Arrest inhoud

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-000984-24

Uitspraakdatum: 6 oktober 2025

TEGENSPRAAK

Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad , van 23 februari 2024 met het parketnummer 16-317350-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004, thans uit anderen hoofde verblijvende te [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:

Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Moes (waarnemend voor mr. J. Leyten), naar voren is gebracht.

Verder heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij, [benadeelde 2] , en zijn advocaat, mr. E. Alija, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) telefoon( s ) (met pincode( s )) en/of portemonnee en/of (een) sleutel( s ) en/of Bitcoin/Crypto ter waarde van ongeveer 30.000 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader( s ) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door het tonen van een mes en/of vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, en/of een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, op/tegen het hoofd van die [benadeelde 2] te zetten en/of die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] een of meerdere ma( a )l(en) op/tegen het hoofd en/of buik, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of (een) sleutel( s ) uit de zak van die [benadeelde 2] te pakken en/of een telefoon en/of portemonnee uit de zak van die [benadeelde 1] te pakken;

en/of

hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van (een) telefoon( s ) (met pincode( s )) en/of portemonnee en/of sleutels en/of Bitcoin/Crypto ter waarde van ongeveer 30.000 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een derde toebehoorde(n), door het tonen van een mes en/of vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, en/of een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, op/tegen het hoofd van die [benadeelde 2] te zetten en/of die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] een of meerdere ma( a )l(en) op/tegen het hoofd en/of buik, althans het lichaam, te slaan/stompen;

2.hij op of omstreeks 5 december 2022 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (van origine een alarmrevolver), van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22 knall, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, waarbij bij feit 1 sprake is van medeplegen van diefstal met geweld en niet van afpersing.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk in de woning aanwezig was en dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering van het delict. De verklaringen van aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zijn onvoldoende betrouwbaar en er is sprake van een onbetrouwbare herkenning van de verdachte door de aangevers bij de raadsheer-commissaris. De verdachte heeft een alternatief scenario gegeven dat niet wordt tegengesproken door de bewijsmiddelen. Zijn uitlatingen in het tapgesprek – dat hij de deur heeft ingetrapt en de eerste klap zou hebben uitgedeeld – wordt bovendien tegengesproken door de inconsistente verklaringen van de aangevers. De verdachte heeft herhaaldelijk en uitgebreid verklaard dat zijn uitlatingen in de tapgesprekken grootspraak betrof omdat hij wilde meedelen in de buit en dat zijn feitelijke rol was dat hij op de uitkijk stond. Daarnaast is zijn opvallende blauwe jas door geen van de slachtoffers benoemd, is zijn DNA niet in de woning of op de kleding van de slachtoffers aangetroffen en ontbreken verder objectieve bewijsmiddelen die de onzekerheid van de subjectieve verklaringen van aangevers zouden kunnen wegnemen. Alles overziend bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om medeplegen in de zin van een gezamenlijke uitvoering aan te kunnen nemen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Het oordeel van het hof

Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank die hieronder cursief zijn weergegeven en maakt deze tot de zijne. Waar ‘de rechtbank’ staat moet aldus worden gelezen: het hof. Verbeteringen en aanvullingen door het hof in deze overwegingen zijn niet in cursief weergegeven.

Bewijsmiddelen [1] Feit 1

Aangever [benadeelde 2] heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: Op 3 december 2022 wilde ik bitcoins kopen. Ik had zelf een wallet met daarop een bedrag tussen de 35.000 en 40.000 euro aan Bitcoin(hierna: BTC) enEthereum (hierna: ETH*). Ik had afgesproken bij een woning aan de [straat 1] te [plaats] . Mijn vriendin en een vriend [benadeelde 1]*(het hof begrijpt: aangever [benadeelde 1] ) gingen met mij mee. Twee mannen deden de deur open. In de woning gaven de mannen aan dat ik het geld moest laten zien. Op dat moment kwamen er vijf mannen binnenlopen vanuit de achtertuin. Een van de mannen kwam op mij aflopen en trok mijn telefoon uit mijn handen. Deze man pakte hierna een vuurwapen, een revolver. Hij laadde het vuurwapen en zette het vuurwapen toen op mijn hoofd. De man scande daarna een QR-code via de app Blockchain. Op die manier kun je digitaal geld overmaken. De man sloeg mij meerdere keren, in mijn gezicht en buik. Ik ben door meerdere mannen geslagen. Ik voelde dat ze in mijn zakken van mijn broek voelden en pakten mijn autosleutel. Ook een van de mannen die van buiten kwam pakte een vuurwapen en hield die naast zich vast. Er was ook een man die een mes vasthield. De mannen renden hierna de woning uit via de achterdeur. Ze hadden mijn telefoon en autosleutel meegenomen.[2]

