ECLI:NL:RBAMS:2024:697 - Rechtbank Amsterdam - 27 februari 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
VONNIS
Parketnummer: 13/997004-19
Datum uitspraak: 27 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987, niet gedetineerd.
Inhoudsopgave
1 Onderzoek
1.1 Onderzoek ter terechtzitting
1.2 Inleidende opmerkingen
1.2.1 Werkwijze van de rechtbank
1.2.2 Start van het onderzoek
*1.2.3 Procesdossier Marengo*
2 Tenlastelegging
3 Voorvragen
4 Waardering van het bewijs
4.1 De kroongetuige
4.1.1 Inleiding
4.1.2 Totstandkoming van de overeenkomst
4.1.3 Verweren betreffende de rechtmatigheid van de overeenkomst
4.1.4 Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overeenkomst 4.1.4.1 Onjuiste toepassing kroongetuigenregeling? 4.1.4.2 Zijn er ongeoorloofde toezeggingen gedaan? 4.1.4.3 Samenvatting en conclusie
4.1.5 Betrouwbaarheid van de kroongetuige 4.1.5.1 Verweer van de verdediging 4.1.5.2 Oordeel van de rechtbank
4.1.6 Prejudiciële vragen Hof van Justitie EU?
4.2 PGP-bewijs
4.3 PGP-identificatie
4.3.1 Identificatie e-mailadressen verdachten Marengo
4.3.2 Identificatie e-mailadressen overige gebruikers
4.3.3 Identificatie e-mailadres [verdachte]
4.4 Zaaksdossier Kreta
4.4.1 Inleiding
4.4.2 Standpunten
4.4.3 Voorgeschiedenis
4.4.4 Verklaringen van [medeverdachte 1]
4.4.5 Duiding van de PGP-berichten in relatie tot voorbereiding moord 4.4.5.1 Periode van oktober tot en met december 2015 4.4.5.2 Periode van december 2015 tot en met januari 2016 4.4.5.3 Periode van 17 tot en met 19 april 2016 4.4.5.4 Periode van 20 mei tot en met 1 juni 2016
4.4.6 Duiding van de PGP-berichten en overige gegevens met betrekking tot (verdere) voorbereiding van moord en de uiteindelijke liquidatie van [slachtoffer 1]
4.4.7 Onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 1]
4.4.8 Wegmaken van sporen
4.4.9 Betrouwbaarheid van [medeverdachte 1]
4.4.10 Oordeel van de rechtbank 4.4.10.1 Voorbereiding moord op [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] 4.4.10.1.1 Juridisch kader voorbereiding 4.4.10.1.2 Verklaringen [medeverdachte 2] 4.4.10.1.3 Voorbereidingsmiddelen 4.4.10.1.4 Conclusie 4.4.10.2 Vrijspraak moord op [slachtoffer 1]
4.5 Zaaksdossier 140 Sr (criminele organisatie)
4.5.1 Standpunten
4.5.2 Oordeel van de rechtbank 4.5.2.1 Juridisch kader artikel 140 Sr 4.5.2.2 Gepleegde misdrijven 4.5.2.3 Wagenpark 4.5.2.4 Onderzoek Koper 4.5.2.5 Aangetroffen administraties 4.5.2.6 Verklaringen van [medeverdachte 1] 4.5.2.7 Conclusie ten aanzien van de criminele organisatie 4.5.2.8 Deelname aan de criminele organisatie
5 Bewezenverklaring
6 Strafbaarheid van de feiten
7 Strafbaarheid van verdachte
8 Motivering van de straf
8.1 Eis van het Openbaar Ministerie
8.2 Standpunt van de verdediging
8.3 Oordeel van de rechtbank
8.3.1 Ernst van de feiten en persoon van de verdachte
8.3.2 Redelijke termijn
8.3.3 Wet straffen en beschermen
8.3.4 Conclusie
8.3.5 Voorlopige hechtenis
9 Beslag
9.1 Standpunten
9.2 Oordeel van de rechtbank
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
11 Beslissingen
Bijlage 1 – Tenlastelegging
Bijlage 2 – Overzicht PGP-e-mailadressen en gebruikers
Bijlage 3 – Feitenvaststelling overige zaaksdossiers
Bijlage 4 – Bewijsoverwegingen criminele organisatie ten aanzien van de medeverdachten
Bijlage 5 – Standpunten en toelichting Openbaar Ministerie met betrekking tot beslag
1 Onderzoek
1.1 Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 april 2019, 10, 11 en 12 juli 2019, 24 september 2019, 12 en 13 december 2019, 27 en 28 februari 2020, 19 mei 2020, 11, 12, 13 en 27 augustus 2020, 3 september 2020, 28 en 29 oktober 2020, 3 november 2020, 13, 14 en 15 januari 2021, 11, 12 en 22 maart 2021, 7 en 16 april 2021, 29 en 30 juni 2021, 14, 15, 21 en 22 september 2021, 13 oktober 2021, 7, 9, 16, 17, 20 en 22 december 2021, 1 en 21 maart 2022, 21 april 2022, 17 en 20 mei 2022, 8, 9, 13, 14, 16, 20, 21, 23 en 28 juni 2022, 13 september 2022, 11 oktober 2022, 6 december 2022, 22 februari 2023, 27 en 29 maart 2023, 12 april 2023, 17 mei 2023, 14 juli 2023, 6 oktober 2023, 21 december 2023, 6 en 14 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: het Openbaar Ministerie) en van wat verdachte en zijn verdediging (hierna: de verdediging) naar voren hebben gebracht.
1.2 Inleidende opmerkingen
1.2.1 Werkwijze van de rechtbank
Het onderzoek Marengo heeft betrekking op zeventien verdachten. Zestien van hen worden verdacht van betrokkenheid bij een of meer moorden, pogingen daartoe of voorbereiding daarvan. Alle verdachten worden beschuldigd van betrokkenheid bij dezelfde criminele organisatie die gericht was op moorden, vuurwapendelicten en gekwalificeerde diefstal. In dit vonnis zijn de overwegingen en beslissingen opgenomen die in de strafzaak tegen de hierboven genoemde verdachte zijn gegeven. De rechtbank wijst vandaag ook vonnis in de zaken van de zestien andere verdachten die (grotendeels) gelijktijdig terecht hebben gestaan.
De rechtbank zal in plaats van de term ‘verdachte’ steeds de namen van de verdachten gebruiken: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 16] . De rechtbank gebruikt een voorletter in die gevallen waarin meerdere verdachten in het dossier dezelfde achternaam hebben en de hele voornaam als ze ook dezelfde voorletter hebben.
Omdat in de zaak van [medeverdachte 1] het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen bij de rechtbank Midden-Nederland treedt de rechtbank in zijn zaak op als de rechtbank Midden-Nederland. In de zaak van [medeverdachte 4] was het onderzoek ter terechtzitting met betrekking tot het onderzoek Zeilboot al aangevangen bij de rechtbank Midden-Nederland op het moment dat de zaak Marengo aanving bij de rechtbank Amsterdam. Dat is de reden dat er in de zaak van [medeverdachte 4] separate vonnissen worden gewezen.
Het onderzoek Marengo bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken die onderling met elkaar verweven zijn, door de daarop gebaseerde verdenking van het leidinggeven aan dan wel de deelname aan de criminele organisatie. Deze verwevenheid maakt dat de rechtbank niet alleen op de verweren van de betreffende verdachte in zal gaan, maar waar nodig ook hetgeen is aangevoerd in de zaken van de andere verdachten (ambtshalve) in haar oordeel zal betrekken.
1.2.2 Start van het onderzoek
Op 14 januari 2017 heeft [medeverdachte 1] zich na overleg met zijn advocaat laten aanhouden en vanaf dat moment is een kroongetuigetraject gaan lopen. [medeverdachte 1] heeft in 41 kluisverklaringen verklaard over een aantal moorden of pogingen daartoe waar hij deels zelf bij betrokken is geweest. Op 27 december 2017 is dit uitgemond in een overeenkomst met [medeverdachte 1] als kroongetuige. Door zijn verklaringen en door ontsleutelde PGP-berichten is een groot aantal verdachten in beeld gekomen die ervan verdacht worden te behoren tot een organisatie die verantwoordelijk is voor tot op dat moment grotendeels onopgeloste levensdelicten. Het onderzoek dat hieruit voortkwam kreeg de naam Marengo. [medeverdachte 1] was op 5 september 2017, dus al voordat hij de overeenkomst sloot, als verdachte aangehouden in de zaak Roos/Doorn. Op 18 december 2017 is [medeverdachte 7] , op wie de nacht daarvoor een aanslag was gepleegd waarbij hij gewond is geraakt, als eerste verdachte aangehouden in het onderzoek Marengo. In de loop van 2018, 2019 en 2020 zijn de overige verdachten in het onderzoek Marengo aangehouden.
1.2.3 Procesdossier Marengo
Het procesdossier bevat (zoveel mogelijk chronologisch) de volgende deelonderzoeken:
Daarnaast bevat het dossier het onderzoek Alpine, dat gaat over een witwasverdenking tegen [medeverdachte 14] .
In het strafdossier van iedere verdachte is, behalve het gehele Marengo-dossier (met bovengenoemde negen deelonderzoeken), tevens gevoegd:
10. alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen ieder van de Marengo-verdachten (met uitzondering van de processen-verbaal van de terechtzittingen over de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de processen-verbaal van de terechtzittingen waarin enkel is gepleit of gedupliceerd; deze processen-verbaal maken slechts deel uit van het strafdossier van de desbetreffende verdachte); 10. alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van een of meer van de verdachten zijn opgemaakt.
Alle verklaringen van alle verdachten zoals afgelegd op de terechtzittingen maken dus deel uit van het procesdossier, ook de verklaringen die zij in hun eigen zaak hebben afgelegd. Dit maakt dat het procesdossier voor elke verdachte (afgezien van de persoonsdossiers) gelijkluidend is.
2 Tenlastelegging
De tenlastelegging is op de zitting van 27 augustus 2020 nader omschreven. [verdachte] wordt kort gezegd beschuldigd van het volgende.
Feit 1: Betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 1] op 22 juni 2016 in Utrecht (ZD Kreta); Feit 2: Betrokkenheid bij de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] en/of [betrokkene 1] en of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] in de periode van 17 april 2016 tot en met 22 juni 2016 in Utrecht (ZD Kreta); Feit 3: Deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk moord, gekwalificeerde diefstal en/of het bezit van vuurwapens en munitie in de periode van 1 januari 2016 tot en met 14 januari 2017 (ZD 140 Sr).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht. Die bijlage geldt als hier ingevoegd.
3 Voorvragen
In zaken van medeverdachten is verweer gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Voor zover deze verweren het onderwerp ‘de kroongetuige’ betreffen, zijn de overwegingen en beslissingen van de rechtbank van belang in de zaken van alle verdachten. Deze zijn daarom ambtshalve in dit vonnis opgenomen in het hierop volgende hoofdstuk 4 met de titel ‘Waardering van het bewijs’. Voor wat betreft dit gedeelte van het vonnis is de tekst voor alle verdachten gelijkluidend. Als in hoofdstuk 4.1 over ‘de verdediging’ wordt gesproken, wordt daarmee de verdediging van enkele medeverdachten bedoeld.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 Waardering van het bewijs
4.1 De kroongetuige
4.1.1 Inleiding
In dit onderdeel zal de rechtbank de rechtmatigheid beoordelen van de overeenkomst die de Staat der Nederlanden heeft gesloten met [medeverdachte 1] als kroongetuige en daarnaast een oordeel geven over de betrouwbaarheid van de verklaringen die hij heeft afgelegd.
De rechtbank zal eerst de totstandkoming van de overeenkomst met [medeverdachte 1] beschrijven. Daarna zal zij de verweren bespreken die de rechtmatigheid van de overeenkomst betreffen. Vervolgens komen de verweren aan bod die de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] betwisten. Hoewel de door de verschillende verdachten gevoerde verweren niet geheel overeenkomen en niet alle verdachten zich over en weer bij alle verweren hebben aangesloten, zal de rechtbank ze gezamenlijk bespreken, ook in de vonnissen van de verdachten namens wie geen verweer gevoerd is.
Het oordeel over de rechtmatigheid van de kroongetuigenovereenkomst ligt op grond van de wettelijke regeling primair bij de rechter-commissaris. Maar als de rechtmatigheid van deze overeenkomst uitdrukkelijk onderbouwd door de verdediging wordt bestreden, moet de rechtbank – als zij oordeelt dat de overeenkomst wel rechtmatig is – de redenen geven die daartoe hebben geleid (artikel 359 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)).
De rechtbank dient te beoordelen of de overeenkomst met [medeverdachte 1] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en/of de te leveren tegenprestatie en of de overeenkomst – in het licht van de gevoerde verweren – binnen de grenzen van het recht is gebleven.
4.1.2 Totstandkoming van de overeenkomst
[medeverdachte 1] is op 14 januari 2017 met een vuurwapen in Amsterdam aangehouden en vervolgens in voorlopige hechtenis genomen. Dit was een vooropgezet plan, waarover hij met zijn raadsman had overlegd. Na zijn aanhouding heeft hij verteld dat hij klem zat tussen twee groeperingen – de [familie van slachtoffer 6] en de groepering rond [medeverdachte 16] –, dat hij zelf betrokken was geweest bij verschillende liquidaties en dat hij bereid was daarover verklaringen af te leggen. In de dagen daarna hebben gesprekken plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] , bijgestaan door zijn raadsman, het Team Bijzondere Getuigen (TBG) en de aan dat team verbonden officier van justitie (de TBG-officier van justitie). In die gesprekken heeft [medeverdachte 1] gemeld over welke levensdelicten hij zou kunnen verklaren en zijn de voorwaarden voor het afleggen van kluisverklaringen besproken. Uiteindelijk heeft hij tussen 26 januari 2017 en 18 mei 2017 in totaal 41 kluisverklaringen afgelegd. In de maanden daarna heeft een verificatieonderzoek naar deze verklaringen plaatsgevonden.
In september 2017 is [medeverdachte 1] als verdachte aangemerkt in het onderzoek Roos en in zijn cel aangehouden. Deze aanhouding was niet gebaseerd op de kluisverklaringen van [medeverdachte 1] (die immers nog in de kluis lagen), maar op andere onderzoeksbevindingen. In november 2017 heeft [medeverdachte 1] een voorovereenkomst ondertekend. Op 20 december 2017 heeft het College van procureurs-generaal toestemming gegeven voor de voorgenomen overeenkomst. Op 27 december 2017 heeft [medeverdachte 1] een overeenkomst gesloten met de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door een officier van justitie, nadat de rechter-commissaris op dezelfde datum deze overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en [medeverdachte 1] had getoetst en rechtmatig had bevonden. De rechter-commissaris heeft deze beslissing op 29 december 2017 schriftelijk vastgelegd en ondertekend. De ondertekende overeenkomst is tekstueel gelijk aan de voorovereenkomst.
In de overeenkomst verbindt [medeverdachte 1] zich om als getuige verklaringen af te leggen met betrekking tot een aantal in de overeenkomst genoemde misdrijven (hierna: de dealfeiten) en doet hij afstand van zijn verschoningsrecht als bedoeld in artikel 219 Sv. Daarnaast verklaart [medeverdachte 1] dat de inhoud van zijn kluisverklaringen naar zijn beste weten volledig op waarheid berust. De officier van justitie verbindt zich om bij onverkorte nakoming door [medeverdachte 1] de strafeis voor zijn aandeel in de dealfeiten te zullen stellen op twaalf jaren gevangenisstraf. Daarbij verklaart de officier van justitie dat de strafeis tegen een verdachte die geen kroongetuige is, bij gelijke omstandigheden een gevangenisstraf van vierentwintig jaren zou inhouden.
In de overeenkomst is vastgelegd dat [medeverdachte 1] wordt vervolgd voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) (subsidiair de medeplichtigheid daaraan) en voorbereiding voor deze moord, het medeplegen van de moord op [slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) (subsidiair de medeplichtigheid daaraan, meer subsidiair voorbereidingshandelingen voor de moord op [betrokkene 7] (hierna: [betrokkene 7] )), het medeplegen van de poging tot moord op [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ) (subsidiair de medeplichtigheid daaraan en – de rechtbank begrijpt, meer subsidiair – voorbereidingshandelingen voor die moord) en de deelname aan een criminele organisatie die in het bijzonder tot oogmerk heeft het plegen van liquidaties.
[medeverdachte 1] is na het sluiten van de overeenkomst nog tientallen keren, vaak hele dagen lang, verhoord. Vanaf maart 2018 is hij intensief verhoord door de (tactische) recherche. Op de terechtzitting van 11 juli 2019 is er een eerste gelegenheid geweest voor de verdediging om [medeverdachte 1] vragen te stellen. Verspreid over het eerste half jaar van 2020 is hij vervolgens veertien dagen verhoord door de rechter-commissaris, waarbij de verdediging hem voor het eerst uitgebreid vragen kon stellen. Vanaf december 2020 is [medeverdachte 1] meermaals ter terechtzitting verhoord, eerst door de rechtbank en vervolgens door diverse advocaten. Het laatste verhoor ter terechtzitting vond plaats op 6 februari 2024, in de zaak van [medeverdachte 8] . Het dossier bevat in totaal ruim 3.000 pagina’s aan verhoren van [medeverdachte 1] .
4.1.3 Verweren betreffende de rechtmatigheid van de overeenkomst
Er zijn diverse verweren gevoerd die strekken tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [medeverdachte 1] , omdat de overeenkomst met [medeverdachte 1] niet rechtmatig is.
Zo is aangevoerd dat de huidige toepassing van de kroongetuigenregeling, zoals door de Hoge Raad is goed gevonden in het Passageproces, niet juist is in het licht van de wetsgeschiedenis. Uitgangspunt van de kroongetuigenregeling is dat een kroongetuige geen koopgetuige mag zijn, maar in de huidige praktijk is de beschermingsovereenkomst een vrijplaats voor het geven van een financiële beloning in ruil voor verklaringsbereidheid. Enig rechterlijk toezicht ontbreekt, terwijl artikel 226j lid 3 Sv daarvoor wel een aanknopingspunt biedt. In deze zaak zijn er door de iPhone-berichten van [medeverdachte 1] sterke aanwijzingen dat er een toezegging is gedaan van een buitenproportionele beloning. Uit die berichten blijkt dat [medeverdachte 1] geld wil zien en zelf een causaal verband legt tussen dat geld en zijn verklaringen. Dat is in strijd met de bedoeling van de wetgever en daarmee in strijd met de wet en dus onrechtmatig.
Doordat de verdediging geen inzicht wordt verschaft in de financiële inhoud van de beschermingsovereenkomst, een rechter hier geen kennis van heeft kunnen nemen en de vragen aan de kroongetuige over zijn financiële verwachtingen werden belet, kan niet worden volgehouden dat de verdediging een redelijke gelegenheid heeft gehad om de wederrechtelijkheid van de afspraken met de kroongetuige, waaronder de mogelijkheid van de beïnvloeding van de betrouwbaarheid van die getuige door die overeenkomst, te presenteren. Dit is een schending van de in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) vervatte ‘equality of arms’. Daar komt bij dat aannemelijk is dat de verklaringen van de kroongetuige, indien deze worden gebruikt, van doorslaggevend belang zullen zijn, maar er geen maatregelen zijn getroffen ter compensatie van het gebrek aan kennis van de verdediging over de totstandkoming van de overeenkomst.
Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat er aan [medeverdachte 1] ongeoorloofde toezeggingen zijn gedaan. Zo beweert hij zelf dat hem is toegezegd dat de straf die aan hem is opgelegd voor het wapenbezit op 14 januari 2017 op enigerlei wijze in de executiefase zou worden verdisconteerd in de aan hem op te leggen straf in de zaak Marengo. Als door het Openbaar Ministerie verdiscontering van de voornoemde straf is afgesproken, dan staat vast dat [medeverdachte 1] in strijd met de wet meer korting op zijn straf toegezegd heeft gekregen dan is toegestaan. Daarmee is in strijd met de wet gehandeld en derhalve is er wederom sprake van een schending van artikel 6 EVRM.
Ook het feit dat bij de strafeis rekening wordt gehouden met de inmiddels gewijzigde regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: de v.i.-regeling) – waardoor netto slechts acht jaren gevangenisstraf resteert – levert volgens de verdediging een grotere korting op de straf op dan wettelijk is toegestaan. Daar komt bij dat de overeengekomen bruto-strafeis van vierentwintig jaren – vergeleken met de strafeisen in de zaken van de medeverdachten – al disproportioneel laag was. Bovendien is sprake van ontoelaatbare toezeggingen door [medeverdachte 1] niet te vervolgen in de zaken Zeilboot/Raspvijl en Orinoco, door hem niet te vervolgen voor Opiumwetdelicten, door het ongemoeid laten van het financiële voordeel (uit drugshandel, liquidaties, chantage en witwaspraktijken) en door de begunstiging van de levenspartner van [medeverdachte 1] . Dit geldt ook voor de keuzes die het Openbaar Ministerie gemaakt heeft bij het opstellen van de tenlasteleggingen van [medeverdachte 1] . Hij wordt in de zaak Kreta – anders dan zijn medeverdachten – niet vervolgd voor voorbereiding van de moord op de broers [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ), hoewel hij daartoe wel handelingen heeft verricht. In de zaak Roos/Doorn wordt hij de facto niet vervolgd voor voorbereiding van de moord op [betrokkene 7] , nu dit meer subsidiair ten laste is gelegd en daar dus niet aan toe gekomen zal worden.
Tot slot stelt de verdediging dat er een extra begunstiging zit in bepaling 4.2 van de overeenkomst, waarin staat dat als [medeverdachte 1] de overeenkomst niet is nagekomen, hij een redelijke termijn krijgt om dat alsnog te doen. Dit is een toezegging die buiten het kader van artikel 226g Sv valt. Daarmee is in strijd met de wet gehandeld en een onrechtmatige overeenkomst gesloten. Ook dit levert een schending van artikel 6 EVRM op.
