Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zaaknummer: C/13/756652 / HA ZA 24-1024

Vonnis van 16 juli 2025

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RAJAZ VASTGOED B.V., gevestigd te Almere, eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie, advocaat: mr. J.B.M. Swart,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] , gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie, de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid2. [gedaagde 2] COÖPERATIONS COMPANY B.V., 3. [gedaagde 3] B.V., beiden gevestigd te [vestigingsplaats] , gedaagden in conventie, advocaat: mr. T.W. Phea.

Eiseres zal hierna Rajaz worden genoemd. Gedaagde sub 1 zal worden aangeduid als [gedaagde 1] , gedaagde sub 2 als [gedaagde 2] en gedaagde sub 3 als [gedaagde 3] . Gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 6 september 2024 met producties 1 tot en met 29,

  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke eis in reconventie met productie 1 tot en met 9,

  • de conclusie van antwoord in reconventie,

  • het tussenvonnis van 19 februari 2025,

  • de akte van Rajaz houdende aanvullende producties 30 tot en met 36,

  • de akte van [gedaagden] houdende aanvullende producties 10 tot en met 13,

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 juni 2025, en de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1. Rajaz exploiteert een onderneming die onder meer bedrijfsvastgoed verhuurt.

2.2. [gedaagde 1] is bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] . [gedaagde 3] heeft op 15 juli 2022 [bedrijf] B.V. opgericht, en was bestuurder van [bedrijf] . Volgens de omschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel voert [bedrijf] onder andere een bandenservicebedrijf. Op 1 november 2023 heeft een bestuurswissel plaatsgevonden en is [gedaagde 2] in functie getreden als bestuurder van [bedrijf] . [gedaagde 1] was, via [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] ook (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van onder andere een taxibedrijf.

2.3. Met ingang van 1 augustus 2022 heeft [bedrijf] een bedrijfspand van Rajaz gehuurd aan de [adres] . Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft [bedrijf] een waarborgsom van € 9.075 aan Rajaz voldaan. [bedrijf] heeft voor € 35.000 (exclusief btw) de inventaris van een ander garagebedrijf gekocht en deze in augustus 2022 naar het bedrijfspand laten verhuizen.

2.4. Partijen zijn in geschil geraakt met elkaar, onder andere omdat [gedaagde 1] ook andere bedrijven van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] wilde inschrijven op het adres van het bedrijfspand. Vanaf april 2023 is een huurachterstand ontstaan, vanaf juli 2023 heeft [bedrijf] helemaal geen huur meer betaald, waarna Rajaz [bedrijf] heeft betrokken in een kort geding. Bij vonnis van 25 oktober 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland in kort geding de vordering tot ontruiming van de bedrijfsruimte en de vorderingen tot betaling van de huurachterstand toegewezen. Ook is [bedrijf] veroordeeld tot betaling van de nevenvorderingen en proceskosten.[1]

2.5. Eind oktober 2023 heeft [bedrijf] het bedrijfspand ontruimd, waarna zij is verhuisd naar een bedrijfsverzamelgebouw. [bedrijf] heeft niet voldaan aan het verzoek van Rajaz om de huurachterstand te betalen.

2.6. Op 20 mei 2024 heeft de advocaat van Rajaz [bedrijf] nog een keer aangesproken tot betaling en heeft zij [bedrijf] aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg is van de wijze waarop [bedrijf] de bedrijfsruimte heeft ontruimd. Ook is [gedaagde 1] persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de vordering op [bedrijf] en voor de schade tijdens het ontruimen van het bedrijfspand.

2.7. Op 23 augustus 2024 heeft Rajaz met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank conservatoir beslag gelegd op de woning van [gedaagde 1] .

