en hij zich niet van deze schuld kan bevrijden. Anders dan in de beschikking voorlopige voorzieningen gaat de rechtbank er nu vanuit dat deze schuld enkel ziet op de aanslag IB 2022. De man heeft dit gesteld en de vrouw heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist.

3.41. De rechtbank houdt geen rekening met de overbruggingsfinanciering ter hoogte van € 10.000,- nu de man die overeenkomst met een aflossingsverplichting van € 202,05 per week, dat is ruim € 800,- per maand, is aangegaan op 20 november 2024, toen hij dus al op de hoogte was van het verzoek van de vrouw om een kinderbijdrage vast te stellen. De man heeft onvoldoende onderbouwd welke schulden hij met deze financiering heeft afgelost. De rechtbank ziet ook nu in de bodemprocedure geen aanleiding om met deze schuld rekening te houden.

3.42. De rechtbank berekent de draagkracht van de man als volgt: 70% van [2.894 - (0,3 x 2.894 + 1.310 + 781,55 + 168)]. Hieruit volgt een bedrag van -/- € 234,- per maand. Hieruit blijkt dat de man thans geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van de minderjarigen.

3.43. De berekening van de behoefte van de minderjarigen en de draagkracht van de man is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.44. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen. Het bespreken van de draagkracht van de vrouw, hetgeen de man heeft aangevoerd over haar verdiencapaciteit en de zorgkorting kunnen dus achterwege blijven.

3.45. De rechtbank merkt op dat de berekening van de kinderalimentatie een momentopname is en over enige tijd een hele andere uitkomst zou kunnen hebben, bijvoorbeeld door gewijzigde inkomens of afgeloste schulden. Partijen hebben elk een inspanningsverplichting om voldoende draagkracht te hebben om zo veel mogelijk in de behoefte van de kinderen te kunnen voorzien.

Partneralimentatie

3.46. De vrouw heeft in de stukken gesteld dat de man geen draagkracht heeft voor het betalen van partneralimentatie maar dat zij zich het recht voorbehoudt om haar verzoek daartoe alsnog te doen. Tijdens de zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij hiertoe geen verzoek zal doen, zodat de rechtbank dit buiten beschouwing zal laten.

De verdeling van de gemeenschap van goederen

Internationale bevoegdheid

3.47. Nu de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, is de Nederlandse rechter tevens internationaal bevoegd ten aanzien van de verzoeken op het gebied van het huwelijksvermogensrecht (artikel 5 lid 1 Huwelijksvermogensrecht Verordening, nr. 2016/1103).

Toepasselijk recht

3.48. Op het huwelijksvermogensstelsel van partijen is ook de Huwelijksvermogensrecht Verordening van toepassing. Niet is gesteld of gebleken dat partijen ten aanzien van het huwelijksvermogensstelsel een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Krachtens artikel 26, lid 1 onder a van de Verordening wordt het huwelijksvermogensstelsel beheerst door het Nederlandse recht, nu partijen na de huwelijkssluiting hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hebben gevestigd in Nederland.

Verdeling

3.49. Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn na 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat voor hen de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen geldt.

3.50. Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 26 september 2024 ontbonden.[3] Tot de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen behoren alle goederen die al vóór het huwelijk samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor genoemde datum van ontbinding hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend.[4] Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het huwelijk en alle schulden die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor voornoemde datum van ontbinding zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren.[5]

3.51. De rechtbank zal hierna beoordelen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.

Inboedel, gereedschappen en steiger

3.52. De vrouw heeft gesteld dat de inboedel onverdeeld kan blijven en in de woning achterblijft (dus haar toekomt) zonder nadere verrekening, behalve de spullen die de man persoonlijk toekomen. Volgens de vrouw heeft de man al zijn persoonlijke spullen al opgehaald. De man stemt hier mee in behalve voor wat betreft zijn gereedschappen en de steiger. De man wenst vaststelling dat deze aan hem toebehoren en (dan wel) toedeling van deze spullen. Voor zover de gereedschappen en de steiger niet meer aanwezig zijn stelt de man dat de waarde daarvan aan hem moet worden vergoed door de vrouw. De man stelt de waarde van de gereedschappen op € 4.000,- en de steiger op € 1.000,-.