4.1.4 Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overeenkomst
4.1.4.1 Onjuiste toepassing kroongetuigenregeling?
In de Passage-arresten van 23 april 2019 heeft de Hoge Raad de door het gerechtshof Amsterdam geschetste kaders waarbinnen de kroongetuigenregeling moet worden toegepast, bevestigd.
Uitgangspunt van de kroongetuigenregeling is – daar heeft de verdediging gelijk in – dat de verklaring van de kroongetuige niet ‘gekocht’ mag worden. Anderzijds zullen de beschermingsmaatregelen die uiteindelijk worden getroffen veelal ook een financiële component bevatten. Een kroongetuige zal eenmaal op vrije voeten immers een nieuw bestaan moeten opbouwen en dat kost geld. De stelling van de verdediging dat er sterke aanwijzingen zijn dat er in het onderhavige geval sprake is van een koopgetuige en dat er (dus) een causaal verband is tussen de verklaringen van de kroongetuige (c.q. zijn verklaringsbereidheid) en een beloning, volgt de rechtbank echter niet. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de verdediging ingebrachte chats van de kroongetuige met familieleden, die zijn teruggevonden op de iPhone die hij in de periode september 2017 tot medio februari 2018 heimelijk in zijn cel heeft gehad. Op grond van die berichten lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat [medeverdachte 1] in het kader van de beschermingsovereenkomst zoveel mogelijk geld wilde ontvangen. Er is echter geen aanknopingspunt voor de stelling dat er vervolgens ook daadwerkelijk zulke hoge geldbedragen aan [medeverdachte 1] zijn toegezegd, dat die redelijkerwijs niet meer met passende bescherming in verband kunnen worden gebracht.
Redengevend is daarbij dat de door de verdediging geciteerde berichten weliswaar duidelijk maken dat [medeverdachte 1] bepaalde financiële wensen heeft, maar dat nergens blijkt dat het Openbaar Ministerie deze wensen vervolgens ook heeft gehonoreerd. Verder dateren de berichten waarin [medeverdachte 1] zijn wensen aan zijn familieleden kenbaar maakt, voor een deel van januari 2018, dus van na het sluiten van de kroongetuigenovereenkomst. Op het moment van het sluiten van de overeenkomst op 27 december 2017 verbond hij zich om verklaringen af te leggen. Kennelijk waren de beschermingsmaatregelen en de daarbij behorende financiële afspraken toen nog niet geregeld. Daar komt bij dat de kluisverklaringen, waarin hij over alle dealfeiten uitgebreid heeft verklaard, ruim daarvoor – in de periode van januari tot mei 2017 – zijn afgelegd. Er was toen nog geen concreet zicht op een overeenkomst en een van de hoofdpunten van de kroongetuigenovereenkomst is, naast het afleggen van nadere verklaringen, dat hij in die kluisverklaringen de waarheid heeft verklaard. Die kluisverklaringen kunnen dus hoe dan ook niet aangemerkt worden als ‘gekocht’. Er is het voorgaande in aanmerking nemende geen aanknopingspunt voor de suggestie van de verdediging dat [medeverdachte 1] welbewust over zoveel mogelijk feiten is gaan verklaren, om een (financieel) zo gunstig mogelijke deal eruit te slepen.
De omstandigheid dat de verdediging de (financiële aspecten van de) beschermingsmaatregelen niet kan toetsen levert geen schending van het beginsel van ‘equality of arms’ op. De positie van de verdediging verschilt hierin immers niet van het zaaks-Openbaar Ministerie en de verdediging heeft bovendien volop de gelegenheid gehad om het waarheidsgehalte van de kluisverklaringen en (daarmee) de betrouwbaarheid van de kroongetuige te toetsen. Van een onjuiste toepassing van de kroongetuigenregeling – en van een schending van artikel 6 EVRM – is gezien het bovenstaande geen sprake.
4.1.4.2 Zijn er ongeoorloofde toezeggingen gedaan?
De verweren richten zich voor een groot deel op (vermeend) ongeoorloofde toezeggingen. Daarvoor geldt het volgende. De toezegging die in het kader van een kroongetuigenovereenkomst mag worden gedaan is dat strafvermindering met toepassing van artikel 44a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden gevorderd, te weten – voor zover hier van belang – maximaal de helft bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast kan er sprake zijn van zogenoemd gunstbetoon als bedoeld in artikel 226g lid 4 Sv. Dit gaat om het gebruik van wettelijke bevoegdheden door de officier van justitie die een gunstige invloed kunnen hebben op de bereidheid van de kroongetuige tot het afleggen van een verklaring, maar die niet strekken tot strafvermindering of anderszins verband houden met de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Gunstbetoon ziet op toezeggingen van relatief geringe omvang. Een toezegging die niet meer behelst dan hetgeen de officier van justitie onder normale omstandigheden met toepassing van het bestaande beleid zou hebben besloten, is geen toezegging in de zin van de wet.
In de door het College van procureurs-generaal opgestelde Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna: de Aanwijzing) is het kader van de toezeggingen nader uitgewerkt, waarbij in artikel 5 de niet toelaatbare toezeggingen zijn omschreven. Dit artikel luidt, voor zover van belang:
‘De officier van justitie mag geen toezeggingen doen met betrekking tot: 1. de inhoud van de tenlastelegging (zogenoemde plea-bargaining, bijvoorbeeld over het aantal op te nemen feiten in de dagvaarding en de zwaarte daarvan); 2 .het in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid afzien van actieve opsporing of vervolging van strafbare feiten (een toezegging die strekt tot het staken van de opsporing of tot een sepot na afsluiting van het opsporingsonderzoek in afwijking van het bestaande vervolgingsbeleid, is derhalve niet toegestaan); 3. (…) 4. het geven van een financiële beloning; 5. (…) 6. het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing; 7. het begunstigen van anderen dan de getuige, zoals diens levenspartner; 8. (…)’
Financiële beloning? Hiervoor is al overwogen dat de berichten in de iPhone van [medeverdachte 1] weliswaar de conclusie rechtvaardigen dat hij zoveel mogelijk geld wilde ontvangen in het kader van de beschermingsovereenkomst, maar dat er geen aanwijzing is dat het Openbaar Ministerie hierin is meegegaan en hem – via de beschermingsovereenkomst – in ruil voor zijn verklaringen een financiële beloning heeft toegezegd.
Veroordeling wapenbezit in januari 2017 Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] zich op 14 januari 2017 heeft laten aanhouden met een vuurwapen omdat hij bescherming zocht. Bij een doorzoeking zijn vervolgens een tweede vuurwapen en een jammer aangetroffen. [medeverdachte 1] is hiervoor vervolgd en aan hem is uiteindelijk in hoger beroep op 20 september 2018 zeven maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest opgelegd. Als basis voor de stelling van de verdediging dat sprake zou zijn van een ongeoorloofde toezegging, geldt de bewering van [medeverdachte 1] dat het Openbaar Ministerie hem zou hebben toegezegd dat de straf voor het wapenbezit bij de executie afgetrokken zou worden van de uiteindelijk op te leggen straf in de zaak Marengo. [medeverdachte 1] en zijn verdediging baseren dit op handgeschreven berekeningen van [advocaat] . Het Openbaar Ministerie betwist echter dat een dergelijke afspraak is gemaakt.
De rechtbank stelt voorop dat de afspraak die volgens [medeverdachte 1] gemaakt is, een afspraak zou zijn als genoemd in artikel 5 lid 6 van de Aanwijzing, en dat deze daarmee ongeoorloofd zou zijn. Dat deze toezegging door het Openbaar Ministerie gedaan zou zijn is echter niet aannemelijk geworden. De verklaring van [medeverdachte 1] en de berekeningen van [advocaat] zijn daarvoor onvoldoende, waarbij wordt meegewogen dat de andere advocaat die [medeverdachte 1] destijds bijstond heeft verklaard dat die afspraak niet is gemaakt. Bovendien hebben partijen bij het ondertekenen van de kroongetuigenovereenkomst ten overstaan de rechter-commissaris uitdrukkelijk verklaard dat er geen verdere of andersluidende afspraken zijn gemaakt.
Is de basis-strafeis van vierentwintig jaren proportioneel? Zoals hiervoor besproken heeft het Openbaar Ministerie in de overeenkomst de basis-strafeis bepaald op een gevangenisstraf van vierentwintig jaren en toegezegd om vijftig procent hiervan als straf te zullen eisen bij nakoming van de verplichtingen door [medeverdachte 1] . In het algemeen geldt dat het Openbaar Ministerie bij het bepalen van een strafeis een ruime beoordelingsvrijheid heeft die de rechter moet eerbiedigen. Dat geldt ook voor een strafeis tegen een kroongetuige. Het is echter denkbaar dat een toegezegde basis-strafeis tegen een kroongetuige zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen. Daarvan is sprake als het Openbaar Ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid niet tot de toegezegde basis-strafeis heeft kunnen komen.
[medeverdachte 1] wordt (kort gezegd) vervolgd voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] (subsidiair de medeplichtigheid daaraan) en voorbereiding van deze moord (subsidiair de medeplichtigheid daaraan), het medeplegen van de moord op [slachtoffer 6] (subsidiair de medeplichtigheid daaraan, meer subsidiair voorbereidingshandelingen voor de moord op [betrokkene 7] ), het medeplegen van de poging tot moord op [betrokkene 5] (subsidiair de medeplichtigheid daaraan en – de rechtbank begrijpt, meer subsidiair – voorbereidingshandelingen voor die moord) en de deelname aan een criminele organisatie die in het bijzonder tot oogmerk heeft het plegen van liquidaties. In vergelijking met de straffen die het Openbaar Ministerie in de zaak Marengo heeft geëist tegen medeverdachten is de basis-strafeis van vierentwintig jaren gevangenisstraf naar de huidige maatstaven laag te noemen. Daarbij moet echter worden meegewogen dat de overeenkomst is gesloten in december 2017 en dat de straffen die destijds voor dergelijke feiten werden opgelegd beduidend lager waren dan thans het geval is. Alle omstandigheden overziend is de basis-strafeis van vierentwintig jaren niet zo onverklaarbaar laag dat deze niet anders kan worden verklaard dan als een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen, terwijl de maximale strafkorting van vijftig procent niet wordt overschreden. Daarom acht de rechtbank de overeenkomst met [medeverdachte 1] ook op het punt van de overeengekomen basis-strafeis niet onrechtmatig.
Aanpassing strafeis aan nieuwe v.i.-regeling Uiteindelijk heeft het Openbaar Ministerie een lagere straf geëist dan in de overeenkomst is toegezegd. Aanleiding daarvoor is de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021. In deze nieuwe wet is de termijn van de voorwaardelijke invrijheidstelling gemaximeerd tot twee jaren bij gevangenisstraffen vanaf zes jaren. De basis-strafeis van vierentwintig jaren zou ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een gevangenisstraf van twaalf jaren en een netto gevangenisstraf van acht jaren betekenen. Daar mocht [medeverdachte 1] volgens het Openbaar Ministerie bij het sluiten van de overeenkomst van uitgaan. Tijdens de gesprekken daarover met de raadslieden van [medeverdachte 1] is, toen het ging over de netto-strafverwachting, het voornemen van het kabinet om de v.i.-regeling te versoberen wel aan bod gekomen. Daarbij heeft het Openbaar Ministerie aan de raadslieden aangegeven dat de afspraak zoals die met [medeverdachte 1] op dat moment werd gemaakt (en de gerechtvaardigde verwachtingen die [medeverdachte 1] daaraan mocht ontlenen) door het Openbaar Ministerie zouden worden geëerbiedigd. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij steeds gezegd dat het laatste woord hierover uiteraard aan de rechter is. De inhoud van de overeenkomst biedt volgens het Openbaar Ministerie ruimte om een gevangenisstraf te eisen die erop neerkomt dat de kroongetuige netto acht jaren moet zitten, nu in de overeenkomst is opgenomen: ‘onder gelijkblijvende omstandigheden’. Na de invoering van de Wet straffen en beschermen zijn de omstandigheden gewijzigd. In het requisitoir is daarom niet vierentwintig jaren gevangenisstraf als uitgangspunt genomen, maar twintig jaren gevangenisstraf, welke met vijftig procent is verminderd tot de uiteindelijke strafeis van tien jaren gevangenisstraf in plaats van twaalf jaren gevangenisstraf. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat het Openbaar Ministerie daarmee een grotere korting op de strafeis heeft gegeven dan de wet toestaat.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij het aangaan van de overeenkomst in 2017 gold de oude regelgeving die erop neerkwam dat een veroordeelde tot een lange gevangenisstraf in beginsel na het uitzitten van twee derde van zijn gevangenisstraf in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Het Openbaar Ministerie en [medeverdachte 1] konden bij het aangaan van de overeenkomst geen rekening houden met de gevolgen die de Wet straffen en beschermen zou hebben voor de uitvoering van de aan [medeverdachte 1] op te leggen straf, omdat de invoering van die wet nog onzeker was. De mogelijkheid dat [medeverdachte 1] na de inwerkingtreding van deze wet bij een gelijkblijvende basis-strafeis in een nadeliger positie zou komen te verkeren dan waar hij op grond van de overeenkomst van uit mocht gaan, is wel onder ogen gezien. Hoewel in de overeenkomst alleen gesproken wordt over de basis-strafeis en niet over de netto uit te zitten gevangenisstraf, acht de rechtbank het aannemelijk dat juist de te verwachten netto gevangenisstraf voor [medeverdachte 1] van belang is geweest bij de vraag of hij de overeenkomst wilde aangaan. In die zin is er dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden die tot gevolg heeft dat de overeenkomst voor [medeverdachte 1] nu anders uitpakt dan hij bij het aangaan van de overeenkomst mocht verwachten. Gelet op het belang dat opgewekt vertrouwen in beginsel gehonoreerd dient te worden is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie in afwijking van de overeenkomst zijn strafeis ter zitting mocht baseren op een basis-strafeis van twintig jaren gevangenisstraf. De rechtmatigheid van de overeenkomst wordt daardoor ook achteraf niet aangetast.
Het niet vervolgen voor bepaalde zaken en de keuzes bij de tenlastelegging Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad leent de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Ditzelfde geldt voor de spiegelbeeldige beslissing om niet te vervolgen. Maatstaf is daarbij of niet geoordeeld kan worden dat een redelijk handelend lid van dat Openbaar Ministerie van vervolging heeft kunnen afzien. Het enkele feit dat die vervolgingsbeslissing een criminele getuige betreft maakt niet dat daardoor de beoordelingsmaatstaf verandert.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hem enige weken na de poging om [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) te vermoorden door middel van een explosief onder zijn auto bij ’t Kalfje in Amsterdam (de zaak Raspvijl) door [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] is gevraagd of hij semtex kon leveren. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het zijn eigen conclusie was dat dit voor een nieuwe aanslag op [slachtoffer 5] bedoeld zou zijn. [medeverdachte 1] heeft daar toen navraag over gedaan bij een contactpersoon maar daar is het wat semtex betreft bij gebleven – deze is, zo verklaart [medeverdachte 1] , nooit door hem geleverd. Omdat de gesprekken die [medeverdachte 1] stelt te hebben gevoerd pas plaatsgevonden zouden hebben na de bomaanslag bij ’t Kalfje, kan de rechtbank niet inzien hoe dat leidt tot een strafbare rol van [medeverdachte 1] in de zaak Raspvijl. Ook los daarvan is niet onbegrijpelijk dat het Openbaar Ministerie heeft afgezien van vervolging, alleen al omdat het in de verklaring van [medeverdachte 1] enkel gaat over gesprekken en steunbewijs ontbreekt.
Voor wat betreft de zaak Zeilboot geldt dat het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het leveren van kentekeninformatie door [medeverdachte 1] op 8 december 2016 onvoldoende is voor een strafbare rol van [medeverdachte 1] bij de moord op [slachtoffer 5] , nu hij vaker kentekeninformatie opvroeg en doorgaf, dit ook gebeurde voor bijvoorbeeld observaties door de politie en hij op dat moment niet wist dat de door hem opgevraagde informatie bedoeld was ten behoeve van de moord op [slachtoffer 5] . Voorts heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat het laten bevragen van kentekens en het doorgeven van die informatie wordt meegewogen in het verwijt van deelname aan de criminele organisatie. De rechtbank acht de beslissing om [medeverdachte 1] niet in de zaak Zeilboot te vervolgen – het dossier in ogenschouw nemend – niet onbegrijpelijk.
Met betrekking tot de zaak Orinoco – een schietincident op 24 december 2010 waarbij [medeverdachte 1] iemand in zijn been geschoten zou hebben – geldt dat het Openbaar Ministerie van het parket Midden-Nederland eind 2022 heeft beslist dat vervolging van [medeverdachte 1] daarvoor niet opportuun is ‘gezien (onder meer) het tijdsverloop, de recente veroordeling van [medeverdachte 1] voor het wapenbezit en de huidige vervolging van [medeverdachte 1] in 26Marengo, alsmede het feit dat de huidige ernstige problematiek op het gebied van cocaïnehandel en de daarmee gepaard gaande geweldsdelicten al alle focus en capaciteit kosten van politie en justitie Midden-Nederland.’
Hoewel er – vooral op basis van de eigen verklaringen van [medeverdachte 1] – ontegenzeggelijk aanwijzingen zijn dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan Opiumwetdelicten, valt de beslissing van het Openbaar Ministerie om hem daar niet voor te vervolgen zonder meer binnen de beoordelingsvrijheid die het ten aanzien daarvan heeft. Het opsporingsonderzoek heeft zich immers niet hierop gericht, maar op een groter belang, namelijk een groot aantal moorden en pogingen daartoe, voorbereidingshandelingen voor moorden en een criminele organisatie die zich met moorden bezighield. Die beslissing van het Openbaar Ministerie beoordeelt de rechtbank niet als een ontoelaatbare toezegging.
Voor geen van de door de verdediging genoemde kwesties – het niet vervolgen van [medeverdachte 1] in de zaken Zeilboot/Raspvijl en Orinoco, het niet vervolgen voor Opiumwetdelicten – geldt derhalve dat de door het Openbaar Ministerie genomen beslissingen onbegrijpelijk zijn en buiten de beoordelingsvrijheid vallen die het Openbaar Ministerie toekomt. Dit geldt ook voor de (andere) keuzes die het Openbaar Ministerie gemaakt heeft bij het opstellen van de tenlasteleggingen. De keuze om [medeverdachte 1] in de zaak Roos/Doorn alleen in de subsidiaire variant voor voorbereiding van de moord op [betrokkene 7] te vervolgen is – nu hij na de (vergis)moord op [slachtoffer 6] is gestopt met die voorbereidingen – niet onbegrijpelijk. Dit geldt ook voor de keuze om hem in de zaak Kreta niet te vervolgen voor voorbereiding van moord op [betrokkene 3] en [betrokkenen 1 en 2] , nu hij over de zaak Kreta uitgebreide verklaringen heeft afgelegd en het zwaartepunt van zijn voorbereidingshandelingen duidelijk lag bij [slachtoffer 1] . Dat het Openbaar Ministerie hierover – in strijd met het in artikel 5 lid 1 en 2 van de Aanwijzing verwoorde immuniteitsverbod – toezeggingen heeft gedaan aan dan wel afspraken heeft gemaakt met [medeverdachte 1] , is bovendien gesteld noch aannemelijk geworden.
Begunstiging levenspartner [medeverdachte 1] ? De verdediging stelt dat uit de berichten in de hiervoor genoemde iPhone blijkt dat de levenspartner van [medeverdachte 1] spreekt over maandelijkse toelagen, gelden die verborgen werden, een huis in Marokko dat zou worden gekocht en een auto, waarbij er ontevredenheid is over de auto. Dit zijn financiële voordelen voor de levenspartner die in strijd zijn met artikel 5 lid 7 van de Aanwijzing, aldus de verdediging.
Vast staat dat de partner van [medeverdachte 1] – door buiten haarzelf liggende omstandigheden – uit haar normale leven is weggerukt en in een beveiligingsprogramma terecht is gekomen. Dat de situatie waarin zij verkeert met zich kan brengen dat zij van de overheid een toelage en bepaalde voorzieningen krijgt, wekt geen bevreemding. De berichten waar de verdediging op wijst bieden geen ondersteuning voor de stelling dat er daarbij sprake zou zijn van een verboden toezegging aan [medeverdachte 1] door het begunstigen van zijn levenspartner.
Ongemoeid laten van financieel voordeel (uit drugshandel, liquidaties, chantage en witwaspraktijken)? De verdediging stelt dat [medeverdachte 1] niet geconfronteerd is met een ontnemingsvordering en dat hij geen vragen hoefde te beantwoorden over drugshandel, zijn financiële voordeel en zijn – uit de berichten in de iPhone naar voren komende – chantage- en afpersingspraktijken. De verdediging verzuimt echter te onderbouwen waarom dit op een ongeoorloofde toezegging aan de kroongetuige zou wijzen. Op grond van de kroongetuigenovereenkomst is het duidelijk waarover [medeverdachte 1] verplicht is te verklaren. Ten aanzien van ander (vermeend) strafbaar handelen dan de dealfeiten heeft hij geen verklaringsplicht. Over eventueel financieel voordeel dat hij gehad heeft als gevolg van de dealfeiten is hij op grond van de overeenkomst wél verplicht te verklaren. De rechtbank constateert dat hij dat ook gedaan heeft en dat het enige financiële voordeel dat hij – naar eigen zeggen – heeft gehad € 5.000,- was voor zijn rol in de zaak Tennis. De keuze om ten aanzien van dit bedrag af te zien van een ontnemingsvordering past – gezien de hoogte van het bedrag, afgezet tegen de aard en de omvang van de verdenkingen waarvoor [medeverdachte 1] wel vervolgd wordt – binnen de ruime beoordelingsvrijheid die het Openbaar Ministerie toekomt. Van een beslissing die zo onbegrijpelijk is dat deze moet worden gezien als een ontoelaatbare, verkapte tegenprestatie voor het afleggen van zijn verklaringen is geen sprake.
Is de bepaling in artikel 4.2 van de overeenkomst een ongeoorloofde toezegging? Artikel 4.2 van de kroongetuigenovereenkomst luidt als volgt:
‘Zover de officier van justitie van mening is dat sprake is van de onder 4.1 sub a genoemde omstandigheid, zal hij zulks aangeven bij de raadsman van de getuige alsmede de getuige zelf en de getuige in staat stellen om binnen een redelijke termijn alsnog de voorwaarde uit de overeenkomst na te komen.’