3 Het geschil

In conventie

3.1. Rajaz vordert – samengevat – [gedaagden] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van: I. de hoofdsom van € 28.415,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2024 tot aan het moment der algehele voldoening; II. de conservatoire beslagkosten, tot aan het moment van dagvaarden begroot op € 361,16 zijnde de explootkosten voor het ten laste van [gedaagde 1] gelegde conservatoire beslag, alsmede [gedaagden] conform het toepasselijke liquidatietarief hoofdelijk te veroordelen in de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoek schrift strekkende tot verkrijging van conservatoir beslag door de advocaat van Rajaz en de na beslaglegging verschenen explootkosten voor eventuele overbetekening e.d,. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarden tot aan het moment der algehele voldoening; III. de buitengerechtelijke kosten ad € 1.075, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarden tot aan het moment der algehele voldoening; IV. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover de proceskosten niet binnen 2 dagen na het in deze te wijzen vonnis vrijwillig aan Rajaz zijn voldaan;

3.2. Rajaz legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als (middellijk) bestuurders van [bedrijf] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk zijn voor de schade die Rajaz lijdt. Ten eerste omdat zij namens [bedrijf] de huurovereenkomst zijn aangegaan, terwijl zij op dat moment wisten dat [bedrijf] deze niet kon nakomen en geen verhaal zou bieden. Ten tweede omdat zij opzettelijk hebben bewerkstelligd dat de huurschuld van [bedrijf] aan Rajaz in omvang toenam en onbetaald bleef. Ten derde hebben zij de verhaalsmogelijkheden van Rajaz gefrustreerd door bij de ontruiming van het bedrijfspand de inventaris te laten verdwijnen. Ten vierde hebben zij bij de ontruiming schade veroorzaakt. Op al deze punten valt de bestuurders persoonlijk een ernstig verwijt te maken. Subsidiair levert het handelen van [gedaagde 1] bij de ontruiming een zelfstandige onrechtmatige daad op, aldus steeds Rajaz. De schade van Rajaz bestaat daaruit dat zij het kort gedingvonnis en de schade die is ontstaan tijdens de ontruiming niet op [bedrijf] kan verhalen.

3.3. [gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Rajaz, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Rajaz in de kosten van deze procedure.

3.4. [gedaagden] betwisten dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] tijdens het aangaan van de huurovereenkomst wisten dat [bedrijf] niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou kunnen bieden. [gedaagde 2] was ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst niet eens (in)direct bestuurder van [bedrijf] . [gedaagden] betwisten ook dat zij de huurschuld opzettelijk hebben laten oplopen. Ook betwisten zij dat sprake is van verhaalsfrustratie. Verder betwisten [gedaagden] dat zij bij het ontruimen van het bedrijfspand schade hebben veroorzaakt.

3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

In voorwaardelijke reconventie

3.6. [gedaagde 1] vordert opheffing van het conservatoir beslag, onder de voorwaarde dat de vorderingen van Rajaz in conventie worden afgewezen. Daarbij vordert [gedaagde 1] een dwangsom van € 5.000 voor elke dag of dagdeel dat Rajaz (gedeeltelijk) in gebreke blijft met deze veroordeling, met veroordeling van Rajaz in de kosten van de procedure.

3.7. Rajaz concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde 1] , althans afwijzing van de vordering met veroordeling in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover de proceskosten niet binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis vrijwillig aan Rajaz zijn voldaan, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

4 De beoordeling in conventie

4.1. De vraag die voorligt is of [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de schade van Rajaz.

Bestuurdersaansprakelijkheid: juridisch kader

4.2. Een bestuurder kan aansprakelijk zijn als hem persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden. Daarvan kan sprake zijn (i) wanneer de bestuurder bij het aangaan van verbintenissen namens de vennootschap wist of behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden of (ii) indien het handelen of nalaten van de bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de bestuurder wist of had behoren te begrijpen dat een door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze bepaalde verplichtingen niet na zou kunnen komen en ook geen verhaal zou bieden voor schade. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de stelplicht (en bewijslast) op de benadeelde schuldeiser.

De drie momenten waarop de bestuurdersaansprakelijkheid (mogelijk) gevestigd kan worden

4.3. Rajaz stelt dat [gedaagden] op de volgende momenten een verwijt kan worden gemaakt: (a) bij het aangaan van de huurovereenkomst eind juli 2022, (b) in de periode van juli 2023 tot aan het kort gedingvonnis, waarin [bedrijf] geen huur betaalde en (c) bij de ontruiming van het bedrijfspand eind oktober 2023. Het verwijt ten tijde van de ontruiming van de bedrijfsruimte valt uiteen in twee onderdelen: (i) de verhaalsfrustratie door de inventaris te laten verdwijnen en (ii) de schade die is toegebracht aan de bedrijfsruimte.