Aangever [benadeelde 1] heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [benadeelde 2] (het hof begrijpt: aangever [benadeelde 2] )en ik waren in de woning en zagen 2 mannen. Vanuit de achterzijde van de woning kwamen nog 4 mannen binnen. Er werd een vuurwapen tegen het hoofd van [benadeelde 2] geplaatst en vroegen hem om zijn geld en telefoon af te geven. De gewapende man vroeg ook de pincode van de telefoon. De andere man vroeg om mijn telefoon. De mannen gaven toen klappen op mijn hoofd. Ze hebben mijn telefoon en portemonnee uit mijn zak gepakt. De ene man deed iets met de telefoon van [benadeelde 2] . Daarna gingen de mannen via de achterzijde van de woning ervan door.[3]

In eenproces-verbaal van bevindingen*(met betrekking tot een beschrijving van tapgesprekken) is onder meer het volgende gerelateerd:* Datum: 3 december 2022, 23:27:39 uur Zender: [verdachte] A : ey broer, [bijnaam 4] Wollah ik word [bijnaam 4] is kanker heet nu, (NTV), lk word gezocht broer, Wallah ik ben kanker serieus denk je dat ik jou zomaar bel. Breng mij kanker [bijnaam 5] . lk loop die stukje N: Broer waarom moet ik je brengen broer A : Broer ik loop die stukje denk je dat die stukje lang is broer. Maar effe serieus Wollah ik heb net wat geslagen Wollah. Ik heb ook gannu bij (…) Datum: 5 december 2022, 13:57:14 uur Ontvanger: [verdachte] A : [bijnaam 4] ik had torrietje geslagen gisteren van 30 doezoe A : ja en [bijnaam 4] hoor dit ze verdelen het met z'n vijven he [bijnaam 4] en ik krijg helemaal niks S : wie verdelen het met z'n vijven? [medeverdachte] en zo? A : nee hoor dit hoor dit, [bijnaam 2] je weet toch die more je weet toch die "ntv" [bijnaam 1] en die neger die ken ik niet eens s : ja maar wat jij sloeg hem? A : [bijnaam 4] we hebben hem allemaal we zouden allemaal je weet toch iedereen zou 6 krijgen hoor dit ik ga het precies uitleggen we zouden allemaal een 6 krijgen toch S : ja hoe hebben jullie die gozer geslagen A : dat vertel ik jou later wel hoor dit je weet toch die 30 doezoe stond toch op [bijnaam 2] zijn wallet je weet toch (…) A : ewa hoor dit dan [bijnaam 4] later [bijnaam 4] ik was naar osso ik was naar osso gegaan ik hoor [bijnaam 2] was later in de nacht naar buiten gegaan om die ding te verkopen je weet toch S : ja A : had die 20 doezoe gekregen S : voor die ding A : ja ewa nee maar er stond nog 10 doezoe op die ding je weet toch S : ja A : dus hij heeft 20 doezoe gekregen heeft die 20 doezoe door 4 gedaan en is ie mij vergeten je weet toch, weet je wat die zegt? (…) A : van die 10 doezoe ga ik uitcashen krijg jij die 4.5 je weet toch krijg je gewoon jou deel je weet toch, daarna zegt hij tegen mij, daarna [bijnaam 4] weet je wat ze doen ze gaan hem uitcashen ze worden genakt (…) A : wholla ze worden geript hey [bijnaam 4] S : ze zijn gewoon geript A : [bijnaam 4] ik ben het heetst weet je waarom [bijnaam 4] (…) A : het is afpersing en overval [bijnaam 4] en ik ben met mn gewoon met mijn blauwe jacka gegaan S : zeg tegen hun broer doezoe de man moeten jullie geven broer A : [bijnaam 4] ze gaan mij niet geven want die kanker [bijnaam 3] hij zei gisteren toen ze gingen uitcashen met zijn vieren zeiden ze wakka [bijnaam 2] (…) S : want ik had [bijnaam 2] gesproken hij zegt ik heb geslagen A : ja hij heeft geslagen en hij heeft iedereen gegeven behalve mij hij vergeet mij die [bijnaam 4] , die man broer je zeg je heel eerlijk [bijnaam 4] die man hij ehhh irriteert me ook al ouwe S : maar wat, hoe ehh heb je die ding wie kwam met die torrie? A : [bijnaam 4] , [bijnaam 3] kwam met die torrie maar weet je wat het is [bijnaam 4] het gaat om wie met die torrie kwam we hebben allemaal evenveel gedaan S : jij hebt ook wat gedaan? A : [bijnaam 4] ik ben als eerste met die pompers begonnen, [bijnaam 2] schreeuwt he jongens jongens kom broer die neger kreeg niet eens die deur open, "ntv" trapt die deur open ik geef die man gelijk een foesoe [4]