Dit artikel verwijst naar het in artikel 4.1 sub a van de overeenkomst geformuleerde recht van de officier van justitie om deze schriftelijk te ontbinden in het geval dat de getuige enige voorwaarde uit de overeenkomst niet, niet volledig of niet naar behoren nakomt. De stelling van de verdediging dat er een extra begunstiging zit in deze bepaling kan de rechtbank niet volgen.
De verplichtingen van [medeverdachte 1] zijn in de overeenkomst als volgt omschreven:
1.1 De getuige verplicht zich vanaf de datum van ondertekening van deze overeenkomst telkens overeenkomstig de hem door of vanwege het College van Procureurs-Generaal of de officier van justitie gegeven aanwijzingen onvoorwaardelijk zijn medewerking te verlenen aan het afleggen van (nadere) verklaringen tegenover leden van het Openbaar Ministerie of door of vanwege de officier van justitie aangewezen ambtenaren als bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering. De verplichting tot het afleggen van deze (nadere) verklaringen heeft betrekking op de misdrijven die worden beschreven in de (kluis)verklaringen die als bijlage bij deze overeenkomst zijn gevoegd.
1.2 Een zelfde verplichting als onder 1.1 genoemd bestaat ten aanzien van het afleggen van getuigenverklaringen tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in enig arrondissement en/of de strafkamer van enige rechtbank en/of de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in enig ressort en/of de strafkamer van enig gerechtshof in het kader van de strafrechtelijke vervolging, waaronder begrepen het op naam en zonder vermomming afleggen van verklaringen in een openbare terechtzitting, tenzij het Openbaar Ministerie vermomming noodzakelijk acht.
1.3 De getuige zal bij gelegenheid van de hiervoor onder 1.1 en/of 1.2 genoemde verhoren niet weigeren te verklaren over zijn eigen (al dan niet strafrechtelijk relevante) betrokkenheid bij de feiten die worden genoemd in de (kluis)verklaringen zoals neergelegd in de bijgevoegde processen-verbaal. Hij zal zijn verklaringen zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid afleggen. De getuige doet afstand van het hem als verdachte toekomende verschoningsrecht als bedoeld in artikel 219 Wetboek van Strafvordering. Met betrekking tot onderwerpen die niet worden genoemd in de (kluis)verklaringen geldt het verschoningsrecht van de getuige onverkort.
1.4 De getuige verklaart door ondertekening van deze overeenkomst dat de inhoud van zijn (kluis)verklaringen, zoals deze blijkt uit bijgevoegde processen-verbaal naar zijn beste weten volledig op waarheid berust.
1.5 De getuige zal vanaf het moment van ondertekening van deze overeenkomst, behoudens het onder 1.6 gestelde, op geen enkele wijze tegenover derden, met uitzondering van zijn raadsman, zijn partner en zijn naaste familie, melding maken van deze overeenkomst en de (inhoud van) de daarin bedoelde verklaringen.
1.6 De getuige zal rechtstreeks noch door middel van een derde, onder wie zijn raadslieden, anders dan tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in enig arrondissement en/of de raadsheer- commissaris in enig resort en/of in een (openbare) terechtzitting van de strafkamer van enige rechtbank of gerechtshof, dan wel ingevolge enige (andere) wettelijke verplichting, mededeling doen over de totstandkoming van deze overeenkomst en de wijze waarop aan deze overeenkomst uitvoering wordt gegeven. De getuige zal geen mededeling doen over (aspecten van) getuigenbescherming(smaatregelen).
Slechts bij de eerste drie verplichtingen – het onvoorwaardelijk zijn medewerking verlenen aan het afleggen van nadere verklaringen over de dealfeiten tegenover de recherche (1.1), tegenover rechters (1.2) en het bij die verhoren niet mogen weigeren te verklaren over zijn eigen betrokkenheid bij de dealfeiten en het zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid verklaren (1.3) – is het niet, niet volledig of niet naar behoren nakomen herstelbaar. Bij niet-nakoming van de overige verplichtingen, waarbij met name de onder 1.4 opgenomen verplichting voor [medeverdachte 1] dat de inhoud van zijn (kluis)verklaringen naar zijn beste weten volledig op waarheid berust in het oog springt, is niet-nakoming onherstelbaar. Naar haar aard kan een bepaling als artikel 4.2 slechts betrekking hebben op herstelbaar niet nakomen. Echter, ook zonder deze bepaling vloeit uit de artikelen 6:265 jo. 6:82 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voort dat bij dergelijk niet nakomen pas tot ontbinding van de overeenkomst kan worden overgegaan nadat de schuldenaar een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen die termijn uitblijft. Een dergelijke contractsbepaling voegt dus niets toe. De stelling van de verdediging dat artikel 4.2 een vrijbrief is om te liegen en daarmee een ongeoorloofde toezegging van het Openbaar Ministerie, is derhalve onjuist.
4.1.4.3 Samenvatting en conclusie
Uit het hiervoor besprokene volgt dat de kroongetuigenregeling niet onjuist is toegepast door het Openbaar Ministerie en dat er geen aanwijzingen zijn dat aan [medeverdachte 1] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. Daarbij geldt dat de overeenkomst met [medeverdachte 1] betrekking heeft op feiten als bedoeld in artikel 226g Sv en het Openbaar Ministerie het naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een overeenkomst met [medeverdachte 1] te komen. Hij kon immers verklaren over een aantal voltooide en mislukte liquidaties waarvan de opsporing op een dood spoor was beland en zonder zijn verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot resultaat had geleid. Zijn verklaringen behelsden bovendien de vermeende opdrachtgever en het middenkader, die tot op dat moment niet of nauwelijks in beeld waren bij justitie. Door de verklaringen van [medeverdachte 1] kon zicht worden verkregen op een nog actieve criminele organisatie (zie hoofdstuk 4.5 Zaaksdossier 140 Sr (criminele organisatie)) die (mede) als oogmerk had het plegen van moorden, die tot dan toe onder de radar was gebleven. Ook in onderling verband en samenhang bezien is er geen sprake van een overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie of het uitsluiten van de verklaringen van [medeverdachte 1] van het bewijs op die grond niet slagen.
4.1.5 Betrouwbaarheid van de kroongetuige
4.1.5.1 Verweer van de verdediging
Kern van het verweer van de verdediging is de stelling dat uit de bewoordingen van de wet en de Aanwijzing voortvloeit dat niet alleen de verklaringen van de kroongetuige op betrouwbaarheid dienen te worden beoordeeld, maar ook de persoon van de kroongetuige. Daarbij heeft de verdediging in de eerste plaats gewezen op getuigen die [medeverdachte 1] omschrijven als een (pathologische) leugenaar. Ook wijst de verdediging op de wijze waarop [medeverdachte 1] (volgens de verdediging) overkomt als hij door rechters verhoord wordt (snel pratend, op het eerste oog betrouwbaar, maar ijskoud en zonder spijt) en het beeld dat opstijgt uit zijn iPhone-berichten (een nare houding naar zijn familie inzake getuigenbescherming, een schaker, een manipulator, ijskoud, iemand die aangeeft een boef te blijven, iemand die zich diffamerend uitlaat over de medewerkers van het Team Getuigenbescherming (TGB) en die het onderste uit de kan wil). Het beeld dat volgens de verdediging blijft hangen is een kroongetuige die enkel oog heeft voor zijn eigen belang, die zich superieur voelt, meedogenloos (over de ruggen van derden) en manipulatief is, die volgens eigen zeggen altijd crimineel zal blijven en die bereid is tot leugens voor eigen bestwil. Daarnaast heeft de verdediging zich uitgeput in het fileren van de vele verklaringen van de kroongetuige en daarbij gewezen op vele inconsistenties, ongerijmdheden dan wel onwaarschijnlijkheden, speculaties en – in haar ogen – kennelijke leugens in deze verklaringen. De conclusie van de verdediging is dat de kroongetuige niet betrouwbaar is en dat zijn verklaringen op vele punten onwaar zijn en daarom niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
4.1.5.2 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een crimineel is, en dat blijkt ook uit het dossier. Ook heeft hij tijdens het proces onder ede tegenover de rechtbank gelogen over de telefoons die hij in zijn cel heeft gehad en heeft hij lange tijd gewacht met het beantwoorden van bepaalde vragen, terwijl duidelijk was dat hij die vragen wel moest beantwoorden. [medeverdachte 1] heeft nadien telkens uitleg gegeven over zijn beweegredenen voor zijn handelen tijdens die verhoren. Wat hier ook allemaal van zij – voor de beoordeling door de rechtbank is het uiteindelijk niet relevant. Waar het om gaat is of de verklaringen die [medeverdachte 1] over de dealfeiten heeft afgelegd betrouwbaar zijn. Het is niet aan de rechtbank om een oordeel te geven over het karakter of de rechtschapenheid (of het gebrek daaraan) van de persoon [medeverdachte 1] . Kennisname door de rechtbank en de procespartijen van een (al dan niet bestaand) psychologisch rapport dat (in een ander kader dan het kader van zijn strafzaak) over [medeverdachte 1] zou zijn opgemaakt acht de rechtbank daarom niet relevant. [medeverdachte 1] is een criminele getuige. Dat gegeven en de omstandigheid dat hij zelf van (betrokkenheid bij) zeer ernstige strafbare feiten wordt verdacht en het Openbaar Ministerie met hem een verklaringsovereenkomst heeft gesloten in ruil voor strafvermindering, noopt bij gebruik van zijn verklaringen voor het bewijs uiteraard tot behoedzaamheid. De in artikel 360 lid 2 Sv geformuleerde opdracht van de wetgever aan de rechter om in dat geval daarvoor in het bijzonder reden te geven is ingegeven door het aan de figuur van de kroongetuige verbonden risico. Immers, de voordelen die de kroongetuige uit hoofde van de met hem gemaakte afspraken (kunnen) toevallen bergen het risico in zich dat die getuige kan menen er voordeel bij te hebben om in meer of mindere mate niet naar waarheid te verklaren.
Los van het bovenstaande geldt dat de rechter op grond van artikel 344a lid 4 Sv het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan aannemen op grond van verklaringen van (kort gezegd) kroongetuigen. Die bepaling verzet zich er echter niet tegen dat de bewezenverklaring in beslissende mate wordt aangenomen op grond van de verklaring van een kroongetuige.
De verklaringen van [medeverdachte 1] dienen dus kritisch bekeken te worden. Daarbij geldt voor de rechtbank dat de kluisverklaringen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid een sleutelrol vervullen, nu van deze verklaringen met de meeste zekerheid aangenomen kan worden dat ze niet zijn beïnvloed door voortschrijdende kennis van het dossier en mediaberichten en andere invloeden die (gewild of ongewild) de authenticiteit van verklaringen kunnen beïnvloeden. [medeverdachte 1] heeft in de periode van januari tot en met mei 2017 in de kluisverklaringen zeer uitgebreid verklaard over de dealfeiten. In deze periode had hij geen toegang tot enig dossier en ook geen toegang tot openbare bronnen (los van de toegang tot Google Maps of Google Street View tijdens verhoren, om bijvoorbeeld een locatie aan te kunnen wijzen). Hij heeft dus enkel uit zijn geheugen kunnen putten. De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] in zijn kluisverklaringen buitengewoon gedetailleerd heeft verklaard over de zaken waar hij zelf bij betrokken zegt te zijn geweest (te weten Kreta, Tennis, Roos/Doorn en de criminele organisatie), zowel over zijn eigen rol als over de rollen van medeverdachten. Over de andere dealfeiten – waar hij niet zelf bij betrokken is geweest – heeft hij eveneens uitgebreid verklaard en daarbij ook steeds aangegeven wat zijn bronnen van wetenschap waren (doorgaans van horen zeggen, waarbij zijn bronnen veelal ‘de straat’, [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] waren).
[medeverdachte 1] wist dat zijn verklaringen in aanloop naar een mogelijke kroongetuigenovereenkomst zoveel mogelijk geverifieerd zouden worden en dat leugens over zijn eigen rol (door deze kleiner te maken) of de rollen van anderen (door hen onterecht te beschuldigen) een kroongetuigenovereenkomst in gevaar konden brengen. Wat hij niet wist, was dat de Ennetcom-server en een deel van de PGP-safe-server gekopieerd zouden worden en dat in de periode na het afleggen van de kluisverklaringen een zeer grote hoeveelheid PGP-berichten rondom de dealfeiten boven tafel zou komen en dat deze PGP-berichten ook bij de verificatie van zijn verklaringen konden worden betrokken. De rechtbank constateert dat juist deze PGP-berichten de verklaringen van [medeverdachte 1] op veel punten (vaak tot in de details) ondersteunen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] tijdens de vele verhoren – bij de recherche, bij de rechter-commissaris en op zitting – consistent is blijven verklaren over de dealfeiten, zijn eigen rol en de rollen van anderen. De conclusie van de verdediging van [medeverdachte 7] dat [medeverdachte 1] een groot aantal evidente onwaarheden heeft verklaard onderschrijft de rechtbank derhalve niet. De rechtbank constateert dat deze beweerdelijke evidente onwaarheden voor zover het de dealfeiten betreft telkens (onderdelen van) verklaringen van [medeverdachte 1] betreffen die geen of weinig ondersteuning vinden in andere bewijsmiddelen. Dat maakt het echter geen onwaarheden. De omstandigheid dat een (deel van een) verklaring niet of niet geheel geverifieerd kan worden, maakt niet dat deze gefalsificeerd (en dus onwaar) is. Het kan uiteraard wel met zich brengen dat de bewijskracht van (dat deel van) die verklaring minder groot is.
De rechtbank beschouwt [medeverdachte 1] gezien het voorgaande als een betrouwbaar verklarende getuige, waar het gaat over strafbare feiten die aan hem en zijn medeverdachten in de zaak Marengo ten laste zijn gelegd. Uiteraard moet de rechtbank bij de beoordeling van de zaaksdossiers steeds onderzoeken of de voor het bewijs relevante onderdelen van de verklaringen van [medeverdachte 1] de betrouwbaarheidstoets kunnen doorstaan. Per zaaksdossier zal, voor zover de kroongetuige daarover voor de verdachten belastend heeft verklaard, nader worden ingegaan op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] .
4.1.6 Prejudiciële vragen Hof van Justitie EU?
De rechtbank begrijpt uit de dupliek van de verdediging van [medeverdachte 16] dat voorwaardelijk is verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie EU over – samengevat – de vraag of de beperkingen voor de verdediging om de financiële afspraken met de kroongetuige te kunnen controleren, onder meer tijdens de ondervraging van de kroongetuige, zich nog verdragen met een doeltreffend proces.
De rechtbank komt, gelet op de voorgaande beslissing, toe aan de beoordeling van dit verzoek. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen grond voor het stellen van prejudiciële vragen. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en wijst het verzoek daarom af.
4.2 PGP-bewijs
In het dossier bevindt zich een groot aantal PGP-berichten. Deze zijn afkomstig van in Canada bij het Nederlandse bedrijf Ennetcom veiliggestelde data (Ennetcom-data) en van in Costa Rica bij het bedrijf Rack Lodge S.A. veiliggestelde data (PGP-safe-data). De PGP-berichten dienen te worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Dit betekent dat deze berichten alleen voor het bewijs kunnen worden gebruikt in samenhang met andere bewijsmiddelen.
Bij het gebruik van de PGP-berichten voor het bewijs past behoedzaamheid. De rechtbank is zich ervan bewust dat veelal sprake is van incomplete PGP-communicatie. Dit komt in de eerste plaats doordat op de servers niet alle communicatie meer te vinden was vanwege het retentiebeleid van de aanbieder van de dienst.
Verder geldt dat de meeste verdachten hebben ontkend de (enige) gebruiker van een bepaald PGP-account te zijn, dan wel zich op hun zwijgrecht hebben beroepen. Slechts enkele verdachten hebben duiding gegeven aan de inhoud van de berichten. In de berichten wordt soms onduidelijk gesproken. In sommige gevallen zijn conversaties onvolledig. In een deel van de conversaties ontbreken zelfs alle berichten van een van de deelnemers. De context van de berichten is dan ook niet steeds duidelijk. Daar staat tegenover dat voor de bewijswaarde relevant is dat personen die een versleutelde berichtendienst gebruikten zich onbespied waanden en vaak openlijk communiceerden over waar ze mee bezig waren, zonder pogingen dit te verhullen. Ook dat weegt de rechtbank mee bij de beoordeling.
4.3 PGP-identificatie
4.3.1 Identificatie e-mailadressen verdachten Marengo
De rechtbank heeft op basis van de processen-verbaal van identificatie – en in voorkomende gevallen op basis van overige informatie in het dossier en/of wat is besproken ter terechtzitting – vastgesteld wie de gebruiker van een PGP-e-mailadres was. Ook is op basis daarvan vastgesteld of, en zo ja onder welke bijnamen een bepaalde gebruiker bekend stond of werd opgeslagen. In bijlage 2 bij dit vonnis is een overzicht opgenomen van deze PGP-e-mailadressen en de gebruikers met hun eventuele bijnamen.
De rechtbank zal hierna ten aanzien van [verdachte] aan de hand van de vindplaats in het dossier weergeven op grond waarvan is vastgesteld dat hij de gebruiker van een bepaald e-mailadres was. Als die verwijzing naar de vindplaats in het dossier – waar de feiten en omstandigheden die leiden tot de identificatie zijn beschreven – nog tot een inhoudelijke reactie nopen, naar aanleiding van hetgeen door de verdediging is aangevoerd of ambtshalve is geconstateerd, zal de rechtbank daarop hierna ook ingaan.
4.3.2 Identificatie e-mailadressen overige gebruikers
Het dossier bevat een aantal processen-verbaal van identificatie met betrekking tot e-mailadressen die door het Openbaar Ministerie aan andere personen, niet zijnde verdachten in Marengo, worden toegeschreven. In sommige gevallen is de identificatie van de gebruiker(s) van die overige e-mailadressen van belang voor de beoordeling en duiding van conversaties uit de zaaksdossiers en/of voor de koppeling van e-mailadressen aan (Marengo-)verdachten. Om die reden is de rechtbank nagegaan of de identificatie op basis van de in die processen-verbaal van identificatie genoemde feiten en omstandigheden gerechtvaardigd is. De rechtbank komt tot de conclusie dat dit het geval is. Om die reden zijn ook deze overige gebruikers van e-mailadressen in de genoemde bijlage bij dit vonnis opgenomen.
4.3.3 Identificatie e-mailadres [verdachte]
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van identificatie vast dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het e-mailadres [email protected].
4.4 Zaaksdossier Kreta
Op 22 juni 2016 rond 21:52 uur is [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) beschoten op de [straatnaam 1] te Utrecht.
[verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 16] worden allen vervolgd voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en voor het medeplegen van de voorbereiding van moord op [slachtoffer 1] in de periode van 17 april 2016 tot en met 22 juni 2016. Daarnaast is de verdenking gerezen dat ook [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ), [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) doelwit waren van te plegen aanslagen. Met uitzondering van [medeverdachte 1] worden voornoemde verdachten ook vervolgd voor het medeplegen van de voorbereiding van moord op hen in de periode van 17 april 2016 tot en met 22 juni 2016.
4.4.1 Inleiding
Het onderzoek naar de gewelddadige dood van [slachtoffer 1] is indertijd gestart als TGO Kreta. Nadien heeft [medeverdachte 1] (kluis)verklaringen afgelegd en zijn PGP-berichten beschikbaar gekomen die beide in relatie tot dat onderzoek staan. Voor de bewijswaardering acht de rechtbank de volgende onderwerpen van belang: een schets van de voorgeschiedenis, de (kluis)verklaringen van [medeverdachte 1] in relatie tot het onderzoek Kreta, relevante PGP-berichten en andere onderzoeksbevindingen. Hieronder volgt een (beknopte) weergave en de duiding daarvan. Het overzicht met PGP-berichten is chronologisch en begint met het oog op de begrijpelijkheid op een eerder tijdstip dan de ten laste gelegde periode.
4.4.2 Standpunten
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de medeplichtigheid aan moord op [slachtoffer 1] en het medeplegen van voorbereiding van moord op [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bewezen kan worden. De verdediging heeft primair ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit en heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat er, in geval van een bewezenverklaring van de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , slechts sprake kan zijn van medeplichtigheid aan die voorbereiding.
4.4.3 Voorgeschiedenis
[betrokkene 1] is op 24 juni 2015 door de politie gewaarschuwd dat zijn leven gevaar liep en dat er (mogelijk) een baken onder zijn huurauto heeft gezeten.
[betrokkene 3] heeft op 27 juni 2015 aangifte gedaan van bedreiging.
Op 15 september 2015 zijn in het tv-programma Opsporing Verzocht onder meer beelden vertoond van een ontmoeting van twee mannen bij het Carlton President Hotel in Maarssen.
4.4.4 Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft in zijn tweede kluisverklaring op 26 januari 2017 verklaard dat hem is gevraagd mee te helpen met het observeren van [slachtoffer 1] , in de zin van: mocht je hem zien, gelijk melden alsjeblieft. Voorts verklaart hij dat Slager (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 3] ) verklaringen heeft afgelegd en iedereen bij elkaar heeft opgenoemd waardoor iedereen naar hem op zoek was. [medeverdachte 1] heeft een deel van deze verklaringen gelezen op een USB-stick die hij van [medeverdachte 8] heeft gekregen.
[medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 8] altijd buiten de oorlog van [medeverdachte 16] is gehouden en geen nieuwsgierig type was die door gaat vragen. Die houding van [medeverdachte 8] is na het ontvoeringsincident veranderd. [medeverdachte 16] wilde vanaf dat moment gelijk de twee broers Chino aanpakken en [slachtoffer 1] later.
In zijn kluisverklaring van 27 januari 2017 gaat [medeverdachte 1] uitvoeriger in op het onderzoek Kreta.
[medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 7] en hij een discussie hebben gehad over een huis, waarbij [medeverdachte 7] heeft geopperd een van de buurjongens te vragen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens een buurjongen benaderd en hem gezegd dat hij een huis nodig heeft voor een drugsdelict. Via deze buurjongen is een andere jongen uit de buurt gevraagd, die uiteindelijk ook zijn huis in Bilthoven heeft uitgeleend in ruil voor een vakantie van circa € 1.700,-.
[medeverdachte 1] verklaart dat in de dagen kort voor 22 juni 2016 een auto met camera is geplaatst op de [straatnaam 4] met enig zicht op het huis van [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] verklaart dat hij en [medeverdachte 7] dat hebben gedaan. [medeverdachte 7] heeft de beelden uitgelezen, het was moeilijk en heeft niet gewerkt.
[medeverdachte 1] verklaart dat hij op 22 juni 2016 in de nacht of vroege ochtend bericht ontvangt dat zij de hele dag op [slachtoffer 1] gaan zitten en dat waar hij ook is er gelijk actie wordt gezet.
[medeverdachte 1] verklaart dat hij op enig moment een bericht ontvangt van [medeverdachte 8] dat ‘die hond’ thuis is en ook of de spot daar naartoe kan gaan. [medeverdachte 1] is eerst naar de [straatnaam 5] (plek A) gegaan tot de eerdergenoemde buurtbewoner hem daar weer ziet om dan naar plek B te gaan met zicht op de woning. [medeverdachte 7] staat op de [straatnaam 7] (plek C) met zicht op een hek. Dat hek kan [medeverdachte 1] niet in de gaten houden. Een man met een groen shirt (geïdentificeerd als [betrokkene 9] , hierna: [betrokkene 9] ) belt bij [slachtoffer 1] aan en [medeverdachte 1] ziet hem met [slachtoffer 1] naar buiten komen. [medeverdachte 1] informeert meteen [medeverdachte 8] . [slachtoffer 1] en de man met het groene shirt lopen de bocht om. [medeverdachte 1] verklaart dat hij het zicht op hen zou verliezen, maar dat [medeverdachte 7] wel zicht zou hebben als hij naar plek D gaat. [medeverdachte 1] stuurt [medeverdachte 7] hierover bericht en hij is op dat moment naar plek D gegaan. [medeverdachte 7] antwoordt dat hij ze ziet, dat ze staan te praten en vervolgens dat ze terug lopen. [medeverdachte 1] krijgt ze vervolgens inderdaad weer in zicht.
[medeverdachte 1] verklaart verder dat hij toen hij de Platinum Lounge uit liep [medeverdachte 7] met [medeverdachte 6] zag praten en dat [medeverdachte 6] gestrest was. [medeverdachte 1] is weggegaan en krijgt later een bericht van [medeverdachte 7] dat hij naar hem toe komt. Hij kwam vervolgens met [betrokkene 10] naar [medeverdachte 1] en gaf [medeverdachte 1] een stuk of zes of zeven kogels, een flesje met spul erin, een jackje en handschoenen. [medeverdachte 7] vroeg [medeverdachte 1] de kogels schoon te maken en alles te dumpen. Dat heeft hij gedaan. [medeverdachte 7] heeft verteld dat [medeverdachte 6] in paniek was, dat hij de woning (aan de [straatnaam 3] ) geregeld had en dat de bewoner kort na de liquidatie van [slachtoffer 1] naar huis is gegaan en kogels en die spullen heeft gevonden. [medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 7] , als het goed is, erheen is gereden en de spullen heeft aangepakt. [medeverdachte 1] heeft het jasje in een kledingbak gedaan.
[medeverdachte 1] verklaart dat hem met een doorstuurbericht van [medeverdachte 16] door [medeverdachte 8] is gevraagd de woning in Bilthoven op te ruimen. Daar zou een tas met kleding zijn en er zouden ook wapens zijn in de berging. [medeverdachte 1] vindt daar een tasje met twee wapens, een wapen met demper en een Glock 17 of 19. Het wapen met demper herkent [medeverdachte 1] van (een foto van) de zaak Koper.
4.4.5 Duiding van de PGP-berichten in relatie tot voorbereiding moord
Voor de beoordeling van deze zaak zijn berichten uit in beslag genomen telefoons en uit de Marengo-dataset van belang.
4.4.5.1 Periode van oktober tot en met december 2015
Het dossier bevat PGP-berichten van [medeverdachte 12] aan [medeverdachte 11] onder de kop: Berichten over observeren dikkop/groothoofd.
13 oktober 2015
15 oktober 2015
18 oktober 2015
4.4.5.2 Periode van december 2015 tot en met januari 2016
[medeverdachte 16] heeft rond 22 december 2015 een dossier aan [medeverdachte 2] gegeven. Dat blijkt uit onderstaande berichten.
24 januari 2016
In dezelfde periode heeft [medeverdachte 16] een foto van [betrokkene 3] , waarover hij op dat moment kennelijk de beschikking had, aan een onbekend gebleven persoon (gebruiker van het PGP-account [email protected]) verzonden.
29 december 2015
De rechtbank leidt uit de volgende berichten van [medeverdachte 10] af dat hij met [medeverdachte 16] bespreekt dat [betrokkene 3] (wiens bijnaam immers Slager is) heeft gepraat en dat dit gevolgen moet hebben. [betrokkene 3] is kennelijk onvindbaar. De inhoud van het bericht van 19:24 uur sluit aan bij de verklaringen bij de politie van [betrokkene 3] waarin hij [betrokkene 8] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 16] heeft genoemd. De rechtbank gaat ervan uit dat met ‘book’ [betrokkene 8] wordt bedoeld, want zijn bijnaam is Boek, en dat met ‘kale’ [medeverdachte 8] wordt bedoeld, een van zijn bijnamen is Kale. De rechtbank gaat er verder van uit, gezien het verloop van de berichten wat betreft tijdstip en inhoud, dat [medeverdachte 16] reageert op de berichten van [medeverdachte 10] .
7 januari 2016
Dat [medeverdachte 16] en [medeverdachte 10] inderdaad actief met elkaar communiceren wordt bevestigd door latere berichtenwisselingen, waaronder het hieronder genoemde. De rechtbank leidt uit deze berichten af dat [medeverdachte 10] en [medeverdachte 16] ervan uitgaan dat [betrokkene 3] beschermd wordt en dat degenen die hem beschermen in ieder geval met [medeverdachte 16] bezig zijn. [medeverdachte 16] vindt dat ‘we’ (de rechtbank begrijpt: in ieder geval [medeverdachte 16] en [medeverdachte 10] ) informatie over deze personen moeten verzamelen met de bedoeling toe te kunnen slaan.
9 januari 2016
Uit de navolgende berichten van 11 januari 2016 blijkt dat [medeverdachte 8] (bijgenaamd: Steen of Kerdas) [medeverdachte 16] op de hoogte houdt van de verblijfplaats van [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] en twee andere personen. [medeverdachte 16] informeert [medeverdachte 10] daarover. [medeverdachte 10] vermoedt dat [betrokkene 3] daar dan ook zal zijn. [medeverdachte 16] bevestigt dat [betrokkene 3] de dag ervoor ‘mocro’ (de rechtbank begrijpt: Marokko) in is geweest. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 16] op de hoogte is van bewegingen van [betrokkene 3] . De rechtbank gaat ervan uit dat, gelet op de inhoud van het doorgestuurde bericht met tijdsaanduiding 18:28 uur, het proces-verbaal waar [medeverdachte 8] het over heeft een proces-verbaal uit het onderzoek Koper betreft. Dat dossier is eind december 2015 verspreid ten behoeve van de pro formazitting van 14 januari 2016.
11 januari 2016
Tijdens de pro formazitting in de zaak Koper heeft [medeverdachte 11] (bijgenaamd: Piet) de navolgende berichten, waarin door [medeverdachte 14] die hij in zijn telefoon heeft opgeslagen als Brada Bril, verslag wordt gedaan van die zitting, doorgestuurd naar [medeverdachte 16] . [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] zijn daar – mede – onderwerp van gesprek.
14 januari 2016
Het verloop van de pro formazitting van 14 januari 2016 wordt door [medeverdachte 16] en [medeverdachte 10] op 15 januari 2016 besproken, zoals blijkt uit onder andere onderstaande berichten. Uit deze berichten blijkt dat [medeverdachte 16] en [medeverdachte 10] bespreken dat [slachtoffer 1] (die yoego), [betrokkene 1] (chino) en [betrokkene 3] (slager) als getuigen zullen worden gehoord in het onderzoek Koper. De reactie van [medeverdachte 10] komt er op neer dat hij vindt dat een aantal mensen (de rechtbank neemt aan: in ieder geval de genoemde mensen) gedood moeten worden (gaan slapen). [medeverdachte 16] vindt dat hij en [medeverdachte 10] goed met elkaar moeten praten want het is nu een echte oorlog, zij zijn vogelvrij verklaard en dat vraagt om een (re)actie. Later deze dag spreken [medeverdachte 10] en [medeverdachte 16] weer over de getuigen, waaronder [slachtoffer 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] .
15 januari 2016
Uit het dossier blijkt dat op 19 januari 2016 een bestelbus voorzien van tennisstickers in beslag is genomen. Deze bus was uitgerust met software om heimelijk video-opnames te maken. In de bus is een SD-kaart aangetroffen met daarop observatiefoto’s van [betrokkene 13] (hierna: [betrokkene 13] ), een neef van [medeverdachte 16] , bijgenaamd Bolle.
23 januari 2016
[medeverdachte 16] informeert een paar minuten later [medeverdachte 11]
[medeverdachte 16] heeft de observatie van [betrokkene 13] dezelfde avond ook gedeeld met [medeverdachte 5] . Ook hij doet actief onderzoek naar wie er achter de tennisbus zit.
[medeverdachte 2] informeert [medeverdachte 16] over het type auto’s waar [betrokkenen 1 en 2] in rijden en vraagt waar [betrokkene 13] de Volkswagen Golf 4 heeft gezien. De rechtbank gaat ervan uit, gelet op de inhoud van het doorgestuurde bericht van [betrokkene 13] (Bolle n), dat onderstaand bericht van [medeverdachte 16] afkomstig is en een reactie is op de vraag van [medeverdachte 2] .
24 januari 2016
[medeverdachte 2] laat [medeverdachte 16] weten dat zij rond gaan vragen. Uit de berichten blijkt dat [medeverdachte 2] daadwerkelijk bij zijn broer [verdachte] (Brede) navraag doet en diens antwoorden aan [medeverdachte 16] doorstuurt.
[medeverdachte 1] heeft – het is hiervoor al weergegeven – als achtergrond van de moord op [slachtoffer 1] geschetst dat Slager (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 3] ) verklaringen heeft afgelegd over [medeverdachte 16] , [medeverdachte 8] en anderen, waardoor iedereen naar hem op zoek was.
4.4.5.3 Periode van 17 tot en met 19 april 2016
Op 17 april 2016 is [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), bijgenaamd Hak, in IJsselstein doodgeschoten. Dezelfde dag vindt onderstaande berichtenwisseling tussen [medeverdachte 16] en [betrokkene 14] (hierna: [betrokkene 14] ), een contact van hem, plaats. De rechtbank acht deze van belang omdat hierdoor duidelijk wordt dat er een link bestaat tussen [slachtoffer 3] , [betrokkene 3] en [betrokkenen 1 en 2] en dat zij allemaal in verband staan met een kennelijke oorlog. Ook de verklaring van [betrokkene 3] speelt hierbij een rol. De gewelddadige dood van [slachtoffer 3] moet de andere partij duidelijk maken hoe ver [medeverdachte 16] bereid is te gaan in een oorlog. Gelet op de inhoud van de berichten gaat de rechtbank ervan uit dat dit dezelfde oorlog is waar [medeverdachte 16] en [medeverdachte 10] het over hebben in berichten van januari 2016. Wat [medeverdachte 16] betreft gaat [betrokkene 3] dood (slapen), ongeacht of hij zijn verklaring intrekt.
17 april 2016
Uit onderstaande berichten blijkt dat [medeverdachte 16] en [medeverdachte 2] het de dag nadat [slachtoffer 3] vermoord is over hem hebben, hij was een vriend van [betrokkenen 1 en 2] . [medeverdachte 2] noemt deze mensen ratten en honden.
18 april 2016
4.4.5.4 Periode van 20 mei tot en met 1 juni 2016
Door [medeverdachte 1] is verklaard dat zich ergens in mei 2016 bij de Platinum Lounge in Utrecht een situatie heeft voorgedaan waardoor gedacht werd dat [medeverdachte 8] ontvoerd zou worden en dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] daarbij betrokken waren.
20 mei 2016
Over de kwestie in de laatste chats rond een persoon die twee ton (van [medeverdachte 6] / [medeverdachte 6] ) wil en aan de deur is geweest (by [medeverdachte 6] ze broer) ontspint een discussie tussen [medeverdachte 16] en [medeverdachte 8] . De rechtbank hecht hier belang aan omdat de berichten duidelijk maken dat [medeverdachte 16] over zichzelf zegt dat hij alles weet, informatie verzamelt en mensen naar de hel stuurt, dat dat zijn werk is geworden, terwijl [medeverdachte 8] alleen zou weten wat op straat is te horen.
[medeverdachte 16] laat vervolgens kort na elkaar aan [medeverdachte 8]
[medeverdachte 16] en [medeverdachte 10] bespreken een dag later ook de bijna ontvoering van [medeverdachte 8] . Weliswaar ontbreken de antwoorden van [medeverdachte 10] , maar uit de inhoud van de berichten leidt de rechtbank af dat hij heeft geantwoord. [medeverdachte 16] benoemt in de berichten dat [medeverdachte 8] pas na dit incident wil dat [medeverdachte 16] en [medeverdachte 10] (wy) [betrokkene 3] pakken en dat zij klaar staan voor [medeverdachte 8] . Het is gebeurd bij de zaak van zijn kleine, de rechtbank begrijpt hieruit dat de Platinum Lounge wordt bedoeld. [medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 16] vanaf dat moment de twee broers [betrokkene 1] (Chino) wil aanpakken en [slachtoffer 1] later.
21 mei 2016
[medeverdachte 8] heeft diezelfde dag contact met zijn broer [medeverdachte 9] (die door [medeverdachte 8] is opgeslagen onder de naam Hary). Deze denkt mee met [medeverdachte 8] en stelt voor om een zender onder de auto van [betrokkene 1] (chinees) te plaatsen om op die manier bij [betrokkene 3] uit te komen. Dat gaat niet omdat [betrokkene 3] in Spanje is. [medeverdachte 8] laat zijn broer [medeverdachte 9] weten dat hij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wil pakken om daarmee een boodschap af te geven. [medeverdachte 9] wil dan weten wat [medeverdachte 16] (die kleine) erover zegt.
Op 23 mei 2016 stuurt [medeverdachte 16] een bericht van [medeverdachte 8] (Cold stone) door aan [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 8] beschrijft wat er is gebeurd tijdens het ontvoeringsincident. Hij was in de Platinum Lounge (zaak van mijn broetje). [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] waren daar ook (Z en M). [medeverdachte 7] heeft [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) een bericht gestuurd. Vanaf een trap buiten is hij in de gaten gehouden door een broer van [betrokkene 1] ( [betrokkene 1] ), die met [betrokkene 3] (slager) en [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) gaat.
23 mei 2016
[medeverdachte 16] heeft op 23 mei 2016 uitgebreid contact over de kwestie met [medeverdachte 2] , hij wil dat [betrokkenen 1 en 2] , [betrokkene 3] en [slachtoffer 1] gedood worden. [betrokkene 2] (die kk broertje van chino’) is degene die aan het posten was. [medeverdachte 16] vraagt [medeverdachte 2] om hulp om deze mensen te plaatsen zodat zij meteen gedood kunnen worden. Hij vraagt [medeverdachte 2] ook in welke volgorde hij vindt dat zij gedood moeten worden. [medeverdachte 16] zal zijn schutters (heads) sturen en wil een chauffeur (ryder) van [medeverdachte 2] , omdat zijn mensen de weg kennen. [medeverdachte 16] heeft ook twee auto’s (fietsen) staan en wil er met spoed vier bij. [medeverdachte 16] regelt de rest zelf. Hij heeft alles klaar en het liefst pakt hij [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tegelijk, desnoods met twee teams. [medeverdachte 16] heeft er al een team op zitten en binnen drie uur staat alles klaar. Uit de berichten maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 2] daadwerkelijk een chauffeur zal leveren. Hij heeft [medeverdachte 16] ook voorgesteld een zender te gebruiken, welk aanbod is afgeslagen. Uit het bericht van 11:27 uur maakt de rechtbank verder op dat [medeverdachte 2] het adres van [betrokkene 1] heeft gegeven aan [medeverdachte 16] en dat [medeverdachte 16] hem gevraagd heeft ook het adres van [betrokkene 2] te geven. Uit een doorstuurbericht van [medeverdachte 16] , via [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 9] , van 11:30 uur (dat verderop in dit vonnis is opgenomen) blijkt dat [medeverdachte 16] een paar minuten later ook weet waar [betrokkene 2] woont.
Diezelfde dag is er contact tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] . [medeverdachte 8] wil zijn broer toevoegen aan zijn SkyECC contactenlijst en stuurt hem vervolgens (op zijn SkyECC e-mailadres) doorstuurberichten van [medeverdachte 16] . De antwoorden van [medeverdachte 9] ontbreken, maar uit de context leidt de rechtbank af dat hij geantwoord heeft. [medeverdachte 16] laat in de doorstuurberichten weten dat [betrokkenen 1 en 2] en [slachtoffer 1] zullen worden gedood, dat [medeverdachte 8] beter weg kan gaan en dat ‘u kleintjes’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] ) goed moeten opletten (of ze die [betrokkene 9] in hun zaak zien). [medeverdachte 8] informeert [medeverdachte 9] over wat er gaande is, over de auto en locatie van [betrokkene 1] en de woonplaats van [betrokkene 2] .
Nadat [medeverdachte 8] de gegevens over [betrokkene 1] heeft ontvangen van [medeverdachte 16] vraagt hij aan [medeverdachte 7] of [betrokkene 10] (Spanjaard) hem kan helpen met observatie. Uit het daarop volgende bericht van [medeverdachte 8] leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 7] iets of iemand anders voorstelt.
Uit onderstaande berichten van [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 10] maakt de rechtbank op dat laatstgenoemde inmiddels bezig is geweest met het regelen van schutters, maar dat zij vooruit betaald willen worden. De reactie van [medeverdachte 16] is dat als iemand niet dood is (‘slaapt’) er niet wordt betaald. [medeverdachte 10] moet van [medeverdachte 16] een kennelijke tussenpersoon duidelijk maken dat de auto’s (fietsen), wapens (yzer) en chauffeur (onze driver) van de kant van [medeverdachte 10] en [medeverdachte 16] zijn en dat de schutters (heads) van de kant van die persoon zijn.
[medeverdachte 16] stuurt vervolgens [medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] informatie (door) over de auto waar [betrokkene 2] in rijdt. Uit de berichten van [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 2] blijkt dat ook zij het (weer) over de voorgenomen actie tegen [betrokkenen 1 en 2] (die zyn makkelijk) en [slachtoffer 1] hebben gehad.
[medeverdachte 5] heeft op hetzelfde moment contact met [medeverdachte 9] over de vier automatische wapens die hij naar hem moet brengen.
[medeverdachte 8] heeft ondertussen de autogegevens van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] aan [medeverdachte 9] en [medeverdachte 7] doorgegeven. De rechtbank stelt aan de hand van onderstaande berichten, waaronder die van [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 10] , vast dat [medeverdachte 8] de gegevens aan zijn broers [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] heeft doorgegeven zodat zij de auto’s kunnen herkennen als deze in de buurt (van de Platinum Lounge) zijn.
Die avond stuurt [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 9] de opdracht van [medeverdachte 16] door om de (via [medeverdachte 5] ) ontvangen wapens goed schoon te maken en twee ervan klaar te zetten met extra magazijnen. [medeverdachte 9] doet dat en overlegt hierover met [medeverdachte 8] . De vraag welke twee hij moet klaarzetten stuurt [medeverdachte 8] door aan [medeverdachte 16] en zijn instructies worden door [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 9] doorgestuurd. Het worden twee korte wapens met extra magazijn.
Inmiddels heeft [medeverdachte 2] een chauffeur geregeld en [medeverdachte 16] een schutter. Dat blijkt uit het volgende bericht van 18:26 uur en de hierna te bespreken berichten van 24 mei 2016. [medeverdachte 16] legt [medeverdachte 2] weer de vraag voor wie ze zullen doden (doen), of alle twee. [medeverdachte 8] heeft een auto beschikbaar, die goed is als overstap. Alles is klaar voor morgen, maar [medeverdachte 16] wil meteen door en daarom zijn er snelle auto’s (ook) extra nodig.
De volgende dag – 24 mei 2016 – gaan de voorbereidingen verder. [medeverdachte 10] moet van [medeverdachte 16] 19 stuks munitie (bonen) pakken, schoonmaken en aan de schutter (head) geven als hij hem afzet bij de chauffeur (ryder) van [medeverdachte 2] (SZ). De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 10] het wegbrengen van de schutter overdraagt aan [medeverdachte 5] , omdat hij 15 minuten later daarover rechtstreeks contact heeft met [medeverdachte 2] . Uit dat bericht (van 14:39 uur) blijkt dat [medeverdachte 5] zich ervan bewust is dat hij een schutter vervoert.
24 mei 2016
Het volgende bericht van [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 2] van 25 mei 2016 sluit hierop aan.
Twee dagen later – op vrijdag 27 mei 2016 – blijkt uit de chats met een niet geïdentificeerde PGP-gebruiker ([email protected]) dat nog niet alles gereed is, maar dat [medeverdachte 16] uiterlijk zondag actie wil (dan stuur ik iedereen mocro hell). Zijn schutters (myn heads) kunnen kennelijk niet wachten op de plek waar zij zijn. Daaruit leidt de rechtbank af dat deze schutters op dat moment dus wel geregeld zijn. [medeverdachte 16] wil nog zelf twee spotters sturen en verwacht twee auto’s (BMW 545). Een BMW staat klaar, de ander wordt nog gestolen en als dat niet lukt is er nog een zwarte BMW die wel al kan worden afgegeven.