4.4. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of [gedaagden] (hoofdelijk) aansprakelijk kunnen zijn voor het onrechtmatig handelen van [bedrijf] , zoals gevorderd door Rajaz. Daarna zal de rechtbank de drie momenten waarop mogelijk bestuurdersaansprakelijkheid kan worden aangenomen afzonderlijk behandelen.

Hoofdelijke aansprakelijkheid

4.5. Rajaz houdt [gedaagden] op grond van artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de gestelde schade. Het staat vast dat [gedaagde 3] op de bedoelde momenten bestuurder was van [bedrijf] en dat [gedaagde 1] op zijn beurt bestuurder was van [gedaagde 3] . Indien sprake zou zijn van bestuurdersaansprakelijkheid, zijn zij dus op grond van dit artikel hoofdelijk aansprakelijk.

4.6. Tussen partijen is echter niet in geschil dat [gedaagde 2] pas op 1 november 2023 bestuurder is geworden. Als er al sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid op (een van) de hiervoor genoemde momenten, betreft dat dus in ieder geval niet [gedaagde 2] . De vordering tegen [gedaagde 2] zal dan ook worden afgewezen. Hierna worden met ‘ [gedaagden] ’ dus alleen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] bedoeld.

(a) Het aangaan van de huurovereenkomst: geen bestuurdersaansprakelijkheid

4.7. De rechtbank oordeelt dat op het moment van aangaan van de huurovereenkomst niet is gebleken dat [gedaagden] een persoonlijk en ernstig verwijt valt te maken. De rechtbank licht haar oordeel hieronder toe.

4.8. Rajaz stelt dat [gedaagden] bij het aangaan van de overeenkomst al wisten dat [bedrijf] de huurovereenkomst niet kon nakomen. [bedrijf] ontplooide namelijk helemaal geen bedrijfsactiviteiten. Daarbij komt dat uit de jaarcijfers van [bedrijf] over 2022 blijkt dat er al sprake was van een penibele financiële situatie. In 2023 is volgens de jaarcijfers opnieuw verlieslatend ondernomen, terwijl er wel nieuwe schulden zijn aangegaan. [bedrijf] zou feitelijk nooit door [gedaagde 1] geëxploiteerd gaan worden en [gedaagde 1] is desondanks toch een huurovereenkomst overeengekomen, aldus Rajaz. [gedaagden] betwisten dat zij bij het aangaan van de huurovereenkomst wisten dat [bedrijf] de huurovereenkomst niet zou nakomen. [bedrijf] heeft grote investeringen gedaan om het garagebedrijf van de grond te krijgen. Ook wist Rajaz ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst dat [bedrijf] een startende onderneming was, dat daarom in de aanloopfase weinig inkomsten gegenereerd zouden worden en dat er juist veel kosten zouden zijn. Voordat de huurovereenkomst werd gesloten, heeft Rajaz gevraagd om financiële stukken van [bedrijf] , waarop [gedaagde 1] heeft aangegeven dat die er nog niet waren. Om die reden heeft [gedaagde 1] stukken van twee andere ondernemingen toegestuurd.

4.9. Rajaz heeft onvoldoende gesteld dat [gedaagden] wisten dat [bedrijf] de huur niet zou betalen én geen verhaal kon bieden. Rajaz heeft er bewust voor gekozen om met een startende onderneming in zee te gaan. Uit het dossier blijkt voldoende dat [bedrijf] investeringen heeft gedaan, onder andere in inventaris. Niet is gebleken dat op de inventaris een pandrecht was gevestigd, of dat de inventaris anderszins onbereikbaar zou zijn voor Rajaz. De verhaalsmogelijkheden lagen dus kant en klaar. De conclusie is dan ook dat [gedaagden] bij het aangaan van de huurovereenkomst niet persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken. Dat maakt dat door hen niet onrechtmatig is gehandeld tegenover Rajaz.