In eenproces-verbaal van bevindingen*(met betrekking tot een onderzoek naar bitcoins) is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:* lk hoorde [benadeelde 2] zeggen dat hij de transacties welke op zijn crypto wallet waren gedaan inzichtelijk had en dat hij deze vanaf het moment dat hij overvallen was nauwkeurig bijhield. Ik zag dat [benadeelde 2] het volgende had beschreven: Naar deze wallet is al het geld gestuurd: [walletnummer 1] Vervolgens gaat het vanuit deze wallet naar: [walletnummer 2] 1x 0,78045280 2x 0,62140000 Totaal: 2,0232528 Naar aanleiding van de informatie welke aangever [benadeelde 2] met ons gedeeld had zag ik dat deze overeen kwam met de informatie welke voor een ieder toegankelijk is middels openbare bronnen. De Bitcoins bleken naar de cryptocurrency Binance overgemaakt te zijn. Middels een verzoek aan Binance , om de bitcoins welke nog aanwezig waren te bevriezen, kregen wij een reactie dat er afgerond 36.000 dollar op een account met user ID: [nummer 1] bevroren waren. [5]

In een proces-verbaal van bevindingen (met betrekking tot een onderzoek naar de weggenomen ETH) is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd: Er is onderzoek gedaan naar de weggenomen cryptocurrency. Er is, naast BTC, ook 0,96 ETH ontvreemd uit de wallet van aangever [benadeelde 2] . De dag erna werd deze 0,96 ETH van aangever gestort op het Binance-account van de [medeverdachte] . Middels dit account vond omzetting plaats naar 0,07 BTC. Van deze BTC werd 0,05 BTC van het platform Binance overgeboekt naar een wallet met een kenmerk eindigend op “ [kenmerk] ”, dat ook van aangever gestolen BTC heeft ontvangen.[6]

In eenproces-verbaal van bevindingen*(met betrekking tot een analyse naar blockchain ) is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:* Uit blockchain analyse is gebleken dat 1.46 BTC, afkomstig uit de wallet van de aangever, gestort is op het Binance account van [accountnaam] . Van de resterende 0,57 BTC zijn er sporen die te herleiden waren naar Binance naar respectievelijk de gebruikers [medeverdachte] en [persoon 2] . [7]

Bewijsoverweging

Medeplegen De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.

Aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] hebben verklaard dat zij in de woning aan de [straat 1] te [plaats] zijn overvallen door 6 á 7 mannen.De telefoon en portemonnee van [benadeelde 1] en de telefoon, sleutels, BTC en ETH van [benadeelde 2] zijn weggenomen. Uit voornoemde tapgesprekken leidt de rechtbank af dat verdachte in de woning is geweest, dat hij wist dat ereendiefstal zou plaatsvinden en dat hij actief heeft bijgedragen aan het geweld dat zich in de woning tegen aangevers heeft afgespeeld. Uit de wijze waarop het hele incident zich heeft voorgedaan, blijkt dat het een vooropgezet plan was, waarbij afspraken zijn gemaakt. Uit de tapgesprekken volgt dat verdachte kort na het incident een gesprek voert met een onbekend gebleven persoon waarin hij vertelt dat hij zojuist iets heeft ‘geslagen’ en dat hij moet worden opgehaald omdat hij gezocht wordt en een ‘gannu’ (de rechtbank begrijpt: een vuurwapen) bij zich heeft. Verdachte voerde enkele dagen later een gesprek met ene [persoon 3] waarin hij vertelt dat hij ’30 doezoe’ (de rechtbank begrijpt: 30.000euro*) heeft geslagen, dat het om afpersing en een overval gaat en dat is afgesproken dat hij zou delen in de winst. In dit gesprek heeft verdachte het er ook over dat hij met de ‘pompers’ (de rechtbank begrijpt: klappen) is begonnen en de man een ‘foesoe’ gaf en dat iedereen evenveel heeft gedaan. Hoewel uit dit gesprek ook blijkt dat verdachte feitelijk geenopbrengstheeft behaald aan de buit die is gemaakt, heeft verdachte wel een actieve rol gehad in de uitvoering.*

Het alternatieve scenario dat verdachte heeft aangedragen, zoals hierboven weergegeven, wordt weerlegd door voornoemde bewijsmiddelen. Verdachte begint in de tapgesprekken, zonder dat ernaar wordt gevraagd, uit zichzelf te vertellen over hetgeen zich heeft afgespeeld in de woning en zijn rol daarin. Hij heeft het dan ook over het geweld dat hij zelf heeft gebruikt. De informatie die verdachte op dat moment deelt is daderkennis. De verklaring van verdachte dat hij in de tapgesprekken niet de waarheid heeft verteld, maar heeft geprobeerd stoer te doen door zijn rol groter te maken dan deze was, is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. Dat in de signalementenvan aangevers niet wordt gesproken over een verdachte met een donkerblauwe jas, sluit niet uit dat verdachte in de woning aanwezig was. De rechtbank overweegt daartoe dat het een hectische situatie betrof, waarin de twee getuigen uit het niets geconfronteerd werden met een groep mannen die hen onder meer bedreigden met vuurwapens en een mes en geweld op hen uitoefenden*.*

Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Afpersing De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen aangevers heeft afgeperst. Van dat onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde feit zal verdachte worden vrijgesproken.

ETH Crypto In aanvulling en in afwijking van hetgeen de rechtbank heeft overwogen komt het hof, gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen, tot het oordeel dat naast BTC ook ETH is weggenomen van aangever [benadeelde 2] . Gelet hierop acht het hof ook het onderdeel ‘Crypto’ in de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2

Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. Het hof volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:

  • een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot een onderzoek naar het in beslag genomen wapen.[9]

Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht het hof het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat verdachte:

1.op 3 december 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen (een) telefoon( s ) (met pincode) en portemonnee en sleutels en Bitcoin/Crypto ter waarde van ongeveer 30.000 euro die aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door het tonen van een mes en een vuurwapen en een vuurwapen tegen het hoofd van die [benadeelde 2] te zetten en die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] meerdere malen tegen het hoofd en/of buik te slaan/stompen en sleutels uit de zak van die [benadeelde 2] te pakken en een telefoon en portemonnee uit de zak van die [benadeelde 1] te pakken;

2.op 5 december 2022 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (van origine een alarmrevolver), van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22 knall, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft, mocht het hof tot een bewezenverklaring van beide feiten komen, verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf overeenkomstig de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten en het overige deel als voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte vanuit het schorsingskader aan meerdere bijzondere voorwaarden heeft meegewerkt. Daarnaast zijn de feiten bijna drie jaar geleden gepleegd en was de verdachte toen nog net 19 jaar oud.