3.53. De rechtbank is van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn aanvullend verzoek. De vrouw is tijdens de zitting in de gelegenheid gesteld verweer te voeren en alles afwegende vindt de rechtbank dat de vrouw niet in haar belangen is geschaad door het pas op 27 juni 2025 indienen van het aanvullend verzoek.

3.54. De rechtbank laat in het midden of de gereedschappen aan de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen toebehoren of van de man privé zijn. De man heeft namelijk in beide gevallen onvoldoende onderbouwd dat de vrouw deze spullen nog onder zich heeft. De man stelt dat hij één dag de tijd had om de woning leeg te halen om op 20 december 2024 de woning te verlaten en heeft de gereedschappen in de schuur achtergelaten. Volgens de man heeft de dochter van partijen tegen hem gezegd dat de vrouw de spullen heeft verkocht omdat de vrouw geld nodig had. De vrouw heeft betwist dat zij deze zaken nog onder zich heeft. Volgens de vrouw heeft de man op 20 december 2024 al zijn spullen meegenomen. De man is 5 of 6 keer heen en weer gereden om de spullen ergens op te slaan. De schuur buiten is helemaal leeg. Het is ook vreemd dat de man deze spullen die hij nodig heeft voor zijn onderneming nu pas terugeist. Er zijn alleen nog schoenen, een jas, een vishengel en een trap van de man in het huis. Het had op de weg van de man gelegen om, gelet op deze betwisting, zijn stelling nader te onderbouwen. Dit heeft hij onvoldoende gemotiveerd gedaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat de vrouw de spullen onder zich heeft en kan de rechtbank een verzoek tot afgifte van de spullen alleen daarom al niet toewijzen. Het verzoek met betrekking tot de gereedschappen en de steiger zal worden afgewezen. Omdat de verdeling van de inboedel voor het overige niet in geschil is zal de rechtbank bepalen dat de inboedel onverdeeld kan blijven en in de woning achterblijft en aan de vrouw toekomt, zonder nadere verrekening, behalve de spullen die de man persoonlijk toekomt.

Belastingschulden 2022 en 2023

3.55. Niet in geschil is dat er vanuit de (onderneming van de) man een IB-schuld over 2023 bestaat van € 17.275,- en een schuld in het kader van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 3.253,- (productie 11 van de man). Ook is er nog een belastingschuld over 2022. Daar lost de man per maand € 168,- af. Deze schuld was oorspronkelijk groot € 11.227,- (productie 4 van de man). De huidige stand van de restschuld is niet bekend.

3.56. De vrouw stelt dat het aan de man te wijten is dat de belastingschulden 2022 en 2023 niet tijdig zijn voldaan. De schulden zijn volgens de vrouw vermijdbaar geweest. De man heeft ervoor gekozen niet te reserveren voor de belasting maar geld uit te geven aan luxe voertuigen, gokken en middelengebruik. De man hield de winst uit de onderneming bovendien voor zichzelf. De vrouw profiteerde niet van het inkomen van de man. De vrouw had haar eigen inkomen. Toerekening van een deel van de schulden aan de vrouw zou ertoe kunnen leiden dat de vrouw in de financiële problemen komt. Op grond van de redelijkheid en billijkheid dienen deze schulden volgens de vrouw in zijn geheel voor rekening van de man te komen (artikel 1:100 lid 2 BW). De man heeft dit betwist.

3.57. De rechtbank kan alleen vaststellen welk deel van de schulden de man en de vrouw onderling moeten dragen. De rechtbank zal daarover een beslissing nemen.