(b) De periode vanaf juli 2023 tot en met het kort gedingvonnis waarin geen huur meer werd voldaan: geen bestuurdersaansprakelijkheid

4.10. De rechtbank oordeelt dat ook in deze periode geen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank licht haar oordeel hieronder toe.

4.11. Rajaz stelt dat [gedaagde 1] opzettelijk heeft bewerkstelligd dat de schuld van [bedrijf] aan Rajaz in omvang toenam en onbetaald bleef. Vanaf juli 2023 is geen huur meer betaald en moedwillig aangestuurd op een procedure waarin Rajaz ontruiming zou vorderen, zo stelt Rajaz. Daarbij komt dat Rajaz sinds februari 2023 kenbaar heeft gemaakt dat zij openstond voor een tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst voor zover [gedaagde 1] niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. Daarvan is geen gebruik gemaakt. [gedaagden] hebben toegelaten dat [bedrijf] als lege huls omvangrijke nieuwe schulden liet ontstaan bij meerdere debiteuren in 2022 en 2023, zo blijkt uit de jaarcijfers. Zij wisten dat daarvoor geen enkel verhaal bestond, aldus Rajaz.

4.12. Uit de door Rajaz aangevoerde omstandigheden blijkt wederom niet dat [bedrijf] in deze periode geen verhaal kon bieden, om dezelfde redenen als genoemd in 4.9. Ook in deze periode waren de verhaalsmogelijkheden nog steeds voorhanden. De conclusie is dan ook dat [gedaagden] in de periode van juli 2023 tot en met het kort gedingvonnis niet persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Zij hebben toen dus niet onrechtmatig gehandeld tegenover Rajaz.

(c) onder (i) Verhaalsfrustratie bij de ontruiming van de bedrijfsruimte eind oktober 2023: wel bestuurdersaansprakelijkheid

4.13. De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] op het moment van ontruiming persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij de verhaalsmogelijkheden van Rajaz hebben gefrustreerd. Daartoe is het volgende redengevend.

4.14. Rajaz stelt dat [gedaagde 1] in de hand heeft gewerkt dat [bedrijf] niet aan haar verbintenissen voldoet en geen verhaal biedt. Alle activa zijn verdwenen, er is geen enkel verhaal mogelijk. De bankrekening van [bedrijf] die bij Rajaz bekend was, is opgeheven. [gedaagden] betwisten dat er sprake is van verhaalsfrustratie. [bedrijf] heeft moeten voldoen aan het kort gedingvonnis en heeft om die reden de inventaris laten verwijderen. [bedrijf] heeft geen andere locatie gevonden voor het garagebedrijf en ook geen koper voor de inventaris. Daarom heeft [bedrijf] het bedrijfspand laten leeghalen door een bekende, waarbij de betaling voor die werkzaamheden bestond uit het mogen houden van de spullen. Een andere oplossing was niet voorhanden. De verhuiskosten zouden anders € 9.000 tot € 10.000 bedragen, plus nog de kosten van opslag. Gelet op de tijdsdruk leek dit de beste keuze.

4.15. Deze keuze van [gedaagden] valt echter niet te verantwoorden. Op het moment dat [gedaagden] als bestuurder van [bedrijf] de inventaris van het garagebedrijf uit het bedrijfspand hebben laten halen wisten zij dat Rajaz een vordering op [bedrijf] had. Er is niet gebleken dat [bedrijf] middelen had om die vordering te voldoen, terwijl tussen partijen vast staat dat de inventaris nog een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde. Als [gedaagden] een koper hadden kunnen vinden, had (een deel van) de vordering met de koopsom kunnen worden voldaan. Als er (nog) geen koper was, hadden [gedaagden] de spullen tijdelijk kunnen opslaan. Dat had ook voor de hand gelegen, omdat [gedaagde 1] op de zitting heeft verklaard dat hij van plan was het garagebedrijf voort te zetten, en dat de huidige bestuurder dat ook nog steeds van plan is. Desondanks hebben [gedaagden] ervoor gekozen de inventaris weg te geven aan degene die het bedrijfspand kwam ontruimen. Het kan niet anders dan dat [gedaagden] wisten of hadden behoren te begrijpen dat deze handelswijze tot gevolg zou hebben dat [bedrijf] haar verplichtingen jegens Rajaz niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden. Hun handelen als (middellijk) bestuurder van [bedrijf] tegenover Rajaz als schuldeiser is in deze omstandigheden zodanig onzorgvuldig dat hen daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