Het oordeel van het hof

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de straftoemeting die hieronder cursief zijn weergegeven en maakt deze tot de zijne. Waar ‘de rechtbank’ staat moet aldus worden gelezen: het hof. Verbeteringen en aanvullingen door het hof in deze overwegingen zijn niet in cursief weergegeven.

Ernst van de feiten

Verdachte heeft samen met anderen aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] beroofd. Aangever [benadeelde 2] heeft nietsvermoedend via Marktplaats een afspraak gemaakt om Bitcoin te kopen. Ter plaatse gekomen in een woning in [plaats] zijn aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] geconfronteerd met geweld door meerdere mannen, waaronder verdachte, waarbij is gedreigd met vuurwapens en een mes. Daarbij zijn vervolgens Bitcoin, ETHen goederen buitgemaakt. Uit deze handelwijze blijkt dat er een vooropgezet plan was om aangever ste beroven.

Door op deze manier te handelen, is er ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van aangevers. In de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van [benadeelde 2] is aangegeven dat hij zijn gevoel van veiligheid voorgoed is kwijtgeraakt. Daarnaast is er inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat personen hebben in de handel via Marktplaats. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.

*De rol die verdachte heeft vervuld is groter geweest dan hij zelf heeft verklaard. Verdachte heeft daarom niet de volledige verantwoordelijkheid genomen.*Verdachte heeft afspraken gemaakt met medeverdachten ten aanzien van de verdeling van de buit, wist dat er geweld zou worden gebruikt, was ter plaatse ten tijde van het delict en heeft zelf ook geweld gebruikt. Ook heeft verdachte na de tijd het vuurwapen dat bij de beroving is gebruikt bij zich gehouden. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.

Persoon van de verdachte

Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 28 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Wel volgt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.

Het hof heeft verder acht geslagen op het rapport van de reclassering van 2 september 2025. Hieruit volgt dat de reclassering bij de verdachte delictgerelateerde criminogene factoren ziet op de leefgebieden: psychosociaal functioneren, financiën, dagbesteding en het sociaal netwerk van de verdachte. Er lijkt bij de verdachte sprake van impulsiviteit en gebrekkige vaardigheden in het oplossen van (interpersoonlijke) problemen. Hij beschikt niet over een startkwalificatie, mede door eerder opgedaan hoog schoolverzuim. Daarnaast had de verdachte ten tijde van het delict geen zinvolle dagbesteding en/of dagstructuur. Voorafgaand aan de aanhouding had de verdachte een betaalde baan bij het bedrijf van zijn (stief)vader. De verdachte vindt het lastig om zelfstandig zijn zaken op orde te krijgen en te behouden. Hij geeft weinig openheid van zaken rondom zijn sociaal netwerk en er zijn zorgen dat de verdachte zich (nog steeds) in een delinquent sociaal netwerk bevindt. Vanwege deze houding schat de reclassering de haalbaarheid van een eventuele interventie op dit gebied in als (zeer) laag. Vanwege het bovenstaande wordt het recidiverisico ingeschat als gemiddeld. Bemoeienis vanuit de reclassering vindt de reclassering desalniettemin geïndiceerd, om het recidiverisico te verminderen.

De op te leggen straf

Het hof acht gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten – diefstal met geweld en vuurwapenbezit – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur zoals de rechtbank die heeft opgelegd in beginsel passend en geboden. Wel houdt het hof bij het bepalen van de straf rekening met het tijdsverloop sinds het plegen van de bewezenverklaarde feiten en dat artikel 63 Sr van toepassing is.

Het hof ziet op dit moment geen meerwaarde in het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, mede gelet op het feit dat de verdachte op dit moment in voorlopige hechtenis zit voor verdenkingen van andere feiten en de reclassering de haalbaarheid van interventies als (zeer) laag inschat. In een later stadium kunnen in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling voorwaarden geformuleerd worden.

Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof passend en geboden de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Weliswaar is deze straf hoger dan het onvoorwaardelijke deel van de door de rechtbank opgelegde straf, maar bij toepassing van de volledige voorwaardelijke invrijheidstelling zal de nu opgelegde gevangenisstraf netto korter in duur kunnen zijn. Het is aan de verdachte om te laten zien dat hij in staat is en bereid is om tot een gedragsverandering te komen door mee te werken aan al hetgeen van hem verlangd wordt om tot een voorwaardelijke invrijheidstelling te kunnen komen.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 19 december 2024 geschorst.

