ECLI:NL:HR:2021:571
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01194 J Datum 13 april 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 maart 2020, nummer 21-000745-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997, hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerpen, in zoverre tot zodanige beslissing als de Hoge Raad op grond van art. 440 Sv passend voorkomt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1 Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de voorwerpen op de beslaglijst met de nummers 1 tot en met 5 en 7 tot en met 9 vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer.
3.2.1 Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor – kort gezegd – medeplichtigheid aan gekwalificeerde diefstal. Met betrekking tot de strafoplegging houdt de uitspraak van het hof onder meer het volgende in: “Het hof zal de in beslag genomen voorwerpen, vermeld op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8 en 9, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen.”
3.2.2 De aan de bestreden uitspraak gehechte beslaglijst houdt onder meer in: “Voorwerpen Waarde 1 1.00 STK Tas Kl: bruin 2.00 LOUIS VUITTON vals G408032 Imitatie 2 1.00 STK Tas Kl: bruin 2.00 LOUIS VUITTON G408052 schoudertas imitatie 3 1.00 STK Horloge Kl: goud 2.00 ROLEX G408033 onedel en imitatie 4 1.00 STK Tas Kl: bruin 2.00 GUCCI G408054 imitatie 5 1.00 STK Horloge Kl: zilver 2.00 G408055 Lbvyr, quartz 7 1.00 STK Horloge Kl: goud 2.00 HUBLOT G408046 imitatie 8 1.00 STK Horloge Kl: zilver 2.00 REGAL G408049, band incompleet 9 1.00 STK Horloge Kl: zilver 5.00 GUESS G408056”
3.3.1 Het hof heeft de verdachte op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) berecht met toepassing van de bepalingen van het jeugdstrafrecht. Op grond van artikel 77g lid 3 Sr in verbinding met artikel 77h lid 4 Sr kan dan de maatregel van onttrekking aan het verkeer worden opgelegd. De oplegging van die maatregel vindt plaats met inachtneming van de voorschriften van artikel 36b - 36d Sr.
3.3.2 Artikel 36d Sr luidt: “Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
3.3.3 Het hof heeft geoordeeld dat de op de onder 3.2.2 weergegeven beslaglijst genoemde voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Dat oordeel is echter zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Verder heeft het hof in zijn uitspraak niet geoordeeld dat die voorwerpen kunnen dienen om soortgelijke feiten als het bewezenverklaarde feit te begaan of voor te bereiden, dan wel de opsporing van dergelijke feiten te belemmeren. De oplegging van de maatregel van onttrekking aan het verkeer is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.4 Het cassatiemiddel slaagt.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de hiervoor onder 3.2.2 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2021.