(c) onder (ii) Het gestelde schadeberokkenend handelen van [gedaagde 1] bij ontruiming van de bedrijfsruimte: geen bestuurdersaansprakelijkheid en geen onrechtmatige daad

4.16. De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] niet aansprakelijkheid zijn ten aanzien van de door Rajaz gestelde ontstane schade aan de buiten- en binnenkant van het bedrijfspand.

4.17. Rajaz stelt dat zij vervuiling aan de buitenkant en schade aan de binnenkant van het bedrijfspand aantrof, nadat [bedrijf] de sleutels van het bedrijfspand had ingeleverd. [bedrijf] heeft een container met troep achtergelaten op het terrein van het bedrijfspand en er is olie, of een andersoortige substantie, op het terrein van het bedrijfspand terechtgekomen. Binnenin het pand zaten de muren vol met spijkers en waren groepenkasten voor de elektriciteit aangepast en ondeugdelijk achtergelaten. Primair houdt Rajaz [gedaagden] als bestuurder aansprakelijk voor deze schade, subsidiair is sprake van een gewone onrechtmatige daad van [gedaagde 1] , omdat hij moedwillig schade heeft veroorzaakt, enkel en alleen om Rajaz dwars te zitten en op kosten te jagen, aldus Rajaz. [gedaagden] betwisten dat zij schade hebben veroorzaakt. [bedrijf] heeft bij de ontruiming het bedrijfspand leeg laten halen en overtollig meubilair in een container laten plaatsen, die later weer opgehaald werd. Er zijn geen gevaarlijke stoffen gelekt en er is geen schade aan de binnenkant, aldus [gedaagden]

4.18. Uit de stellingen van Rajaz maakt de rechtbank op dat de ontruiming van het bedrijfspand niet volledig is gegaan zoals Rajaz dat wenste. Kennelijk is [bedrijf] in de ogen van Rajaz haar verplichtingen als huurder niet goed nagekomen, maar dat levert niet direct een ernstig persoonlijk verwijt van de bestuurder van [bedrijf] op. Rajaz heeft onvoldoende gesteld wat de rol van de [gedaagde 1] bij de ontruiming is geweest. Ter zitting heeft de directeur van Rajaz desgevraagd verklaard dat zij niet met eigen ogen heeft gezien dat [gedaagde 1] het pand zelf heeft ontruimd, maar dat haar personeel [gedaagde 1] “heeft zien knoeien met olie”. [gedaagden] betwisten dit en deze stelling van Rajaz is verder helemaal niet onderbouwd. Er is dan ook niet gebleken dat [gedaagden] als bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de wijze van ontruiming. Ook is niet gebleken dat [gedaagde 1] moedwillig heeft gezorgd voor de gestelde schade, en daarom op grond van een gewone onrechtmatige daad aansprakelijk is.