27 mei 2016
Die zondag – 29 mei 2016 – is er veel berichtenverkeer. [medeverdachte 2] vraagt in de ochtend aan [verdachte] een vuurwapen (gtje) af te geven en hij geeft hem instructies over het schoonmaken van magazijnen en munitie. [verdachte] doet dat en geeft de problemen die hij hierbij ondervindt door aan [medeverdachte 2] , die dit op zijn beurt bespreekt met [medeverdachte 16] . Als alles nagekeken is zal het wapen rond 16:00 uur aan [medeverdachte 5] worden afgegeven, laat [medeverdachte 16] weten, en uit het bericht van 13:11:50 uur blijkt dat [medeverdachte 2] dat ook aan zijn broer, [verdachte] , heeft doorgegeven.
Vervolgens informeert [medeverdachte 16] naar wapens (ratelslang en bazo, de rechtbank begrijpt: een automatisch vuurwapen en bazooka) die [medeverdachte 2] kennelijk nog van hem heeft. [medeverdachte 2] heeft daarnaast ook zelf nog wat wapens (paar aktjes) voor [medeverdachte 16] . [medeverdachte 2] moet alles klaarzetten want [medeverdachte 16] gaat beginnen met die hoerenkinderen, waaruit de rechtbank opmaakt – zie ook de berichten van 13:10:09 uur en 13:11:51 uur – dat daarmee wordt bedoeld het doden van [slachtoffer 1] en [betrokkenen 1 en 2] . Rond 16:00 uur kan [verdachte] de wapens afgeven aan [medeverdachte 5] .
Kort hiervoor heeft [medeverdachte 8] met een doorstuurbericht van [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 9] laten weten dat de twee automatische wapens (kalas) met extra magazijnen aan [medeverdachte 5] moeten worden gegeven. Ook stuurt hij [medeverdachte 9] het bericht van [medeverdachte 16] door om voor een alibi te zorgen. [medeverdachte 5] stuurt net als op 24 mei 2016 iemand anders naar [medeverdachte 9] , nu om wapens op te halen, en met die persoon en [medeverdachte 9] onderhoudt [medeverdachte 5] contact over zijn aankomsttijd. [medeverdachte 8] controleert bij [medeverdachte 9] nog of er geen DNA op de wapens zit, niet van [medeverdachte 9] maar ook niet van hemzelf. Hij heeft de dag ervoor het wapen meegenomen in de auto en daar was [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) bij aanwezig. De rechtbank stelt vast dat dit overeenkomt met de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij samen met [medeverdachte 8] automatische vuurwapens heeft getest vanuit de auto.
Intussen heeft [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 2] gevraagd na te laten gaan of [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] samen zijn. [medeverdachte 2] is zelf ook aan het posten en geeft informatie aan [medeverdachte 16] over de locatie van [slachtoffer 1] . [medeverdachte 16] laat weten dat ze vandaag hun laatste ronde maken en even later dat zij krijgen wat ze nog nooit hebben gezien. De rechtbank concludeert dat het de bedoeling is [slachtoffer 1] en zo mogelijk [betrokkene 1] deze dag te doden. [medeverdachte 2] geeft door dat [slachtoffer 1] op (de rechtbank begrijpt) de [straatnaam 2] is. [medeverdachte 16] vraagt of [medeverdachte 2] iemand heeft om [slachtoffer 1] in de gaten te houden als hij weggaat en met welke auto hij dan vertrekt omdat [medeverdachte 16] hem niet wil (laten) liquideren op de [straatnaam 2] . [medeverdachte 2] houdt [slachtoffer 1] zelf in de gaten en krijgt ook informatie van een ander (Age m). [medeverdachte 2] geeft informatie over [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] door aan [medeverdachte 16] .
Uit daarop volgende berichten blijkt dat [medeverdachte 16] weet dat [slachtoffer 1] thuis is en hij geeft dat door aan [medeverdachte 2] . Als [verdachte] aan [medeverdachte 2] laat weten dat er een auto beschikbaar is antwoordt hij dat zij er verder over praten als de actie die gaande is, klaar is. [medeverdachte 2] stuurt het bericht over de auto door aan [medeverdachte 16] en als hij opmerkt dat een polo toch niet snel is reageert [medeverdachte 2] dat het voor een korte afstand is en dat de fik er in gaat. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 2] weet dat er op dat moment aangestuurd wordt op de liquidatie van [slachtoffer 1] en dat hij via zijn broer [verdachte] (en [betrokkene 21] ) bezig is een auto te regelen die bedoeld is om bij een liquidatie te gebruiken. Dit leidt de rechtbank af uit de bewoordingen: klusje op korte afstand….En de fik in!
Op basis van onderstaand intensief berichtenverkeer concludeert de rechtbank dat er op gekoerst wordt dat [slachtoffer 1] die nacht zal worden geliquideerd.
Dan laat [medeverdachte 16] [medeverdachte 8] weten dat er teveel politie (petten) in de buurt is van de schutters (heads). De politie heeft de schutters gezien, zij zijn daarom weggegaan. [medeverdachte 6] is nog steeds met [slachtoffer 1] op de [straatnaam 2] en hij moet nog wel kijken wie [slachtoffer 1] naar huis brengt. De rechtbank stelt vast dat de actie om [slachtoffer 1] (en zijn eventuele chauffeur) te doden door aanwezigheid van politie in de nabijheid van de schutters is afgebroken. Direct hierna laat [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 16] weten dat hij(zelf) dan weggaat van de plaats waar hij is. [medeverdachte 8] stuurt vervolgens het bericht aan [medeverdachte 6] dat hij hem (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) vandaag niet gaat pakken. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 6] wist dat [slachtoffer 1] die avond gedood zou worden, en dat zijn gesprek met [slachtoffer 1] daar niets aan heeft veranderd. Desondanks geeft [medeverdachte 6] nadat de actie voor die avond is afgeblazen aan [medeverdachte 8] door waar de auto van [slachtoffer 1] op dat moment staat.
Op 30 mei 2016 heeft de politie een gestolen blauwe BMW 545i aangetroffen op de Rhodosdreef te Utrecht en in beslag genomen.
Nadat de politie hen heeft gezien zijn de schutters snel weggegaan en later, toen ze weer terug gingen om de achtergelaten BMW 545i op te halen, bleek deze te zijn weggesleept.
Uit de navolgende berichten blijkt dat de observatie op [slachtoffer 1] in de middag van 30 mei 2016 is voortgezet. [medeverdachte 16] meldt aan [medeverdachte 8] dat hij er mensen (spots) op heeft gezet. Degene die voor [medeverdachte 8] gaat zoeken gaat tegen 20:00 uur beginnen. [medeverdachte 8] zal het meteen aan [medeverdachte 16] laten weten als [slachtoffer 1] is gevonden. [medeverdachte 8] vraagt [medeverdachte 1] om hem te helpen [slachtoffer 1] te vinden. [medeverdachte 1] zegt dat toe en vraagt om instructies. Hetzelfde vraagt [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 6] en ook hij vindt dat goed. [medeverdachte 8] bericht [medeverdachte 6] dat hij van [slachtoffer 1] (hem) af wil. [medeverdachte 8] geeft de locatie waar [slachtoffer 1] rondhangt, waar hij woont en het type auto door aan [medeverdachte 1] . Vervolgens gaat [medeverdachte 8] bij [medeverdachte 6] na waar [slachtoffer 1] de vorige avond was en geeft ook die informatie aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] gaat daadwerkelijk kijken en stelt vast, afgaand op het kenteken (dat inderdaad van de auto van [slachtoffer 1] is), dat [slachtoffer 1] thuis is.
[medeverdachte 1] heeft verklaard (zie hoofdstuk 4.4.4 Verklaringen van [medeverdachte 1] ) dat het de bedoeling is geweest ongeveer een week voor de ramadan toe te slaan. In eerste instantie is het idee geweest om te beginnen met [betrokkenen 1 en 2] , dat bleek lastig en daardoor is een omwenteling gekomen waarbij de nadruk meer op [slachtoffer 1] is komen te liggen. Bij de observatie van [slachtoffer 1] is een (doorstuur)bericht gestuurd dat hij nu op de [straatnaam 2] is. [medeverdachte 6] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 6] ) heeft goed contact met [slachtoffer 1] en probeert hem te traceren en geeft het door als hij met hem heeft afgesproken. Van [slachtoffer 1] is bekend dat hij op de [straatnaam 2] komt, bij het Griekse café, in welke auto hij rijdt en het kenteken daarvan, aldus steeds [medeverdachte 1] .
30 mei 2016
Die avond gaat het berichtenverkeer door. [medeverdachte 16] vraagt aan [medeverdachte 8] of (de rechtbank begrijpt:) [slachtoffer 1] al gevonden is.
Die nacht – het is inmiddels 31 mei 2016 – gaat het berichtenverkeer nog even door en de volgende middag wordt het hervat. [medeverdachte 16] vraagt [medeverdachte 8] om chauffeurs en een safehouse. [medeverdachte 8] vraagt vervolgens [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] of zij plofkrakers kennen die willen rijden.
31 mei 2016
Die avond worden er ook chats verzonden. [medeverdachte 16] vraagt [medeverdachte 2] of hij maandag een chauffeur beschikbaar heeft voor een te plegen aanslag op [betrokkene 1] . Het andere team zal dan [slachtoffer 1] dezelfde dag doden.
Later die nacht brengt [medeverdachte 2] , met een doorstuurbericht van [verdachte] , [medeverdachte 16] op de hoogte van de locatie waar [betrokkene 1] is gezien. [medeverdachte 2] legt [medeverdachte 16] voor dat hij heeft gehoord dat [betrokkene 1] zijn verklaringen zou willen intrekken en vraagt hem of het dan niet beter is hem daarna te straffen. Uit het daaropvolgende bericht van [medeverdachte 16] leidt de rechtbank af dat dat voor hem een gepasseerd station is.
4.4.6 Duiding van de PGP-berichten en overige gegevens met betrekking tot (verdere) voorbereiding van moord en de uiteindelijke liquidatie van [slachtoffer 1]
Op 11 juni 2016 heeft [medeverdachte 8] contact met [medeverdachte 1] , waaruit blijkt dat zij (nog steeds) bezig zijn met het lokaliseren van [slachtoffer 1] .
Op 13 juni 2016 hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] contact in verband met het regelen van een huis voor korte tijd. [medeverdachte 8] laat hem weten dat ervoor betaald wordt.
Op 15 juni 2016 is een contant geldbedrag gestort op de rekening van een van de bewoners van de woning aan de [straatnaam 8] en op 16 juni 2016 is een groot deel hiervan op de rekening van een reisbureau gestort (zie hoofdstuk 4.4.7 Onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 1] ).
Op 17 juni 2016 is [slachtoffer 1] enkele dagen op reis gegaan met een geleende auto.
Op 20 juni 2016 om 21:26 uur is een foto gemaakt vanaf de [straatnaam 10] , met zicht richting de [straatnaam 1] . De foto is gemaakt met de Samsung Galaxy Edge van [medeverdachte 3] en aangetroffen op zijn laptop.
[slachtoffer 1] is op 21 juni 2016 om 22:00 uur van zijn reis thuisgekomen.
Op 22 juni 2016 wordt rond 01:00 uur een baksteen tegen een raam van de woning van [slachtoffer 1] gegooid.
[medeverdachte 1] laat in een bericht op 22 juni 2016 aan [medeverdachte 8] weten dat hij achter hem staat en geeft aan dat hij er 24 uur zal staan als er een auto voor hem geregeld wordt.
22 juni 2016
4.4.7 Onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 1]
Getuige [betrokkene 9] heeft – samengevat – het volgende verklaard. Hem is in de middag gevraagd om naar [slachtoffer 1] te gaan, omdat er bij hem een raam was ingegooid. Hij gaat in de avond, in een groen shirt, naar [slachtoffer 1] toe. [slachtoffer 1] komt naar buiten en zij lopen voor de deur heen en weer. [betrokkene 9] ziet twee mannen, donker gekleed en met een bivakmuts op, aan komen rijden op een scooter. De passagier stapt af met een vuurwapen in handen. [slachtoffer 1] en [betrokkene 9] rennen weg maar de dader schiet meteen op [slachtoffer 1] , die ten val komt. Hij schiet daarna met een ander wapen, een handvuurwapen, door het hoofd van [slachtoffer 1] . De daders rijden vervolgens weg op de scooter.
Op de plaats delict zijn 27 kogelhulzen aangetroffen, 8 daarvan zijn vermoedelijk verschoten met een (semi)automatisch werkend pistool, merk Glock en 19 kogelhulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi)automatisch werkend machinepistool, mogelijk van het type R9 Arms.
Een getuige heeft verklaard dat hij voor de schietpartij twee mannen heeft gezien met een legergroene scooter bij de eerste portiek op de [straatnaam 11] .
De scooter die bij de liquidatie is gebruikt is kort daarna gevonden. Dat het dezelfde scooter is blijkt uit het volgende. Er zijn getuigen die de vluchtroute van de scooter hebben aangegeven.
Voor de rechtbank staat vast dat deze scooter voor de liquidatie in de berging heeft gestaan bij [medeverdachte 3] . Dat blijkt uit een tapgesprek op 10 mei 2017 tussen twee buurvrouwen, waarin dat met zoveel woorden wordt gezegd: “Maar ja kijk., weetje., die ehh.. d'r stond een ehh.. voertuig in de scoet. in de schuur., waar ehh.. die is gebruikt., maar dat is voor dat ie is geliquideerd werd, was ie bij [medeverdachte 3] in de schuur, maar dat is toen.. Toen hebben ze 'm opgehaald in die schuur of eh.. die scooter en ehh.. toen is die man geliquideerd..”
De rechtbank stelt bovendien vast dat de daders voorafgaand aan de liquidatie hebben verbleven in een woning aan de [straatnaam 3] . Dat blijkt uit het volgende. Naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte 1] is de bewoner van deze woning als getuige gehoord.
[medeverdachte 1] heeft op verzoek van [medeverdachte 8] (en indirect van [medeverdachte 16] ) ook zelf een woning geregeld, te weten voor de daders als safehouse na de liquidatie. Dat blijkt uit zijn eigen verklaring en ook uit het volgende.
Voor en tijdens het schietincident heeft [medeverdachte 1] op 22 juni 2016 bij de woning van [slachtoffer 1] geobserveerd.
4.4.8 Wegmaken van sporen
[medeverdachte 1] verklaart dat hij na de moordaanslag op [slachtoffer 1] eerst naar McDonald’s en daarna naar de Platinum Lounge is gegaan. Op het moment dat hij de Platinum Lounge verlaat ziet [medeverdachte 1] buiten [medeverdachte 7] met [medeverdachte 6] praten. [medeverdachte 1] gaat weg en rond middernacht krijgt hij een bericht van [medeverdachte 7] dat hij hem moest zien. [medeverdachte 7] is langs gekomen en heeft [medeverdachte 1] zes of zeven kogels en een flesje gegeven. [medeverdachte 1] denkt (achteraf) dat het flesje ammoniak bevat. Ook krijgt [medeverdachte 1] een jack en verknipte handschoenen. Het komt allemaal van [medeverdachte 6] , die de woning heeft geregeld vanwaar de daders voor de liquidatie vertrokken zijn. De bewoner is te vroeg thuis gekomen en nu moet [medeverdachte 1] de spullen laten verdwijnen. [medeverdachte 1] verklaart dat hij die kogels heeft schoongemaakt en in het water heeft geloosd. De handschoenen en het flesje heeft hij in een vuilcontainer gegooid en een jasje heeft hij in een kledingbak gegooid. [medeverdachte 1] verklaart dat hij circa drie kwartier later een (doorstuur)bericht van [medeverdachte 8] heeft ontvangen in verband met het schoonmaken van de woning. De heads hebben [medeverdachte 16] bericht dat zij daar spullen hebben achtergelaten en dat heeft [medeverdachte 8] aan hem gestuurd. [medeverdachte 1] heeft hem geantwoord wat hij gedaan heeft met de spullen en daarop is gereageerd met een bericht dat de kleding verbrand moest worden, aldus nog steeds [medeverdachte 1] .
23 juni 2016
Onderstaand bericht is (door)gestuurd door [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 1] en door hem beantwoord. Het is ongedateerd, maar dit moet op of na 23 juni 2016 zijn geweest.
De verklaring van [medeverdachte 1] komt overeen met deze berichten en mede daaruit leidt de rechtbank af dat de afzender ‘Genghis Khan’ [medeverdachte 16] is. Daarvoor is nog een andere aanwijzing in het dossier, te weten dat uit onderzoek Tandem II is gebleken dat een PGP-adres van [medeverdachte 16] in een aangetroffen BlackBerry Q10 telefoon is opgeslagen onder de naam ‘Dzjengis KHAN’.
[medeverdachte 1] verklaart voorts dat hem met een doorstuurbericht van [medeverdachte 16] door [medeverdachte 8] is gevraagd de woning in Bilthoven op te ruimen. Daar zou een tas met kleding zijn en wapens in de berging. [medeverdachte 1] vindt daar een tasje met twee wapens, een wapen met demper en een Glock 17 of 19. Het wapen met demper herkent [medeverdachte 1] van (een foto van) de zaak Koper.
Er is een aantal onderzoeksbevindingen die de verklaringen van [medeverdachte 1] over deze gebeurtenissen ondersteunen. Zo is uit een kassabon gebleken dat op 23 juni 2016 om 17:51 uur bij het Hornbach filiaal te Nieuwegein de volgende goederen contant zijn afgerekend: 1 Worx Haakse Slijper, 1 Rally Overall Katoen, 1 3M Adembescherming, 3 Paar Handschoen None-Stic, 6 Slijpschijf Metaal en 1 Hornbach Draagtas.
Dit komt overeen met de goederen die [medeverdachte 7] volgens [medeverdachte 1] bij de Hornbach heeft gekocht. Ook is op de door [medeverdachte 1] aangegeven plaatsen in het water gezocht. Daar zijn onderdelen van twee vuurwapens in het water aangetroffen.
In een aanvullend onderzoek is aan het NFI de vraag gesteld wat de bewijskracht is van de overeenkomst van de gebruikte types wapen op de plaats delict en de gevonden types wapen in het water.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval de a-priori kans dat bij het schietincident van 22 juni 2016 in Utrecht de vuurwapens gebruikt zijn waarvan onderdelen zijn gevonden in het water, genoemd in hypothese 1, zich daadwerkelijk voordoet. Dat is immers exact wat [medeverdachte 1] heeft verklaard. Daarbij komt dat de wapenonderdelen die in het water zijn gevonden verzaagd waren, hetgeen ook past bij zijn verklaring dat de wapens zijn verslepen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de op aanwijzing van [medeverdachte 1] aangetroffen onderdelen van twee vuurwapens daadwerkelijk de wapens zijn die hij op instructie van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 16] uit de woning in Bilthoven heeft moeten weghalen. Daarmee staat ook vast dat de schutters deze daar hebben achtergelaten en dat dit dus de wapens zijn waarmee [slachtoffer 1] is gedood.
Ook geldt als ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij op 24 juni 2016 om 21:22 uur een bekeuring van € 250,- voor een snelheidsovertreding heeft gekregen op de Rijksweg A27 te Utrecht.
4.4.9 Betrouwbaarheid van [medeverdachte 1]
De rechtbank overweegt inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] als kroongetuige inzake het zaaksdossier Kreta het volgende.
[medeverdachte 1] verklaart in zijn kluisverklaringen zeer gedetailleerd over de gebeurtenissen van mei en juni 2016. Zoals uit het bovenstaande blijkt, worden die verklaringen op veel punten bevestigd door (pas later ontsleutelde) PGP-berichten. Ook worden de verklaringen van [medeverdachte 1] ondersteund door andere onderzoeksbevindingen, zoals de bevindingen dat een contant geldbedrag is gestort op de rekening van een van de bewoners van het safehouse aan de [straatnaam 8] en dat op 16 juni 2016 een groot deel hiervan op rekening van een reisbureau is gestort, de verklaring van de bewoner van de [straatnaam 3] , de kassabon van de Hornbach, de verkeersboete en de hierboven weergegeven bevindingen van het NFI terzake de verzaagde wapens.
De rechtbank heeft in de verklaringen van [medeverdachte 1] inzake het zaaksdossier Kreta geen wezenlijke onjuistheden aangetroffen. Zoals al in het hoofdstuk betreffende de kroongetuige is overwogen, zijn er wel (onderdelen van) verklaringen van [medeverdachte 1] die geen of weinig ondersteuning vinden in andere bewijsmiddelen (zie hoofdstuk 4.1.5.2 Oordeel van de rechtbank). Dat maakt het echter geen onwaarheden. De omstandigheid dat een (deel van een) verklaring niet of niet geheel geverifieerd kan worden, maakt niet dat deze daarmee gefalsificeerd (en dus onwaar) is. Het kan uiteraard wel met zich brengen dat de bewijskracht van (dat deel van) die verklaring minder groot is. Dit alles doet aan de betrouwbaarheid echter niet af. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van [medeverdachte 1] inzake het zaaksdossier Kreta betrouwbaar zijn.
4.4.10 Oordeel van de rechtbank
4.4.10.1 Voorbereiding moord op [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3]
4.4.10.1.1 Juridisch kader voorbereiding Op grond van artikel 46 lid 1 Sr is sprake van strafbare voorbereiding wanneer de verdachte opzettelijk middelen verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert of voorhanden heeft die bestemd zijn tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Bij de beantwoording van de vraag of de in het eerste lid vermelde voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen (hierna gezamenlijk ook aangeduid als: voorwerpen) bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf in de zin van deze bepaling, dient te worden beoordeeld of deze voorwerpen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had. Voldoende is dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezen verklaarde gedragingen van de verdachte strekten ter voorbereiding van dat misdrijf en dat zijn opzet op het begaan daarvan was gericht. Daar komt bij dat aan [verdachte] het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten laste is gelegd. Deze deelnemingsvorm vereist een nauwe en bewuste samenwerking, alsmede opzet van de verdachte op de door hemzelf verrichte gedragingen en op de samenwerking.