Het hof stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat een vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd van ten minste even lange duur als de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, geen toereikende grond vormt voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Die beslissing moet berusten op een afweging van de belangen van strafvordering en de belangen van de verdachte. Bij het maken van die afweging staat voorop dat voorlopige hechtenis als ingrijpend dwangmiddel terughoudend moet worden toegepast. Die beslissing moet een op de voorliggende zaak toegesneden motivering bevatten waaruit blijkt dat de rechter de genoemde belangenafweging heeft gemaakt en dat in het concrete geval (alsnog) voortzetting van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis noodzakelijk is. In die belangenafweging kan worden betrokken dat de verdachte wordt veroordeeld en dat daarbij een straf of maatregel van een zekere duur wordt opgelegd, in die zin dat daarmee een groter gewicht toekomt aan de desbetreffende grond(en) voor de voorlopige hechtenis. Ook kan daarin een rol spelen in hoeverre de verdachte zich heeft gehouden aan de specifieke schorsingsvoorwaarden en wat het effect daarvan is geweest.[10]

Het hof constateert dat de verdachte momenteel gedurende langere tijd in voorlopige hechtenis zit omdat hij verdacht wordt van een reeks woninginbraken die hij gepleegd zou hebben in vereniging. Het is een gegeven dat bij het vastzitten in het kader van een voorlopige hechtenis ernstige bezwaren vastgesteld dienen te worden door de rechter. Het hof gaat er dan ook vanuit dat daarvan sprake is. Hiermee heeft de verdachte zich niet aan de voorwaarden gehouden van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis die inging op 19 december 2024. Het hof acht bij zijn oordeel ook van belang dat de reclassering het risico op recidive en het onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld inschat. Daarnaast weegt het hof mee dat de verdachte in de onderhavige zaak wordt veroordeeld voor ernstige feiten en dat dit heeft geleid tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, langer dan het door hem ondergane voorarrest. Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte en dat voorzetting van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in dit geval noodzakelijk is. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven en de voorlopige hechtenis van de verdachte herleeft.

Beslag

Het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp en met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven vuurwapen. Het vuurwapen zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 2.659,95, bestaande uit € 159,95 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.599,95, bestaande uit € 99,95 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, dit bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen met uitzondering van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] gevorderde € 60,- aan contant geld dat in zijn weggenomen portemonnee zou hebben gezeten.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair verzocht om de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding wegens de bepleite vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde 1] verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De diefstal van het geld uit de portemonnee is niet onderbouwd. Wat betreft de broek is er geen sprake van rechtstreekse schade. Verder is de immateriële schade onvoldoende onderbouwd, aldus de raadsvrouw. Gelet hierop dient de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

Het oordeel van het hof

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.

Materiële schade

De materiële schade is, met uitzondering van het geldbedrag van € 60,- dat uit de portemonnee gestolen zou zijn, voldoende onderbouwd. De broek van de benadeelde partij [benadeelde 1] is onderzocht naar aanleiding van het feit, waardoor rechtstreeks schade is geleden. Het hof begroot de schade op € 99,95 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot de dag van volledige betaling. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade afwijzen, nu de raadsvrouw van de verdachte deze schadepost voldoende heeft betwist en niet kan worden vastgesteld dat een geldbedrag van € 60,- is gestolen.

Immateriële schade

Voorts staat vast dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft de schade onderbouwd. Hij heeft lichamelijk letsel opgelopen (aan zijn hoofd en nek) door het geweld dat is gebruikt en heeft sindsdien psychische klachten (slaapproblemen, nachtmerries, herbelevingen, concentratieproblemen, angstklachten en vermoeidheid). Daardoor is sprake van nadeel zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het hof heeft bij de vaststelling van de hoogte van het immateriële schadebedrag acht geslagen op vergelijkbare zaken en op de omstandigheden van het geval. Gelet hierop acht het hof een bedrag van € 2.500,- billijk, zodat deze gehele vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot de dag van volledige betaling.