4.19. Bovendien heeft Rajaz onvoldoende gesteld dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden door de wijze waarop [bedrijf] het bedrijfspand heeft ontruimd. Zij heeft in dat verband overgelegd: een e-mail van Pro VVE Beheer van 27 oktober 2023, een factuur van Pro VVE Beheer van 14 november 2023, met omschrijving “doorbelasting Almad ECO” en de bijbehorende factuur van Almad ECO ter hoogte van € 9.765,91. In de e-mail van Pro VVE Beheer staat: “Bij deze berichten wij u dat wij vanmiddag vrijdag 27 oktober 2023 op de hoogte zijn gesteld van vervuiling van de terrein om uw bedrijfruimte [adres] en stallen plaatsen van een container aan de buitenzijde. We verwijzen naar de bijgevoegde brieven. Verder treft u de foto’s aan van de olie en of benzine andere sporen van vervuiling. U wordt aansprakelijk gesteld voor de schade aan de eigendommen van de VvE incl straatwerk grond en het herstel hiervan en voor de mogelijke saneringskosten voor de vervuilde grond. De VvE zal o.a. grond en water monsters laten nemen om de vervuiling vast te stellen. Alle kosten ten gevolge van de vervuiling worden aan u doorbelast.” De genoemde brieven zijn in deze procedure niet overgelegd. De foto’s wel, daarop is een container op het terrein voor het bedrijfspand te zien en is zichtbaar dat er een vloeistof op de stenen ligt. Op de zitting heeft Rajaz gesteld dat het bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, maar ook dat is niet overgelegd. De factuur van Almad ECO vermeldt als referentie slechts “ [adres] (reinigingswerk)” en als omschrijving van de werkzaamheden “Cf. specificatie”. Die specificatie is echter niet overgelegd. Ook de factuur van Pro VVE Beheer biedt verder geen duidelijkheid, daarin staat namelijk slechts: “Zoals door u aangegeven zijn containers van uw huurders”, waarbij het erop lijkt dat de rest van de zin is weggevallen. Ook van de binnenkant van de bedrijfsruimte zijn geen foto’s overgelegd. Al met al kan de rechtbank niet vaststellen wat de situatie was en wat de (reinigings)werkzaamheden zijn die Almad ECO heeft verricht. De schade als gevolg van de wijze van ontruiming is dan ook onvoldoende onderbouwd.

Tussenconclusie

4.20. Dit alles betekent dat [gedaagden] als bestuurder aansprakelijk zijn voor de verhaalsfrustratie bij de ontruiming (zie 4.15). [gedaagden] zijn gehouden de schade die Rajaz daardoor lijdt te vergoeden. [gedaagden] zijn niet aansprakelijk voor de overige verweten gedragingen.

De schade

4.21. Vervolgens is de vraag aan de orde wat de hoogte is van de schade die Rajaz heeft geleden. De rechtbank wijst de gevorderde schadeposten grotendeels toe, maar de borg die [bedrijf] heeft betaald moet daarop in mindering worden gebracht.

4.22. De schade bestaat volgens Rajaz uit het bedrag dat [bedrijf] aan haar verschuldigd is op grond van het kort gedingvonnis en de schade die is ontstaan toen [bedrijf] het bedrijfspand verliet. De schade begroot Rajaz op € 28.415,87. Dit bedrag is door Rajaz als volgt opgebouwd:

4.23. De post ‘schade VvE’ van € 9.765,91 is niet toewijsbaar. Deze staat niet in causaal verband tot de verhaalsfrustratie, en is bovendien onvoldoende onderbouwd, zoals de rechtbank in 4.19 al heeft geoordeeld.

4.24. De schade van Rajaz bestaat uit de vorderingen die zij uit hoofde van het kort gedingvonnis op [bedrijf] heeft, omdat zij deze niet heeft kunnen incasseren. Die vordering bedroeg tot en met 6 augustus 2024 € 18.649,96 inclusief rente. De waarde van de inventaris was bij aankoop in augustus 2022 (tweedehands) € 35.000 (exclusief btw). Partijen twisten over de hoogte van de afschrijving die daarop moet worden toegepast, volgens Rajaz 20% per jaar, volgens [gedaagden] 33% per jaar. Ook als wordt uitgegaan van het hogere percentage, vertegenwoordigde de inventaris op het moment dat [gedaagde 1] deze weggaf nog een waarde van ruim € 20.000. Dat is meer dan de vordering die Rajaz op dat moment op [bedrijf] had uit hoofde van het kort gedingvonnis.

4.25. [gedaagden] betwisten de hoogte van de schade. [bedrijf] heeft bij het afsluiten van de huurovereenkomst een waarborgsom betaald (zie 2.3). Na de ontruiming en de beëindiging van de huurovereenkomst moet de waarborgsom worden verrekend met de vordering van Rajaz op [bedrijf] .