De verdediging voert aan – kort gezegd – dat de verklaringen van [medeverdachte 2] context bieden voor de inhoud van de PGP-berichten. Om deze reden zal de rechtbank eerst op deze verklaringen ingaan, voor zover deze relevant zijn inzake [verdachte] .
4.4.10.1.2 Verklaringen [medeverdachte 2]
De rechtbank stelt vast dat, nadat in januari 2016 was gebleken dat er observatiefoto’s waren gemaakt van [betrokkene 13] , [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 16] heeft beloofd dat hij zou uitzoeken wie daar achter zat en suggereerde hij dat eventueel een lid van de familie van [betrokkene 3] vermoord zou kunnen worden. [medeverdachte 2] deed ook navraag bij zijn broer [verdachte] en gaf al in januari 2016 informatie door aan [medeverdachte 16] over [betrokkenen 1 en 2] . Na het ontvoeringsincident op 20 mei 2016 blijkt uit de berichten dat [medeverdachte 2] vanaf die datum wist dat [betrokkene 3] ‘iemand van [medeverdachte 16] ’ wilde laten ontvoeren. Kennelijk heeft [medeverdachte 2] geantwoord, want [medeverdachte 16] stuurde hem het volgende bericht: ‘Ja iemand van my sir haha u kan gedachte lezen gaan ze allemaal laten slapen ben deze hond zat’. Op 23 mei 2016 had [medeverdachte 16] uitgebreid contact met [medeverdachte 2] over de wens van [medeverdachte 16] dat [slachtoffer 1] en [betrokkenen 1 en 2] gedood moeten worden, en liefst tegelijkertijd. [medeverdachte 16] vroeg [medeverdachte 2] een chauffeur te leveren voor zijn schutters. Uit de berichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 16] meer had aangeboden dan alleen het leveren van een chauffeur en ook dat hij wist dat het om [slachtoffer 1] en [betrokkenen 1 en 2] ging, gelet op – in het bijzonder – de volgende berichten, nog steeds op 23 mei 2016, van [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 2] : ‘Nee nee sir u doet al meer als genoeg ryder is genoeg dan leren ze hoe het moet wil niks aan toeval overlaten’, ‘Ok dan heb alles klaar als kan die [slachtoffer 1] en chino en die broertje tegelyk desnoods 2teams zet ik zelfde dag’ en ‘Hoeren troep daarom aub aub plaats die chino en [slachtoffer 1] en daarna gaat die broertje die slager vind ik zeker’. Vast staat dat [medeverdachte 2] op 23 mei 2016 adresgegevens van [betrokkene 1] aan [medeverdachte 16] heeft gegeven. De actie waar [medeverdachte 16] het tegen [medeverdachte 2] over heeft is helder: ‘Die [slachtoffer 1] nog dan actie alle 3weg’.
De verklaring van [medeverdachte 2] , dat het alleen om een actie op [betrokkene 1] zou gaan, stemt niet met deze berichten overeen. [medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat de chauffeur die hij had geregeld alleen de route zou checken en dat de volgende dag, 24 mei 2016, een persoon (met een wapen en munitie) werd gebracht die mee ging om te kijken. Deze verklaring past evenmin bij het antwoord van [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 2] op 23 mei 2016: ‘Ok is goed dan zorg ik dat head klaar staat wie gaan we doen of alle 2?’ en het bericht van [medeverdachte 5] aan hem op 24 mei 2016: ‘Hallo sir hoelaat en war moet ik head by u brengen??’. [medeverdachte 16] liet [medeverdachte 2] weten dat [slachtoffer 1] de volgende dag, 25 mei 2016, de hele dag gevolgd zou gaan worden en dat er een PGP-telefoon werd geregeld voor de chauffeur, zodat die met de spots in contact stond. De vraag van [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 2] op 25 mei 2016 of hij toevallig weet waar de (afgeleverde) auto staat, sluit aan bij de voorbereidingen die toen al in gang waren gezet. De berichten van 29 mei 2016 van [medeverdachte 2] met [verdachte] en met [medeverdachte 16] laten weliswaar zien dat er een probleem was met het magazijn (bericht van 12:41 uur), maar daar werd een nieuw magazijn met munitie voor geregeld en er was, zoals gevraagd, extra munitie bijgedaan (bericht 12:57 uur). Rond 16:00 uur kon het wapen door [medeverdachte 5] worden opgehaald.
Uit het berichtenverkeer van die middag en avond heeft de rechtbank al geconcludeerd dat er op werd gekoerst dat [slachtoffer 1] zou worden geliquideerd. [medeverdachte 2] antwoordde [medeverdachte 16] dat hij zelf ging kijken of [slachtoffer 1] op de [straatnaam 2] was, en ook volgens zijn eigen verklaring gaf hij aan [medeverdachte 16] door dat hij hem daar zag. Dat hij hem even later niet meer zag en dat liet weten doet daar niet aan af. [medeverdachte 2] wist van [medeverdachte 16] dat [slachtoffer 1] thuis was en dat [medeverdachte 16] hoopte dat [betrokkene 1] bij hem zou zijn. Toen [verdachte] hem berichten stuurde over een auto die hij kon regelen antwoordde [medeverdachte 2] dat zij pas verder zouden praten als de actie klaar was en stuurde hij het bericht over de auto door aan [medeverdachte 16] . Uit het berichtenverkeer van [medeverdachte 16] en [medeverdachte 2] blijkt dat de auto bedoeld was voor een liquidatie. [medeverdachte 16] hield [medeverdachte 2] op de hoogte van de locatie van [slachtoffer 1] en vroeg hem dat te controleren. Ook vroeg hij hem na te gaan of [betrokkene 1] thuis was. [slachtoffer 1] was dronken en iemand ging hem thuis brengen. [medeverdachte 16] zegt dat hij hoopt dat [betrokkene 1] dat doet (chino bingo!!!). [medeverdachte 2] liet [medeverdachte 16] weten: ‘Zodra ze een witte mercedes cla station wagen zien wat ik stuurde is het chino mr..’ Nadat [medeverdachte 16] [medeverdachte 2] had bericht: ‘Ja weten alles iedereen gaat slapen vandag insch’allah’ liet [medeverdachte 2] [verdachte] kort daarna wederom weten dat ‘ze’ bezig zijn en dat zij later (over de polo) verder praten.
De argumenten dat [medeverdachte 2] zich zou hebben onttrokken of dat hij om geen argwaan bij [medeverdachte 16] te wekken is gaan kijken (en heeft doorgeven) waar [slachtoffer 1] die avond was verhouden zich niet met al deze berichten. Die nacht is de gestolen BMW 545i achtergelaten door de schutters die klaar stonden om [slachtoffer 1] en degene die hem eventueel thuisbracht te doden. [medeverdachte 16] vroeg op 31 mei 2016 aan [medeverdachte 2] of hij die maandag een chauffeur beschikbaar had voor een te plegen aanslag op [betrokkene 1] , dan kon een ander team [slachtoffer 1] op dezelfde dag doden. [medeverdachte 2] antwoordde daarop dat de chauffeur maandag 6 juni 2016 terug zou zijn, dus dat kon. Daar is het niet bij gebleven, hij vroeg namelijk ook [verdachte] om ‘ [betrokkene 23] ’ te vragen of hij klaar stond om die hond te doen als hij terug was maandag, ‘want die dag gaan twee mensen’. [verdachte] vroeg dat na bij [betrokkene 21] , en toen deze antwoordde dat vanwege ramadan niet te willen, gaf [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 16] aan dat hij zou zorgen voor een andere chauffeur. Ook stuurde hij in de nacht van 31 mei op 1 juni 2016 nog informatie over de actuele locatie van [betrokkene 1] , afkomstig van [verdachte] , door aan [medeverdachte 16] . [medeverdachte 2] wisselde dus niet alleen berichten uit met [medeverdachte 16] maar, aansluitend op de inhoud daarvan, deed hij ook navraag bij [verdachte] . Dat dit alles een vooropgezet plan zou zijn geweest om mee te praten met [medeverdachte 16] , acht de rechtbank niet aannemelijk. Volgens [medeverdachte 2] hebben ook [medeverdachte 5] en [betrokkene 21] het spel meegespeeld vanaf het moment dat de schutter die werd vervoerd op 24 mei 2016, in het bezit bleek van een vuurwapen.
29 mei 2016
De rechtbank komt tot de conclusie dat de uitleg van [medeverdachte 2] omtrent (bepaalde) berichten niet geloofwaardig is. [verdachte] is wel degelijk op de hoogte van wat er zich afspeelt en hij verstrekt in dat kader actief informatie. De rechtbank leidt dit af uit de berichten – tot tweemaal toe – van [medeverdachte 2] aan [verdachte] dat ‘ze’ bezig zijn en dat zij verder praten als de actie klaar is, in combinatie met de informatie die [verdachte] aan zijn broer stuurt. Bovendien is hij het contact tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 21] . De berichten van laatstgenoemde die hiervoor zijn aangehaald, geven inzicht in wat er aan [betrokkene 21] is gevraagd.
4.4.10.1.3 Voorbereidingsmiddelen
De rechtbank komt nu toe aan de bespreking van de ten laste gelegde voorbereidingsmiddelen en de rol die [verdachte] bij een en ander heeft gehad. De hiervoor weergegeven berichten (zie hoofdstuk 4.4.5 Duiding van de PGP-berichten in relatie tot voorbereiding moord en 4.4.6 Duiding van de PGP-berichten en overige gegevens met betrekking tot (verdere) voorbereiding van moord en de uiteindelijke liquidatie van [slachtoffer 1] ) zijn daarbij van belang.
een of meer vuurwapens en/of munitie [medeverdachte 16] vraagt [medeverdachte 8] of hij vier automatische wapens kan laten aanpakken en goed schoonmaken, ook de munitie en extra magazijnen. [medeverdachte 8] laat dit doen door [medeverdachte 9] . [medeverdachte 5] draagt zorg voor het afgeven van de vier automatische wapens aan [medeverdachte 9] . [medeverdachte 9] zet in opdracht van [medeverdachte 16] en [medeverdachte 8] na het schoonmaken ervan twee wapens met extra magazijnen klaar. Op 29 mei 2016 worden deze door een onbekende derde, die wordt aangestuurd door [medeverdachte 5] , opgehaald bij [medeverdachte 9] . [medeverdachte 8] heeft de vorige dag vanuit de auto deze wapens getest, met [medeverdachte 1] als chauffeur. [medeverdachte 8] maakt zich zorgen over een kogel die mogelijk is achtergebleven. [medeverdachte 5] staat kennelijk ook in direct contact met degene die de wapens op dat moment heeft, omdat hij [medeverdachte 9] dan vraagt hoe de kogel die er nog in zit eruit moet worden gehaald.
[medeverdachte 10] moet van [medeverdachte 16] een tussenpersoon, die contact heeft met schutters, duidelijk maken dat de wapens van [medeverdachte 10] en [medeverdachte 16] zijn. [medeverdachte 10] krijgt opdracht van [medeverdachte 16] om munitie te pakken, schoon te maken en aan de schutter te geven als hij deze afzet bij de chauffeur van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 10] draagt het wegbrengen van de schutter over aan [medeverdachte 5] . De schutter wordt afgezet bij de chauffeur van [medeverdachte 2] en tegelijkertijd wordt een Glock geleverd en een tasje met extra kogels.
Op 29 mei 2016 vraagt [medeverdachte 2] aan [verdachte] of hij een wapen (gtje) met magazijnen af kan geven en geeft hem instructies over het schoonmaken van magazijnen en munitie. Als alles door [verdachte] is schoongemaakt en nagekeken kan het wapen die middag aan [medeverdachte 5] worden afgegeven.
[medeverdachte 2] heeft kennelijk op 29 mei 2016 de beschikking over een wapenvoorraad van [medeverdachte 16] en hij heeft ook eigen vuurwapens. [medeverdachte 16] wil dat [medeverdachte 2] alles klaarzet zodat hij kan beginnen met de actie die moet leiden tot het doden van [slachtoffer 1] en de broers [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , zo begrijpt de rechtbank.
De rechtbank acht gezien het bovenstaande bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad en dat deze bestemd waren tot het begaan van het misdrijf.
Er zijn geen bewijsmiddelen die nog wijzen op betrokkenheid van [verdachte] bij de voorbereidingen voor moord, na de hiervoor vermelde activiteiten van 1 juni 2016. Dat hij iets te maken heeft met de wapens en munitie die op 22 juni 2016 bij de moord op [slachtoffer 1] zijn gebruikt, kan de rechtbank daarom niet vaststellen.
een of meer (gestolen) voertuigen met vals/vervalst kenteken Er wordt in de chats ook gesproken over auto’s die nodig zijn voor de uitvoering van een liquidatie. [medeverdachte 10] moet van [medeverdachte 16] een tussenpersoon, die contact heeft met schutters, duidelijk maken dat de auto’s van [medeverdachte 10] en [medeverdachte 16] zijn.
Op 23 mei 2016 heeft [medeverdachte 8] een auto beschikbaar die goed is als overstapauto. [betrokkene 20] heeft op 24 mei 2016 contact met zowel [medeverdachte 10] als [medeverdachte 12] . Uit het bericht van 13:38 uur kan worden opgemaakt dat vermoedelijk [medeverdachte 12] om 16:25 uur ergens is en daar een sleutel op een achterband zet. Daar kan uit worden afgeleid dat hij een auto neerzet voor een ander. [medeverdachte 2] verklaart dat er op 24 mei 2016, dezelfde dag dat de schutter naar zijn chauffeur is gebracht, ook een (vlucht)auto is afgegeven. De rechtbank kan niet vaststellen of dit steeds over dezelfde auto gaat, wel staat vast dat [slachtoffer 1] op 25 mei 2016 de hele dag gevolgd zou worden. Voor de vluchtauto(‘s) geldt dat deze een functie hebben bij de uitvoering van de moordaanslag en dat deze daartoe beschikbaar zijn. Om tot een geslaagde liquidatie te komen worden veelal ook maatregelen getroffen ten behoeve van de vlucht na de daadwerkelijke uitvoering van de aanslag. Dit hangt zodanig samen met de moordaanslag zelf dat ook een daarvoor beschikbare vluchtauto als voorbereidingsmiddel heeft te gelden.
Vast staat dat [medeverdachte 16] twee auto’s heeft geregeld, waarvan één in ieder geval de op 30 mei 2016 aangetroffen gestolen blauwe BMW 545i met valse kentekenplaten is. De gestolen BMW 545i was evident bestemd tot het begaan van het misdrijf.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] hierbij enige rol heeft gehad. De rechtbank stelt wel vast dat medeverdachten van [verdachte] voertuigen, waaronder een gestolen voertuig met een vals kenteken, voorhanden hebben gehad en dat deze bestemd waren tot het begaan van het misdrijf.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen voertuigen, waaronder een gestolen voertuig met een vals kenteken voorhanden heeft gehad en dat deze bestemd waren tot het begaan van het misdrijf.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 1] op 22 juni 2016 hebben de schutters gebruik gemaakt van een scooter. Er zijn geen bewijsmiddelen die nog wijzen op betrokkenheid van [verdachte] bij de voorbereidingen tot moord, na de hiervoor vermelde activiteiten op 1 juni 2016. Dat hij iets te maken heeft met deze scooter kan de rechtbank daarom niet vaststellen.
een of meer (PGP) telefoon(s) Uit de hiervoor weergegeven chats blijkt dat [verdachte] en zijn medeverdachten PGP-telefoons voorhanden hadden waarmee de (voorgenomen) liquidaties zijn voorbereid. Dit is op zichzelf echter onvoldoende om de PGP-telefoons aan te merken als voorbereidingsmiddel. Het middel is dan immers kennelijk bestemd voor de voorbereiding en niet voor de moordaanslag zelf.
[slachtoffer 1] zal 25 mei 2016 de hele dag gevolgd worden en de chauffeur (de rechtbank begrijpt: van de schutters) heeft nog een PGP-toestel nodig zodat hij in contact kan staan met degenen die [slachtoffer 1] observeren. Dit toestel zou zonder meer een voorbereidingsmiddel zijn, omdat het toestel nodig was voor de afstemming van het moment van de liquidatie met de bij die liquidatie betrokken verdachten. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit toestel uiteindelijk ook geleverd is.
Dit leidt tot vrijspraak ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging.
een of meer camera’s [medeverdachte 1] verklaart dat in de dagen kort voor 22 juni 2016 een auto met camera is geplaatst op de [straatnaam 4] met enig zicht op het huis van [slachtoffer 1] . De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] na 1 juni 2016 nog betrokken was bij de voorbereidingen tot moord.
Reeds die omstandigheid leidt tot vrijspraak ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging.
een of meer gegevensdragers houdende een of meer foto’s van [slachtoffer 1] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] [medeverdachte 16] vraagt [medeverdachte 8] op 20 mei 2016 om foto’s van [betrokkene 3] om aan de jongens in Spanje te geven, zodat zij voluit achter [betrokkene 3] aan kunnen gaan, die daar – volgens zijn informatie – verblijft. [medeverdachte 16] stuurt daarna het volgende bericht aan [medeverdachte 8] : ‘Ok broer ga er nu 24op klaar dan chino en yoego kan ik vandaag direct doen’. De rechtbank kan niet vaststellen dat [medeverdachte 8] inderdaad een foto van [betrokkene 3] aan [medeverdachte 16] heeft gestuurd.
Reeds die omstandigheid leidt tot vrijspraak ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging.
een of meer woningen, bestemd als (tijdelijke) verblijfplaats voor de (mede)plegers van de moord op [slachtoffer 1] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat voor de daadwerkelijke liquidatie van [slachtoffer 1] in juni 2016 woningen zijn geregeld voor de schutters, te weten aan de [straatnaam 3] en de [straatnaam 8] . De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] na 1 juni 2016 nog betrokken was bij de voorbereidingen tot moord.
Reeds die omstandigheid leidt tot vrijspraak ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.4.10.1.4 Conclusie
Uit de PGP-berichten, de verklaringen van [medeverdachte 1] en andere bevindingen – zoals in de feitelijke vaststellingen weergegeven – leidt de rechtbank af dat ten aanzien van de voorbereidingshandelingen voor moord op [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rol van [verdachte] is dat hij een concrete bijdrage heeft geleverd bij het regelen van een chauffeur voor de schutter (die ingezet zou worden voor een geplande liquidatie), het aanpakken en schoonmaken van een wapen en munitie, het werkend maken van een magazijn en het afleveren van deze goederen. Ook heeft hij informatie over locaties en autogegevens doorgegeven. Zijn rol is van zodanig gewicht dat hij wordt beschouwd als medepleger. Bij de voertuigen was [verdachte] niet betrokken, maar zijn medeverdachten wel. Nu er sprake is van medeplegen kunnen ook die voorbereidingsmiddelen worden bewezen. De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] na 1 juni 2016 nog betrokken was bij de voorbereidingen tot moord, dit leidt tot een vrijspraak van sommige onderdelen van de tenlastelegging.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] zich in de periode van 23 mei 2016 tot en met 1 juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van moord op [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] door het voorhanden hebben van de in de bewezenverklaring genoemde voorbereidingsmiddelen.
4.4.10.2 Vrijspraak moord op [slachtoffer 1]
Uit de hiervoor weergegeven feitelijke vaststellingen kan worden afgeleid dat [medeverdachte 2] al langere tijd met [medeverdachte 16] spreekt over [betrokkene 3] , [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] en dat hij op enig moment [verdachte] daarbij betrekt.
Uit de feitelijke vaststellingen blijkt echter niet van enige rol van [verdachte] bij de moord op [slachtoffer 1] op 22 juni 2016. PGP-berichten daarover ontbreken, [medeverdachte 1] verklaart hier niet over en andere bewijsmiddelen zijn er evenmin. Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de Glock hebben geleverd waarmee [slachtoffer 1] is doodgeschoten. De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] na 1 juni 2016 nog betrokken was bij de voorbereidingen tot moord. Er is dus een periode van ruim drie weken verstreken na de laatste berichten van of aan [verdachte] over het aanpakken en schoonmaken van een wapen en munitie, het werkend maken van een magazijn en het afleveren van deze goederen. De rechtbank kan op grond van de zich in het strafdossier bevindende bewijsmiddelen niet vaststellen dat de door [verdachte] schoongemaakte en afgeleverde Glock dezelfde is als de Glock die is gebruikt bij de moord.
Dit leidt ertoe dat [verdachte] hiervan wordt vrijgesproken.
4.5 Zaaksdossier 140 Sr (criminele organisatie)
4.5.1 Standpunten
Volgens het Openbaar Ministerie dient [verdachte] veroordeeld te worden voor kort gezegd deelneming aan een criminele organisatie die zich toelegde op het plegen van moorden.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
4.5.2 Overweging rechtbank
De basis van de beoordeling van de criminele organisatie bestaat grotendeels uit de conclusies van de rechtbank met betrekking tot de zaaksdossiers. In bijna alle gevallen komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het medeplegen van [medeverdachte 16] . Van het medeplegen van de moord op [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) (een deel van het zaaksdossier Aker) wordt hij echter vrijgesproken. Ook volgt er vrijspraak in de zaaksdossiers Raspvijl en Plato. Bij de bespreking van het zaaksdossier Plato is echter overwogen dat de keuze in de tenlastelegging, waarbij alleen een poging tot moord op [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ) ten laste is gelegd en niet (subsidiair) ook voorbereidingshandelingen voor die moord, daar de oorzaak van is. De rechtbank stelt wel vast dat [medeverdachte 16] met anderen betrokken is bij de voorbereiding van de moord op [betrokkene 6] . Bij de bespreking van de zaaksdossiers in de zaak van [medeverdachte 16] waar vrijspraak is gevolgd zijn wel de bewijsmiddelen weergegeven, omdat deze van belang zijn voor de beoordeling van de criminele organisatie.