Hoofdelijkheid

Verdachte heeft het onder 1 bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd en zij zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat wanneer de schadevergoeding door een mededader is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij [benadeelde 1] hoeft te betalen, en andersom.

Veroordeling in de kosten

Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 96.368,18, bestaande uit € 84.368,18 aan materiële schade en € 12.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 38.918,56, bestaande uit € 33.918,56 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, dit bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Het bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:

In hoger beroep is komen vast te staan dat op voet van artikel 94 Sv 1,45791684 BTC van de gestolen BTC in beslag is genomen onder een derde, dat door de rechtbank Midden-Nederland de teruggave daarvan is gelast aan de benadeelde partij [benadeelde 2] en dat daar inmiddels uitvoering aan is gegeven.

De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert in hoger beroep primair teruggave van de gestolen en nog niet teruggegeven BTC en ETH en subsidiair een passende schadevergoeding voor de verloren crypto, niet gebaseerd op de dagwaarde in euro’ s ten tijde van het misdrijf. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 13.154,40 . Dit bedrag bestaat uit € 1.154,40 aan voormelde materiële schadeposten (met uitzondering van de crypto) en € 12.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 22.300,-, bestaande uit € 10.300,- aan materiële schade en € 12.000,- aan immateriële schade en toewijzing van de gevorderde kansschade. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld de benadeelde partij niet-ontvankelijk in deze vordering tot schadevergoeding te verklaren, zodat de weg naar de civiele rechter open blijft staan.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair verzocht om de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding wegens de bepleite vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.

Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2] naar voren gebracht dat de verdediging zich niet verzet tegen toewijzing van de schadevergoeding met betrekking tot de broek, het cilinderslot en de autosleutel. Wel wordt verzocht om de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk te verklaren in de overige gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade wordt door de verdediging verzocht om deze te matigen tot € 5.000,-. Ten aanzien van de cryptovaluta wordt – kort samengevat – aangevoerd dat het onderhavige strafproces niet de tijd en ruimte voor de verdediging biedt om zich tegen de hoogte van de gevorderde schade met betrekking tot BTC en ETH te verdedigen. Er is sprake van complexe materie en het gaat om grote bedragen met daarom grote gevolgen. In combinatie met de tekortschietende onderbouwingen biedt de vordering niet de duidelijkheid die nodig is om deze in het strafproces zonder onevenredige belasting daarvan te kunnen behandelen. Meer subsidiair verzoekt de verdediging tot afwijzing van de hoofdelijke aansprakelijkheid én tot matiging van de vordering naar redelijkheid.

Het oordeel van het hof

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.

Cryptovaluta

Ten aanzien van de vorderingen met betrekking tot de cryptovaluta overweegt het hof het volgende. De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft primair gevorderd dat hem de nog niet aan hem geretourneerde cryptovaluta (of evenveel vervangende) worden teruggegeven. Het gaat dan om 0,5652 BTC en 0,95988655 ETH. Het hof zal deze vordering afwijzen. De hoofdregel is dat schadevergoeding wordt voldaan in geld (artikel 6:103 BW). Daarvan wordt slechts om bijzondere redenen afgeweken. In deze zaak is niet komen vast te staan dat verdachte nog in het bezit is van de gestolen en nog bij de benadeelde partij ontbrekende cryptovaluta. De suggestie dat verdachte dan zelf evenveel cryptovaluta koopt en die afgeeft, komt per saldo neer op een schadevergoeding in geld naar de koers van de betreffende cryptovaluta op het moment van aankoop daarvan door verdachte. Daarmee zou de schade naar het oordeel van het hof onjuist worden begroot.

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft subsidiair gevorderd de schade te begroten aan de hand van de koers van de BTC en de ETH op een door het hof te kiezen peildatum. Daarbij noemt de benadeelde partij een aantal mogelijkheden, te weten: datum uitspraak hof, datum uitspraak rechtbank en datum indiening vordering. Dit betreffen data die ver liggen na de datum van de onrechtmatige daad (het onder 1 bewezenverklaarde feit). Op die data hadden de betreffende cryptovaluta een aanzienlijk hogere koers dan op de datum van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Het hof gaat niet mee in deze benaderingswijze.