4.26. Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijf] de waarborgsom van € 9.075,00 heeft betaald aan Rajaz. Rajaz stelt dat zij de waarborgsom heeft verrekend met de schade aan de binnen- en buitenkant van het pand. Omdat Rajaz deze schade onvoldoende heeft onderbouwd (zie 4.19), kon de waarborgsom daarmee niet verrekend worden, en moet deze dus nog worden verrekend met de vordering van Rajaz op [bedrijf] . Op grond van artikel 6:44 en 6:137 BW strekt de waarborgsom eerst in mindering op de kosten die [bedrijf] aan Rajaz verschuldigd is, vervolgens op de opeisbare rente en daarna op de hoofdsom. Dat betekent dat van het bedrag van € 18.649,96 in elk geval de kosten (€ 116,20 + € 1.895,00 + € 1.678,73 = € 3.689,93) en verschenen rente (€ 471,44 + € 433,43 + € 396,78 + € 396,78 = € 1.698,43) worden verrekend met de waarborgsom. Het restant van de waarborgsom (€ 3.686,64) wordt verrekend met de huur van juli 2023 en deels met de huur van augustus 2023. De vordering van Rajaz op [bedrijf] bedraagt dan nog € 2.944,16 voor augustus 2022 + € 3.315,40 + € 3.315,40 = € 9.574,96. Omdat Rajaz dit bedrag door toedoen van [gedaagden] niet op [bedrijf] kan verhalen, is de schade van Rajaz gelijk aan dit bedrag. De gevorderde wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf 23 augustus 2024 is niet betwist en wordt toegewezen.

De kosten

4.27. Rajaz vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 1.075,00 excl. btw aan buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank stelt vast dat Rajaz voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toewijzen tot het wettelijke tarief, op basis van het toegewezen bedrag van € 9.574,96. Dat bedrag is € 853,75. Voor zover Rajaz met de toevoeging ‘excl. btw’ heeft bedoeld dat dit bedrag moet worden vermeerderd met btw, wordt deze vordering afgewezen. Zij heeft immers zelf verklaard dat zij btw-plichtig is, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat zij de btw kan verrekenen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten vanaf dagvaarding is niet betwist en wordt toegewezen.

4.28. De vordering tot betaling van de beslagkosten is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 355,76 voor kosten deurwaardersexploten, € 688,00 aan griffierecht en € 307,00 voor salaris advocaat (0,5 punt × € 614,00), totaal € 1.350,76. De wettelijke rente over de beslagkosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na dit vonnis.

4.29. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Rajaz worden begroot op:

De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na dit vonnis.

4.30. Rajaz is ten opzichte van [gedaagde 2] in het ongelijk gesteld. Rajaz moet dus de proceskosten van [gedaagde 2] betalen. Omdat niet is gebleken dat [gedaagde 2] afzonderlijke proceskosten heeft gemaakt, worden deze kosten tot op heden begroot op nihil.

Slotoverwegingen

4.31. Alle veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.32. De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen ook moeten worden uitgevoerd als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld en zolang daarop niet anders is beslist.

5 De beoordeling in voorwaardelijke reconventie

5.1. Deze vordering van [gedaagde 1] behoeft geen bespreking, nu de voorwaarde waaronder die is ingesteld niet in vervulling is gegaan.

6 De beslissing

De rechtbank

in conventie

6.1. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk tot betaling aan Rajaz van een bedrag van € 9.574,96 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 23 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling,

6.2. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk om aan Rajaz te betalen een bedrag van € 853,75 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,

6.3. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.350,76, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,

6.4. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de proceskosten van Rajaz van € 3.835,21, te betalen binnen veertien dagen, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 3] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,

6.5. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten vanaf veertien dagen na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,

6.6. veroordeelt Rajaz in de proceskosten van [gedaagde 2] , tot op heden begroot op nihil,

6.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

6.8. wijst het meer of anders gevorderde af,

in voorwaardelijke reconventie

6.9. verstaat dat het gevorderde geen behandeling behoeft.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. L.M. Garritsen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.

Dit vonnis is niet gepubliceerd.


Voetnoten

Dit vonnis is niet gepubliceerd.