Bij [medeverdachte 16] zijn – anders dan bij de andere verdachten – alle zaaksdossiers ten laste gelegd. De vaststellingen in de zaaksdossiers in de zaak tegen [medeverdachte 16] zijn in de strafzaak van de andere verdachten in het kader van de beoordeling van hun verdenking van deelname aan de criminele organisatie van belang. Ook zijn de overwegingen in de zaak tegen [medeverdachte 16] over de verdenking van het leidinggeven aan een moordorganisatie van belang. De vraag is immers of de andere verdachten (op enig moment) (mede) leiding hebben gegeven dan wel hebben deelgenomen aan die organisatie. De rechtbank zal daarom de besprekingen van de relevante zaaksdossiers uit het vonnis van [medeverdachte 16] met de daarin genoemde bewijsmiddelen als bijlage 3 voegen bij de vonnissen van zijn medeverdachten, voor zover deze zaaksdossiers niet in hun eigen vonnis worden besproken. In de vonnissen van alle verdachten wordt – ook als aan hen slechts deelname in een beperkte periode wordt verweten – de gehele overweging met betrekking tot [medeverdachte 16] ’s rol in de criminele organisatie weergegeven.
4.5.2.1 Juridisch kader artikel 140 Sr
Onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
4.5.2.2 Gepleegde misdrijven
In de hierna volgende overwegingen zal de rechtbank vaststellen dat er sprake was van een criminele organisatie die zich bezig hield met moorden, waar [medeverdachte 16] leiding aan heeft gegeven.
In een periode van anderhalf jaar zijn [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] vermoord. Daarnaast hebben in die periode moordpogingen plaatsgevonden op [slachtoffer 5] en [betrokkene 5] , zijn moorden voorbereid op [slachtoffer 4] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en is een aanslag op de spyshop in Nieuwegein voorbereid. Er is rondom deze levensdelicten maar een deel van de PGP-communicatie boven water gekomen, maar uit de berichten die er wel zijn komt het beeld naar voren dat [medeverdachte 16] vanuit het buitenland voor, tijdens en na de liquidaties met een aantal vertrouwde contacten – die (delen van) de voorbereidingen en het nawerk in Nederland coördineerden – communiceerde. Zo blijkt bij de moord op [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) in september 2015, de voorbereiding op de aanslag op de spyshop in dezelfde maand en de voorbereiding in januari 2016 van de moord op [slachtoffer 4] dat het [medeverdachte 11] is die in Nederland de mensen aanstuurt die daadwerkelijk handelingen verrichten. Vanaf 16 februari 2016 is [medeverdachte 11] echter gedetineerd voor zijn betrokkenheid bij de zaak Koper. Bij de moord op [slachtoffer 3] en de voorbereiding van de moord op [betrokkene 4] in april 2016 en de voorbereiding van de moord op [betrokkene 6] in december 2016 wordt die aansturende rol vervuld door een broer van [medeverdachte 16] , [betrokkene 15] . Bij de moord op [slachtoffer 1] in juni 2016 en de poging tot moord op [betrokkene 5] in oktober 2016 ligt de coördinatie (mede) bij [medeverdachte 8] . Voor zover zicht op de communicatie is verkregen wordt [medeverdachte 16] daarbij steeds gedetailleerd op de hoogte gehouden en is hij degene die beslist of er tot actie wordt overgegaan. In een aantal zaaksdossiers (Ster en Rudolf, voor zover het de aanslag op de spyshop betreft) geven de chats ook zicht op contacten met de uitvoerders, in de andere zaaksdossiers ontbreekt dat zicht. Wel blijkt uit diverse chats dat [medeverdachte 16] aangeeft dat hij contact met de schutters heeft. Uit de communicatie in de zaak Ster tussen [medeverdachte 16] en zijn broer [betrokkene 15] en in de zaak Kreta tussen [medeverdachte 16] en [medeverdachte 10] blijkt bovendien dat [medeverdachte 16] degene is die beslist over de (omvang van de) betalingen aan hen die een rol hebben bij een liquidatie. Voorts komt in de zaaksdossiers Ster en Kreta naar voren dat de organisatie mensen heeft die wapens beheren. Ook wordt er een continue voorraad gestolen auto’s met valse kentekens aangehouden.
4.5.2.3 Wagenpark
Dit laatste wordt bevestigd door de doorzoeking in een loods in Landsmeer aan het [adres 2] op 7 februari 2017, kort na de ten laste gelegde periode. In die loods worden acht gestolen auto’s met valse kentekens aangetroffen. In de loods worden DNA-sporen van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 3] gevonden. In de auto’s zijn documenten aangetroffen die horen bij de Seat Ibiza, de Audi A5, de Audi Q5 en de Skoda die in de zaken Roos/Doorn een rol hebben gespeeld. Bij de loods is bovendien op 2 december 2016 de Renault Clio gezien die een rol speelt in de zaken Zeilboot en Plato. Ook in april 2016 was er al sprake van een stalling voor gestolen auto’s. Dit blijkt uit PGP-berichten tussen [medeverdachte 12] en [medeverdachte 16] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 5] van 18 april 2016.
4.5.2.4 Onderzoek Koper
De startdatum van de criminele organisatie die aan [medeverdachte 16] is ten laste gelegd is 1 juli 2015. Ter terechtzitting heeft het Openbaar Ministerie laten weten dat het oorspronkelijk de bedoeling was 16 juli 2015 als aanvangsdatum ten laste te leggen. De dag daarvoor – op 15 juli 2015 – zijn in het onderzoek Koper diverse verdachten aangehouden in verband met de voorbereidingen voor het plegen van een moord en het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid wapens. De verdachten in Koper bleken te beschikken over twee gereedstaande gestolen snelle Audi’s met daarin petflessen met benzine, een grote hoeveelheid wapens, opnameapparatuur, bakens, PGP-telefoons, jammers en kentekens van politievoertuigen. In maart 2019 worden [betrokkene 8] en een aantal medeverdachten in hoger beroep tot lange gevangenisstraffen veroordeeld voor onder meer het voorbereiden van een moord en deelname aan een criminele organisatie gericht op het voorbereiden van moord. Deze organisatie wordt hierna ook aangeduid als de Kopergroep. Tot de veroordeelden behoort ook [medeverdachte 11] . Dat de Kopergroep voor [medeverdachte 16] werkte wordt in diverse bewijsmiddelen bevestigd. Direct nadat de Kopergroep is aangehouden blijkt uit de chats van [medeverdachte 16] met [medeverdachte 11] dat [medeverdachte 16] zich opwindt over de aanhoudingen, waarbij hij [medeverdachte 11] adviseert om ergens veilig te gaan zitten en aangeeft dat degenen die zijn aangehouden ‘top advos’ moeten krijgen.
Ook zijn er aanwijzingen dat de Kopergroep voor de aanhoudingen voor [medeverdachte 16] bezig was met de voorbereidingen van liquidaties die uiteindelijk in het kader van de zaak Marengo zijn onderzocht. Bij de doorzoeking van de woning van Koper-verdachte [betrokkene 26] op 15 juli 2015 is een SD-kaart aangetroffen met daarop drie filmpjes van [slachtoffer 4] .
4.5.2.5 Aangetroffen administraties
Bij [betrokkene 28] – een van de Koper-verdachten – wordt bij een doorzoeking een financiële administratie aangetroffen. Hierin komen de namen ‘Boek , ‘Piet’ en ‘schoonzoon’ voor, de bijnamen van respectievelijk [betrokkene 8] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 2] . In deze administratie zijn inkomsten uit verdovende middelen en uitgaven met betrekking tot de aanschaf van wapens, bakens, PGP-telefoons en uitgaven voor ‘spotters’ en ‘hitters’ opgenomen.
In de Marengo-dataset bevindt zich een groot aantal chats, die eveneens een kasadministratie bevatten.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de moordorganisatie van [medeverdachte 16] het werk van de Kopergroep, met grotendeels andere deelnemers, voortzet.
4.5.2.6 Verklaringen van [medeverdachte 1]
In het hoofdstuk over de kroongetuige en bij de bespreking van de afzonderlijke zaaksdossiers is al aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is uitgebreid verhoord over wat hij weet over [medeverdachte 16] en de mensen met wie [medeverdachte 16] samenwerkt. De rechtbank constateert daarbij dat hetgeen [medeverdachte 1] verklaart over de oorsprong van de criminele samenwerking tussen [medeverdachte 16] en een aantal medeverdachten – met name [medeverdachte 10] en [medeverdachte 8] – niet gebaseerd is op eigen ervaringen of waarnemingen, maar dat zijn kennis is gebaseerd op wat hij van anderen heeft gehoord of dat het interpretaties van hem zijn. Dit geldt ook voor zijn verklaringen die gaan over medeverdachten waar hij niet of nauwelijks mee is omgegaan. De bewijswaarde van die delen van zijn verklaringen is daarom beperkt.
De rechtbank heeft eerder in dit vonnis overwogen dat de (kluis)verklaringen van [medeverdachte 1] met name bewijswaarde hebben voor zover het gebeurtenissen betreft waar hij zelf bij betrokken is geweest. Dit betreft voornamelijk gebeurtenissen waarbij hij samenwerkte met [medeverdachte 8] , [medeverdachte 7] en (indirect) [medeverdachte 16] . Wat hij daarover verklaart wordt ondersteund door andere onderzoeksbevindingen, met name de grote hoeveelheid (pas later ontsleutelde) PGP-berichten. Deze onderbouwen ook zijn verklaring dat [medeverdachte 8] zijn eigen mensen onder zich had werken, waaronder [medeverdachte 1] zelf.
4.5.2.7 Conclusie ten aanzien van de criminele organisatie
Uit het voorgaande, gevoegd bij al hetgeen ten aanzien van de zaaksdossiers is overwogen, komt naar voren dat [medeverdachte 16] leiding gaf aan een organisatie die zich op professionele wijze bezighield met moorden. [medeverdachte 16] beschouwde een aantal mensen als vijanden of verraders die kennelijk koste wat het kost geliquideerd moesten worden. Slechts een aantal vertrouwde contacten die (een deel van) de organisatie rondom de liquidatie op zich namen had rechtstreeks contact met [medeverdachte 16] zelf. Liquidaties werden goed voorbereid door de beoogde slachtoffers vooraf, door middel van spotters, in beeld te brengen. Soms werden daar technische hulpmiddelen zoals bakens bij gebruikt. De voorraad gestolen auto’s met valse kentekenplaten en de voorraad wapens werden beheerd, op peil gehouden en er waren mensen verantwoordelijk voor het onderhoud. Ook werd de voorraad PGP-toestellen op peil gehouden en werden na een liquidatie de daarbij gebruikte toestellen uit de lucht gehaald. Ook werden sporen gewist, bijvoorbeeld door een ruimte schoon te maken, wapens in stukken te slijpen en auto’s in brand te steken. De organisatie had mensen tot haar beschikking om goederen (wapens, geld, auto’s) te halen of te brengen en diegenen die meehielpen werden betaald. Ook werd gebruikgemaakt van corrupte ambtenaren om informatie te krijgen.
Het oogmerk van de organisatie zag niet alleen op moord en de voorbereiding daarvan, maar – zoals ten laste gelegd – ook op het bezit van vuurwapens en munitie en op gekwalificeerde diefstal. Tot het oogmerk van de organisatie moet ook worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Voor het plegen van liquidaties als de onderhavige is noodzakelijk, en daarmee oogmerk van de organisatie, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan. De wijze waarop de liquidaties werden gepleegd, waarbij telkens gestolen auto’s werden gebruikt, impliceert verder dat gekwalificeerde diefstal eveneens een oogmerk van de organisatie was.
4.5.2.8 Deelname aan de criminele organisatie
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is slechts sprake als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel deze ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij [verdachte] wordt bewezen verklaard dat hij medepleger is geweest van de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 1] en de broers [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Uit de bewijsoverweging in die zaak blijkt dat hij van 24 mei tot en met 1 juni 2016 door zijn broer [medeverdachte 2] actief bij de moordplannen betrokken wordt en dat hij – [verdachte] – ook weet dat er moorden op stapel staan. Zijn handelingen bestaan uit het (proberen te) regelen van een chauffeur en het schoonmaken en afgeven van een wapen. Zijn handelen in die periode levert naar het oordeel van de rechtbank deelname aan de criminele moordorganisatie op.
Het dossier bevat enige PGP-conversaties tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] van vóór 24 mei 2016. Deze chats hebben overwegend een criminele context, maar de rechtbank kan hieruit niet afleiden dat [verdachte] toen al werd ingeschakeld voor handelingen die dienstig waren aan de moordorganisatie, laat staan dat hij zich daarvan bewust was. Na 1 juni 2016 kan de rechtbank geen betrokkenheid van [verdachte] meer vaststellen bij de criminele organisatie. Dat leidt tot een partiële vrijspraak. Ten bewijze van het deelnemen van de overige in de tenlastelegging genoemde personen zijn als bijlage 4 de bewijsoverwegingen ten aanzien van de medeverdachten opgenomen.
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde in de periode van 23 mei 2016 tot en met 1 juni 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een moord op [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] opzettelijk
-
vuurwapens en munitie en
-
voertuigen, waaronder een gestolen voertuig met vals kenteken,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde in de periode van 24 mei 2016 tot en met 1 juni 2016 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en (onder andere) [medeverdachte 16] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 14] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
-
moord en
-
gekwalificeerde diefstal en
-
bezit vuurwapens en munitie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6 Strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7 Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.
8 Motivering van de straf
8.1 Eis van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren, met aftrek van de tijd die al in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
8.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat aan [verdachte] een lagere straf wordt opgelegd dan door het Openbaar Ministerie is geëist. Daartoe merkt de verdediging op dat hij in de periode van de verweten gedragingen last had van paniek- en angstaanvallen en van stemmingswisselingen. Verder wordt gewezen op de korte periode waarin [verdachte] de hem verweten handelingen heeft verricht, zijn beperkte rol en zijn blanco strafblad. Ook moet in de visie van de verdediging rekening worden gehouden met de nadelige invloed van de invoering van de Wet straffen en beschermen en met overschrijding van de redelijke termijn. Tot slot zou een eventuele detentie gevolgen hebben voor de psychische situatie van [verdachte] .
8.3 Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1 Ernst van de feiten en persoon van de verdachte
De bewezen geachte criminele organisatie heeft onder leiding van [medeverdachte 16] in een periode van anderhalf jaar aan vijf mensen het leven ontnomen. Daarnaast heeft de organisatie twee mensen geprobeerd te vermoorden en de moord op zes mensen voorbereid. Ook is een aanslag op een spyshop voorbereid, waarbij het risico dat daar mensen aanwezig waren niet als belemmering werd gezien.
De opdrachten hiertoe werden gegeven door [medeverdachte 16] . Hij beschikte over leven en dood van iedereen die hem in zijn beleving hinderde. Criminele rivalen, mensen die (beweerdelijk) een schuld niet hadden afbetaald, mensen die (mogelijk) spraken met zijn vijanden of met de politie; zij liepen allemaal het risico om op een dodenlijst van [medeverdachte 16] te belanden. Het gemak waarmee [medeverdachte 16] besloot dat iemand dood moest is schokkend. De daarover door hem verzonden PGP-berichten laten niets aan de verbeelding over: doden uit wraak, ter afschrikking of waarschuwing, dan wel als boodschap aan degene die hij eigenlijk dood wilde maar die voor hem onvindbaar was. Daarbij zijn er nauwelijks aanwijzingen dat de leden van de organisatie morele bezwaren hadden tegen de terreur die van [medeverdachte 16] uitging. Als een lid al moeite had met een voorgenomen moord, dan zette hij zich daar meestal overheen en onttrok hij zich niet.
De organisatie ging professioneel te werk bij de voorbereiding en uitvoering van de moorden en het nadien uitwissen van de sporen. Er werden observatieteams ingezet om de gangen van de beoogde slachtoffers na te gaan en er werd een voorraad gestolen auto’s aangehouden en van valse kentekens voorzien ten behoeve van observaties en liquidaties. Informatie werd ook verkregen via corrupte ambtenaren. Verder werden wapens geregeld, uitgeprobeerd en gereinigd. De communicatie verliep via versleutelde e-mailberichten met PGP-toestellen en vaak via tussenpersonen, kennelijk om te voorkomen dat de betrokkenen zouden ontdekken wie er verder nog een rol speelden bij de moordplannen. Bij de uitvoering werd geprobeerd het slachtoffer te plaatsen, zodat een elders gereedstaand schuttersteam de moord uit kon voeren. Ook werd geprobeerd om slachtoffers te lokken. Er werd na afloop grote zorg besteed aan het laten verdwijnen van de gebruikte auto’s, wapens en PGP-toestellen.
Dit alles maakt de indruk van een professioneel moordbedrijf, dat er alles aan deed om de door [medeverdachte 16] opgedragen moorden succesvol uit te voeren en ontdekking te voorkomen. Er hebben zich verschillende situaties voorgedaan waarin het risico werd gelopen dat een ander dan de beoogde persoon werd vermoord. In één geval is dat ook daadwerkelijk gebeurd. De reacties daarop in de chats wijzen erop dat dat door de betrokkenen werd gezien als een bedrijfsrisico. Uit de onderlinge communicatie blijkt niet dat de betrokkenen hierdoor geschokt waren of gevoelens van schuld of schaamte hadden; men ging gewoon door met het plannen van de voorgenomen moord.
Er is zicht op de organisatie van [medeverdachte 16] gekomen doordat de kroongetuige zich uit angst voor zijn leven bij de politie heeft gemeld en is gaan verklaren, en door het beschikbaar komen van PGP-berichten. Het zijn met name deze berichten die duidelijk maken hoe nietsontziend de organisatie te werk ging. Het leed dat familieleden van de slachtoffers werd aangedaan speelde geen rol. In enkele gevallen waren jonge kinderen aanwezig toen hun vader werd doodgeschoten. Veelzeggend is dat geen van de nabestaanden en slachtoffers gebruik heeft willen maken van het hen toekomende spreekrecht of als benadeelde partij een vordering heeft ingediend. Daarmee is de angst die bij hen teweeg is gebracht door het meedogenloze geweld van de organisatie van [medeverdachte 16] zichtbaar. De vele aandacht van de media voor de zaak Marengo toont de maatschappelijke impact die de moordorganisatie op de samenleving heeft gehad. De schokkende omstandigheid dat tijdens het strafproces een broer, een raadsman en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige zijn vermoord heeft de maatschappelijke impact van de zaak Marengo zonder enige twijfel vergroot. De zaak Marengo gaat echter niet over deze moorden en de verdachten in de zaak Marengo worden in die strafzaken (op dit moment) niet vervolgd. Deze moorden spelen dan ook geen rol bij het bepalen van de straffen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straffen gekeken naar straffen die in andere moordzaken en zaken die zien op pogingen tot moord en voorbereiding van moord zijn opgelegd. Hoewel strafzaken zich moeilijk laten vergelijken, is er wel een ontwikkeling zichtbaar waarin steeds zwaarder gestraft wordt. De roep om vergelding vanuit de maatschappij wordt steeds luider. Het inzicht in het handelen van de zware criminaliteit – verkregen door de inhoud van PGP-berichten – draagt daar ook aan bij. Het opleggen van straffen dient bij te dragen aan de algemene preventie van strafbare feiten en daarom moet er afschrikkende werking van uitgaan. Ook in deze zaak wordt duidelijk gemaakt dat op deze ernstige vormen van nietsontziend, ontwrichtend geweld een stevige reactie van de strafrechter volgt. De rechtbank realiseert zich daarbij dat alleen zwaarder straffen het geweld niet kan stoppen en dat ook de hoogste straf het leed van de nabestaanden niet kan vergelden.
[verdachte] wordt veroordeeld voor deelname aan de hierboven beschreven criminele organisatie die zich bezighoudt met moorden en voor het medeplegen van voorbereiding van moord op [slachtoffer 1] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
[verdachte] neemt gedurende korte tijd – een week – deel aan de criminele organisatie van [medeverdachte 16] . In die week is zijn bijdrage naar het oordeel van de rechtbank echter wel substantieel te noemen. Hij is op de hoogte van de moordplannen en verstrekt actief informatie over de plaats waar een beoogd slachtoffer zich bevindt. Ook maakt hij een vuurwapen schoon, controleert hij een magazijn en geeft hij het vuurwapen af. Verder probeert hij een chauffeur te regelen ten behoeve van een voorgenomen moord.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende [verdachte] blijkt dat hij niet eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.
De rechtbank merkt ten aanzien van de psychische problemen van [verdachte] op dat niet onderbouwd is dat zijn psychische toestand enige invloed heeft gehad op zijn strafbare handelen. De rechtbank weegt dat dan ook niet mee bij de strafoplegging. Verder ontbreekt recente informatie over zijn psychische situatie. De rechtbank heeft wel kennisgenomen van een brief van een psychiater van 28 april 2020
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd en hoe deze zich, mede gelet op ieders rol, tot elkaar verhouden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren passend.
8.3.2 Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.
Mede als gevolg van de verdenking van deelneming aan een criminele organisatie is de zaak tegen [verdachte] buitengewoon ingewikkeld te noemen, in de eerste plaats door de omvang van de zaak. De zaak Marengo is aangevangen met een eerste zitting in maart 2018 met twee verdachten – [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] – en uiteindelijk uitgegroeid tot een proces tegen zeventien verdachten en een zeer omvangrijk dossier. [medeverdachte 16] is op 18 december 2019 overgedragen door de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en [medeverdachte 8] is in december 2021 uitgeleverd door Colombia. Zij zijn pas toen ze in Nederland waren in persoon aan het proces gaan deelnemen.
Het politiedossier in de zaak Marengo betreft zes moorden, twee pogingen tot moord en vijf voorbereidingen van moord. In totaal bevat het politiedossier tienduizenden pagina’s. Verder is er in deze zaak sprake van een kroongetuige, die niet alleen heeft verklaard over de afzonderlijke zaaksdossiers, maar ook over de criminele organisatie waar alle verdachten lid van zouden zijn geweest. Daarmee zijn de verklaringen van de kroongetuige in de zaken van alle verdachten van belang. Daarnaast bevat het dossier een zeer grote hoeveelheid ontsleutelde berichten uit PGP-toestellen, die inzicht geeft in de verschillende zaaksdossiers en ook in de verhouding tussen de vermoede leden van de criminele organisatie. De samenhang tussen de verschillende zaken brengt mee dat het los van elkaar behandelen van de zaken van verschillende verdachten tot weer nieuwe complicaties zou leiden. De rechtbank heeft daar niet voor gekozen. Dat betekent dat de grootte van de totale zaak Marengo – zowel voor wat betreft het aantal feiten als het aantal verdachten – voor de rechtbank een gegeven is. Dat geldt daarmee ook in de zaken van de verdachten met een minder omvangrijke verdenking of met weinig of geen onderzoekswensen.