3.58. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat ieder van de echtgenoten de helft van de schulden moet dragen. In zeer uitzonderlijke gevallen kan de rechtbank op verzoek van een partij een andere draagplicht vaststellen, namelijk als een gelijke draagplicht naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Niet is gebleken dat die uitzonderlijke situatie zich hier voordoet. Partijen zijn er beginsel samen verantwoordelijk voor dat tijdens het huwelijk de schulden worden betaald, dan wel dat daarvoor reserveringen worden gedaan. Dat het overleg daarover niet heeft plaatsgevonden en daar op dit moment kwetsbare financiële posities door zijn ontstaan, maakt niet dat de uitzonderlijke situatie uit de wet van toepassing kan worden verklaard. De vrouw heeft daartoe onvoldoende gesteld en onderbouwd.

3.59. Omdat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man rekening heeft gehouden met de aflossing door de man op de belastingschuld over 2022, zal de rechtbank wel bepalen dat de man alleen draagplichtig is voor deze schuld. Daar tegenover staat immers dat de man geen / minder kinderalimentatie betaalt, zodat het tekort aan draagkracht om te voorzien in de kosten van de kinderen in zijn geheel voor rekening van de vrouw komt.

Bankrekeningen

3.60. Partijen zijn het over eens dat ieder de eigen bankrekening toebedeeld krijgt zonder nadere verrekening tussen partijen en dat aan de vrouw toekomt haar eigen privérekening, aan de man zijn eigen privérekening en de zakelijke rekening. Omdat over de verdeling van de bankrekeningen geen geschil bestaat neemt de rechtbank hier geen beslissing over.

Auto’s (BMW 7 serie en Mercedes Benz Sprinter)

3.61. Partijen zijn het erover eens dat de auto’s aan de man moeten worden toebedeeld onder de voorwaarde dat leaseovereenkomst en kosten van de auto’s zonder nadere verrekening met de vrouw aan de man toekomen. Onweersproken dienen de leaseovereenkomsten zonder nadere verrekening met de vrouw aan te man worden toebedeeld. Omdat over de verdeling van de auto’s en de leaseovereenkomsten geen geschil bestaat neemt de rechtbank hier geen beslissing over.

Uitvoerbaar bij voorraad

3.62. De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is. De beslissing over het huurrecht verklaart de rechtbank ook niet uitvoerbaar bij voorraad omdat de voorlopige voorziening over het uitsluitend gebruik van de woning van kracht blijft tot de beslissing over het huurrecht in kracht van gewijsde gaat[6].

Proceskosten

3.63. De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie met elkaar hebben gehad.

4 De beslissing

De rechtbank:

4.1. spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum] in de gemeente [gemeente];

4.2. bepaalt dat de kinderen hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;

4.3. stelt de volgende (minimum)zorgregeling voor de kinderen vast:

de kinderen verblijven bij de man een keer in de twee weken op zaterdag van 10.00 tot 18.00 uur, waarbij geldt dat deze regeling onder regie van de GI kan worden uitgebreid naar in elk geval de oorspronkelijke meer subsidiair door man verzochte zorgregeling waarbij de kinderen bij de man zijn elk tweede weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur. Eventuele belmomenten, de vakanties, feestdagen, vrije dagen en bijzondere dagen zullen onder regie van de GI (en de bedoeling is uiteindelijk door ouders in onderling overleg) worden verdeeld. Indien de GI een verdere uitbreiding wenselijk en mogelijk vindt kan dit onder regie van de GI worden uitgevoerd;

4.4. stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van heden op nihil;

4.5. bepaalt dat de vrouw voortaan de huurder van de woning aan het [adres] zal zijn, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;

4.6. stelt de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen als volgt vast:

ten aanzien van de schuld aan de belastingdienst over het jaar 2022: bepaalt dat de man draagplichtig is ten aanzien van die schuld;

ten aanzien van de schuld aan de belastingdienst over het jaar 2023 (IB-schuld € 17.275,- en een schuld in het kader van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 3.253,-): bepaalt dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is ten aanzien van die schuld;

4.7. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding en het huurrecht;

4.8. beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;

4.9. wijst de verzoeken voor het overige af.

Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:

[afbeelding]

[afbeelding]

[afbeelding]

[afbeelding]

Artikel 7:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:94 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:94 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 826 lid 1 sub a Rv


Voetnoten

Artikel 7:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:94 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:94 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 826 lid 1 sub a Rv