De rechtbank heeft steeds als dat kon de zaken van de verdachten gelijktijdig behandeld, maar daarnaast heeft ook een groot aantal zittingen plaatsgevonden waarbij slechts de zaak van één verdachte aan de orde was. Ook het debat op de zitting was zeer uitgebreid. Zo bedraagt het requisitoir meer dan 800 pagina’s, terwijl de pleitnota’s van de raadslieden samen meer dan 3.000 pagina’s omvatten. Thans wordt in alle zaken op dezelfde dag vonnis gewezen.
De gehele procedure heeft lang geduurd, maar dat is niet te wijten aan een talmend Openbaar Ministerie of aan een gebrek aan inzet van opsporingscapaciteit. Wel was er sprake van beperkte beschikbaarheid van De Bunker of een vergelijkbare beveiligde zittingszaal en heeft ook de complexiteit van het plannen van zittingen – gelet op het grote aantal procespartijen – een rol gespeeld bij de vertraging. De omvang en complexiteit van de zaak is echter de hoofdoorzaak van de lange duur van het proces. Daarbij was veel tijd nodig om de onderzoekswensen van de verdediging te inventariseren, te beoordelen en hieraan uitvoering te geven. Aanvankelijk heeft vooral de rechter-commissaris daarbij regie gevoerd, maar uiteindelijk heeft ook bij de rechtbank een groot aantal regiezittingen plaatsgevonden. Op verzoek van (vooral) de verdediging hebben vele getuigenverhoren bij de rechter-commissaris plaatsgevonden en hebben meerdere verhoren van de kroongetuige daarnaast ook ter terechtzitting plaatsgevonden. De keuze van het Openbaar Ministerie om de zaak aan te vangen en verdachten aan te houden en te dagvaarden op een moment dat er nog geen einddossier was – en het dossier dat er wel was, zeer summier was – beschouwt de rechtbank vanwege de reeks van feitelijke gebeurtenissen als een begrijpelijke en noodzakelijke keuze. [medeverdachte 1] was immers in september 2017, op basis van ander bewijs dan zijn eigen verklaringen, als verdachte in de zaak Roos aangehouden. Na het sluiten van de kroongetuigenovereenkomst op 27 december 2017 mocht hij niet meer zwijgen over zijn eigen rol en de rollen van anderen. Bovendien had hij verklaard over een nog actieve moordorganisatie en werd [medeverdachte 7] – vermeend lid van die organisatie – neergeschoten en in het ziekenhuis opgenomen. Omdat er, los van de kluisverklaringen, bewijs tegen [medeverdachte 7] bestond in de zaak Roos/Doorn was zijn aanhouding – en daarmee de start van de zaak Marengo – onvermijdelijk. Dat er op dat moment nog lang geen afgerond dossier was heeft echter wel zijn weerslag gehad op de duur van het proces. Pas in mei 2019 – anderhalf jaar na de eerste aanhouding – konden de rechtbank en de verdediging beschikken over de overeenkomst met de kroongetuige en de door hem afgelegde verklaringen. Pas toen kon gestart worden met de zeer complexe, niet in de zaken van alle verdachten gelijk oplopende, regievoering. Enige vertraging is verder ontstaan door de uitbraak van Covid. Ook het feit dat, nadat eerst een broer van de kroongetuige, ook een van zijn advocaten en zijn vertrouwenspersoon gedurende het proces zijn vermoord, heeft tot vertraging geleid. Op meerdere momenten is de kroongetuige van rechtsbijstand verstoken geweest. Het feit dat de advocaat van [medeverdachte 16] is aangehouden en gedetineerd tijdens de procedure, waardoor ook hij enige tijd geen rechtsbijstand heeft gehad, heeft ook tot vertraging geleid.
De rechtbank acht vanwege al deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van vier jaren voor de zaken van alle verdachten in Marengo gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 23 januari 2019, de datum waarop [verdachte] in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de redelijke termijn in de zaak van [verdachte] met een jaar en een maand is overschreden.
De Hoge Raad handelt bij een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan een jaar naar bevind van zaken. Gelet op het door de Hoge Raad gehanteerde uitgangspunt bij een overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden tot een jaar
8.3.3 Wet straffen en beschermen
Met ingang van 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen in werking getreden. De voorwaardelijke invrijheidstelling is op grond van die wet thans geregeld in artikel 6.2.10 Sv (nieuw). De periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie is (bij gevangenisstraffen van meer dan twee jaren) net als in de oude regeling een derde van de opgelegde straf, maar die periode kan onder de nieuwe wet niet langer zijn dan twee jaren. De wet bevat geen overgangsbepaling zodat de regeling onmiddellijke werking heeft, in die zin dat op vonnissen van na 1 juli 2021 het nieuwe regime van toepassing is.
De rechtbank ziet reeds gelet op de hoogte van de op te leggen straf geen aanleiding om rekening te houden met de oude v.i.-regeling, zoals de verdediging heeft bepleit. Toepassing van de oude v.i.-regeling zou ten opzichte van de nieuwe v.i.-regeling immers op dezelfde netto straf neerkomen.
8.3.4 Conclusie
Alles afwegend zal de rechtbank aan [verdachte] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren en acht maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6.2.10 Sv.
8.3.5 Voorlopige hechtenis
Vordering van het Openbaar Ministerie Het Openbaar Ministerie heeft de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van [verdachte] gevorderd met ingang van de dag van de uitspraak van het vonnis.
Standpunt van de verdediging De verdediging verzet zich tegen de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis en voert aan dat [verdachte] sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis niet met politie of justitie in aanraking is gekomen. De verdediging wijst verder op de uitspraak Geisterfer tegen Nederland van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en stelt dat voorlopige hechtenis niet mag worden gebruikt om te anticiperen op een op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank De voorlopige hechtenis van [verdachte] is met ingang van 22 mei 2020 geschorst. Hij heeft een jaar en vier maanden in voorlopige hechtenis gezeten. Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van drie jaren en acht maanden volgt dat de rechtbank de ernstige bezwaren die ten grondslag lagen aan de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig acht voor de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis het geval. Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover de zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden, waaronder de (met medische stukken onderbouwde) verslechterde psychische gezondheid van [verdachte] , leidde er toen toe dat – ondanks de aanwezigheid van de grond geschokte rechtsorde – aanleiding bestond de voorlopige hechtenis te schorsen. Naast die persoonlijke belangen heeft de rechtbank daarbij toen in aanmerking genomen dat de rol van verdachte, zoals die uit het dossier naar voren leek te komen, geringer was dan die van medeverdachten. Ook woog de rechtbank mee dat de datum van de inhoudelijke behandeling op dat moment nog niet bekend was en dat werd verwacht dat het nog een hele tijd zou duren voordat het eindvonnis in eerste aanleg zou worden uitgesproken.
Inmiddels heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en wordt [verdachte] in dit vonnis schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de grond geschokte rechtsorde nog steeds van toepassing is. De zwaarte van deze grond moet echter enigszins worden gerelativeerd. Allereerst wijst de rechtbank erop dat de schorsing van [verdachte] destijds niet (kenbaar) tot maatschappelijke onrust heeft geleid. Die onrust kan na dit vonnis mogelijk wel ontstaan, omdat voorstelbaar is dat niet goed begrepen wordt dat in de beginfase van de procedure door de rechtbank geschorste leden van de criminele moordorganisatie van [medeverdachte 16] en die in dat verband betrokken waren bij de voorbereiding van moorden na een veroordeling op vrije voeten blijven. De rechtbank acht het op vrije voeten blijven van [verdachte] echter goed uit te leggen. Aan [verdachte] wordt, in vergelijking met de medeverdachten waarvan de schorsing van de voorlopige hechtenis wel wordt opgeheven, namelijk een lagere gevangenisstraf opgelegd en van die gevangenisstraf wordt de periode die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht – een jaar en vier maanden – nog afgetrokken. Dit betekent dat hij nog een – eveneens ten opzichte van die medeverdachten – relatief korte periode zal moeten uitzitten. Ook heeft de rechtbank hiervoor al overwogen dat een (hernieuwde) detentie voor [verdachte] mogelijk zwaarder zal zijn dan voor een gemiddelde verdachte of gestrafte. Onder deze omstandigheden wegen de persoonlijke belangen van [verdachte] bij het laten voortduren van de schorsing van de voorlopige hechtenis zwaarder dan de belangen van strafvordering. De rechtbank wijst de vordering van het Openbaar Ministerie daarom af.
9 Beslag
Onder [verdachte] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
9.1 Standpunten
Voor de standpunten en de toelichting daarop van het Openbaar Ministerie wordt verwezen naar bijlage 5.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.2 Oordeel van de rechtbank
Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van de onder 1 en 2 genoemde voorwerpen primair gevorderd dat deze worden gedeponeerd voor het bewijs. Het deponeren van voorwerpen voor het bewijs is een beslissing die de rechtbank niet kan nemen, omdat hier geen wettelijke grondslag voor is. De rechtbank kan inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaren, onttrekken aan het verkeer, bewaren ten behoeve van de rechthebbende of de teruggave daarvan aan de rechthebbende gelasten.
Tablet Het Openbaar Ministerie stelt zich blijkens bijlage 5 op het standpunt dat de inhoud van de tablet forensisch deels is veiliggesteld en dat nader onderzoek nodig is. Het enkele feit dat er nader onderzoek nodig is, is geen grond waarop een voorwerp verbeurd kan worden verklaard of kan worden onttrokken aan het verkeer. Uit het dossier blijkt verder niet dat het bij deze tablet gaat om een voorwerp dat vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal daarom de teruggave aan [verdachte] gelasten van het onder 1 genoemde voorwerp.
PGP-telefoon Het onder 2 genoemde voorwerp betreft een PGP-telefoon. PGP-telefoons worden gebruikt om via versleutelde berichten met andere PGP-telefoons te communiceren. [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het tezamen met anderen plegen van strafbare feiten. Hij heeft onder meer deelgenomen aan een criminele organisatie die zich richt op het plegen van moorden. De rechtbank vindt in het dossier geen aanknopingspunten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [verdachte] de onder hem inbeslaggenomen PGP-telefoon gebruikte voor legitieme doeleinden. [verdachte] heeft zelf niets verklaard over de reden dat hij een PGP-telefoon gebruikte. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande voldoende aannemelijk dat [verdachte] de onder hem inbeslaggenomen PGP-telefoon heeft gebruikt ten behoeve van de communicatie met zijn mededaders en het betreft dan ook een voorwerp dat tot het begaan van een misdrijf is bestemd. Dit voorwerp wordt daarom verbeurd verklaard.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 46, 47, 57, 63, 140 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
11 Beslissingen
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat [verdachte] het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in hoofdstuk 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde medeplegen van voorbereiding van moord;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren en 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1. DU84.01.01.001 /514386Omschrijving: Samsung tablet zwart type CE0168
Verklaart verbeurd:
2. DU84.02.01.001 /514389Omschrijving: BQ aquarius gsm zwart
Dit vonnis is gewezen door [naam rechter 1] , voorzitter, [naam rechter 2] en [naam rechter 3] , rechters, in tegenwoordigheid van [naam griffier 1] en [naam griffier 2] , griffiers en van [naam rechter 4] , rechter in de zin van artikel 6, derde lid, van de Wet RO, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2024.
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 14] en [medeverdachte 15] op 2 oktober 2018, [medeverdachte 13] op 12 november 2018, [medeverdachte 3] op 13 november 2018, [medeverdachte 9] op 22 januari 2019, [verdachte] op 23 januari 2019, [medeverdachte 6] op 31 januari 2019, [medeverdachte 2] op 28 maart 2019, [medeverdachte 11] op 27 mei 2019 in Suriname en op 28 mei 2019 in Nederland, [medeverdachte 10] op 27 mei 2019 in Suriname en op 29 mei 2019 in Nederland, [medeverdachte 16] op 16 december 2019 in Dubai en op 19 december 2019 in Nederland en [medeverdachte 8] op 7 februari 2020 in Colombia en op 7 december 2021 in Nederland.
Zie (onder meer) HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600.
HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 8.3.
HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 3.11.
Zie de schriftelijke toelichting van het Openbaar Ministerie op de zitting van 6 december 2022, p. 5.
HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 3.16.
HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458, r.o. 3.2.
AD03 (PGP), p. 303-306.
AD03 (PGP), p. 640-643.
AD03 (PGP), p. 1410-1423.
ZD03 (Kreta), p. 312 en 313.
ZD03 (Kreta, FO-map), p. 231-239.
AD00 (Algemeen dossier), p. 1208.
AD00 (Algemeen dossier), p. 1181-1201.
AD00 (Algemeen dossier), p. 1202-1211.
AD00 (Algemeen dossier), p. 1208.
ZD03 (Kreta), p. 1833 en 1834.
ZD03 (Kreta), p. 1872, 1874, 1900 en 1901 en AD00 (Algemeen dossier), p. 299-305.
ZD03 (Kreta), p. 1841-1848, 1863-1904 en 1906-1941.
ZD03 (Kreta), p. 1832.
AD02 (Verificatie verklaringen), p. 1181-1193.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 124.
AD00 (Algemeen dossier), p. 2051-2053.
AD00 (Algemeen dossier), p. 2051-2053 en AD02 (Verificatie verklaringen Koper), p. 315 en 316.
AD00 (Algemeen dossier), p. 698.
AD00 (Algemeen dossier), p. 2065-2067.
ZD03 (Kreta), p. 1126.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 124.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 125.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 125 en 126.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 129.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 130.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 131.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 174-227.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 177 en 178.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 178 en 179.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 179-183.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 183 en 184.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 184-187.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 188-190.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 191-193.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 193-199.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 199 en 200.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 203.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 204.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 204-208.
ZD03 (Kreta), p. 444.
AD02 (Verificatie verklaringen), p. 628.
AD02 (Verificatie verklaringen), p. 619.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 208-211.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 212.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 213.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 212.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 213.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 213 en 214.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 214 en 215.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 216-218.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 219-221 en 224.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 223 en 224.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 224 en 225.
ZD03 (Kreta), p. 2269-2274.
ZD03 (Kreta), p. 2451.
AD00 (Algemeen dossier) p. 2831-2833.
AD03 (PGP), p. 2820.
ZD03 (Kreta), p. 2429.
AD00 (Algemeen dossier), p. 1557.
AD03 (PGP), p. 2821 en 2822.
ZD09 (Aker), p. 317-319.
ZD03 (Kreta), p. 2444-2447.
ZD03 (Kreta), p. 2448 en 2453.
AD03 (PGP), p. 3593.
AD03 (PGP), p. 3595 en 3596.
AD03 (PGP), p. 3594.
AD03 (PGP), p. 3597-3599.
AD03( PGP), p. 3601.
AD03 (PGP), p. 3602.
AD03 (PGP), p. 3610.
AD03 (PGP), p. 3608.
ZD03 (Kreta), p. 2455 en 2456.
ZD03 (Kreta), p. 2455 en 2456.
ZD03 (Kreta), p. 2456.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 124, 125, 294 en 854.
ZD03 (Kreta), p. 1572-1575 en 1650 en AD00 (Algemeen dossier), p. 483-492.
AD03 (PGP), p. 2851.
ZD03 (Kreta), p. 2464.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 125-130.
ZD03 (Kreta), p. 1576, 1577 en 1655-1657.
AD03 (PGP), p. 2852 en 2853.
ZD03 (Kreta), p. 1657.
AD03 (PGP), p. 2853.
ZD03 (Kreta), p. 1658.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 128 en 129.
ZD03 (Kreta), p. 1578 en 1658.
ZD03 (Kreta), p. 1581 en AD03 (PGP), p. 2707.
AD03 (PGP), p. 2708 en 2709.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 125-127.
AD03 (PGP), p. 2707-2710 en ZD03 (Kreta), p. 1578.
AD03 (PGP), p. 2708 en 2709.
AD03 (PGP), p. 2709 en 2710.
AD03 (PGP), p. 2710.
AD03 (PGP), p. 2710 en 2711.
AD03 (PGP), p. 2711 en 2712.
AD03 (PGP), p. 2711 en 2712.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 131, 177 en 178.
AD03 (PGP), p. 2712 en 2713.
AD03 (PGP), p. 2712 en 2713.
AD03 (PGP), p. 2713.
AD03 (PGP), p. 829 en AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ) p. 1359.
AD04 (Verhoren verdachten), p. 1558 en 1559.
ZD03 (Kreta), p. 1583.
AD03 (PGP), p. 2714.
ZD03 (Kreta), p. 1766 en 1767.
AD03 (PGP), p. 1681, 1682, 2858 en 2859.
AD03 (PGP), p. 1683, 2859 en 2860.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 565 en 566.
ZD03 (Kreta), p. 1616-1618 en 1688.
ZD03 (Kreta), p. 1584, 2458 en 2464 en AD03 (PGP), p. 2863 en 2865.
ZD03 (Kreta), p. 2212 en 2213.
ZD03 (Kreta), p. 1593-1598, 1699, 2459 en 2460.
ZD (Kreta), p. 1599-1607, 1703, 1707, 1711 en 2460.
ZD03 (Kreta), p. 1625, 1776, 2380 en 2381.
ZD03 (Kreta), p. 2386-2389.
ZD03 (Kreta), p. 1624 en 1625.
ZD03 (Kreta), p. 1585-1588, 1725, 1726, 1727 en 2461.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 177-179.
ZD03 (Kreta), p. 1608.
ZD03 (Kreta), p. 1589.
ZD03 (Kreta), p. 2462.
AD03 (PGP), p. 2625.
ZD03 (Kreta), p. 1589-1591.
ZD03 (Kreta), p. 2462.
ZD03 (Kreta), p. 1769.
ZD03 (Kreta), p. 1627.
ZD03 (Kreta), p. 1628.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 179-183.
ZD03 (Kreta), p. 1591.
ZD03 (Kreta), p. 1628-1631 en 1735-1737.
ZD03 (Kreta), p. 1631, 1632 en 1740.
ZD03 (Kreta), p. 1747 en 1748.
ZD03 (Kreta), p. 1770 en 1771.
ZD03 (Kreta), p. 1644 en 1645.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p, 179-183.
ZD03 (Kreta), p. 1633-1638.
AD03 (PGP), p. 2871.
ZD03 (Kreta), p. 2462 en 2463.
ZD03 (Kreta), p. 2375.
ZD03 (Kreta), p. 2376.
ZD03 (Kreta), p. 1783.
ZD03 (Kreta), p. 415 en 416.
ZD03 (Kreta), p. 2374.
ZD03 (Kreta), p. 784-795 en 860.
ZD03 (Kreta), p. 416.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 193-199 en 913 en AD02 (Verificatie verklaringen), p. 866-870.
ZD03 (Kreta), p. 414-418.
ZD03 (Kreta), p. 2374.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 199, 200 en 203.
ZD03 (Kreta), p. 323 en 327-340.
ZD03 (Kreta, FO-map), p. 294-318.
ZD03 (Kreta), p. 316-322.
ZD03 (Kreta), p. 419-427 en 428-431.
ZD03 (Kreta), p. 318-321, 434-436 en 449-454.
ZD03 (Kreta, FO-map), p. 77-93 en 319-335.
ZD03 (Kreta, FO-map), p. 284-287.
ZD03 (Kreta, FO-map), p. 319-335.
AD00 (Algemeen dossier), p. 1961.
ZD03 (Kreta), p. 685.
ZD03 (Kreta), p. 1818-1821.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 160 en 187.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 159.
ZD03 (Kreta), p. 1778-1793 en 2376.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 186.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 213.
ZD03 (Kreta), p. 919-926.
ZD03 (Kreta), p. 2164.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 213-216.
ZD03 (Kreta), p. 2377.
AD00 (Algemeen dossier), p. 1836.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 216-218 en p. 1325.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 219-221 en 224.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 223 en 224.
AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 224 en 225.
ZD03 (Kreta), p. 1799 en 1800.
ZD03 (Kreta), p. 1974, 1975 en 1991-2000.
ZD03 (Kreta), p. 2466-2474.
ZD03 (Kreta), p. 1803.
AD04 (Verhoren verdachten), p. 2407-2409.
AD00 (Algemeen dossier), p. 726 en 727.
HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134, r.o. 4.3.
HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148, r.o. 2.3.4.
HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, r.o. 3.4.
ZD07 (Plato), p. 256.
AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 9 en 10.
AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 12-15.
AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 19.
AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 20.
ZD09 (Aker), p. 276-286.
AD00 (Algemeen dossier), p. 698.
ZD09 (Aker), p. 288.1-288.5.
ZD09 (Aker), p. 289 en 295.
ZD09 (Aker), p. 157, 158, 166, 302 en 305.
ZD09 (Aker), p. 384.
AD03 (PGP), p. 2902, 2903 en 3037-3039.
AD02 (Verificatie verklaringen Koper), p. 488-493 en ZD08 (140 Sr), p. 261 en 262.
ZD08 (140 Sr), p. 59.
ZD08 (140 Sr), p. 55-87.
ZD08 (140 Sr), p. 67.
ZD08 (140 Sr), p. 59 en 60.
AD03 (PGP), p. 2891.
AD01 (Verklaringen [medeverdachte 1] ). p. 99.
AD01 (Verklaringen [medeverdachte 1] ), p. 492 en 493.
HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264, r.o. 4.3.
HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858.
HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651, r.o. 3.3.
Bijlage 2 bij pleitnotities overgelegd op de terechtzitting van 19 mei 2020.
De Hoge Raad gaat in gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan zes maanden maar met minder dan een jaar is overschreden uit van een korting op de gevangenisstraf van tien procent. In die gevallen bedraagt de omvang van de korting niet meer dan de duur van de overschrijding en in elk geval nooit meer dan zes maanden.