Schadevergoeding moet de benadeelde in de positie brengen waarin hij zou hebben verkeerd zonder de onrechtmatige daad. Dat brengt mee dat in elk geval de vermogensschade die feitelijk op 3 december 2022 werd geleden moet worden vergoed. De benadeelde partij heeft onbetwist gesteld dat op 3 december 2022 de koers van de BTC € 16.100,00 / € 16.200,00 was en van de ETH € 1.210,00 / € 1.230,00. Het hof zal uitgaan van het gemiddelde en komt daarmee op een schade van 0,5652 BTC x € 16.150,00 € 9.127,98 0,95988655 ETH x € 1.220,00 € 1.171,06 Totaal € 10.299,04

Verdachte zal in elk geval dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 december 2022 aan de benadeelde partij moeten vergoeden.

Het hof sluit zeker niet uit dat de benadeelde partij [benadeelde 2] meer schade heeft geleden door de diefstal van de cryptovaluta. De vraag of dat zo is, hangt naar het oordeel van het hof af van het antwoord op de vraag of de benadeelde partij [benadeelde 2] schade heeft geleden door het verlies van een kans. Het gaat dan om de kans op speculatiewinst. Om te beoordelen of daarvan sprake is, moeten goede en kwade kansen worden afgewogen (artikel 6:105 BW) .

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft gemotiveerd gesteld dat hij destijds voornemens was de betreffende BTC en ETH te behouden. Het hof acht dat in elk geval voor de eerste periode na december 2022 voldoende aannemelijk. Het is van algemene bekendheid dat de koers van de BTC en de ETH na december 2022 een stijgende lijn vertoonden. Dat brengt mee dat het (virtuele) vermogen van de benadeelde partij bij behoud van de gestolen cryptovaluta zou zijn gestegen. Het uitblijven van die (virtuele) stijging brengt naar het oordeel van het hof niet noodzakelijkerwijs schade voor de benadeelde partij [benadeelde 2] met zich. Of daarvan sprake is, hangt samen met de vraag of en wanneer de benadeelde partij [benadeelde 2] de BTC en ETH had willen verkopen en of koerswisselingen daarbij van invloed zouden zijn geweest. Verder kan van belang zijn of de benadeelde partij [benadeelde 2] nieuwe/vervangende BTC en ETH heeft gekocht, of had kunnen kopen en wanneer hij dat heeft gedaan, of had kunnen doen.

Het ligt op de weg van de benadeelde partij [benadeelde 2] om concrete feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen aangaande de gemiste kans en de daardoor geleden schade. Het hof constateert dat er in deze zaak daarover onvoldoende feitelijke duidelijkheid bestaat. Zo is het hof niets bekend over of de benadeelde partij [benadeelde 2] nieuwe BTC en/of ETH heeft gekocht en als dat zo is, of hij dat ook had gedaan wanneer de diefstal niet had plaatsgevonden. Verder is niets gesteld over wat de benadeelde partij [benadeelde 2] zou hebben gedaan bij koersdalingen. Het hof is uit algemeen toegankelijke bronnen bekend dat er, ondanks de stijgende trend, in 2023 en nog meer in 2024 forse koersdalingen zijn geweest. Dit soort factoren moeten naar het oordeel worden meegewogen bij de beoordeling van de goede en kwade kansen. Om dat te kunnen doen, is een nadere feitelijke onderbouwing van de vordering nodig. Het hof zou daarvoor het onderzoek ter terechtzitting moeten heropenen. Dat zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding veroorzaken. Het hof zal de benadeelde partij [benadeelde 2] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering met betrekking tot de BTC en de ETH voor zover die uitstijgt boven het hiervoor genoemde bedrag van € 10.299,04.

Het hof betrekt hier ook bij dat de civiele procedure in het strafproces een eenvoudige procedure is die aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen biedt als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. De eisen die mogen worden gesteld aan een eerlijk proces brengen dan mee, dat het hof de hiervoor toegelichte niet-ontvankelijkheid uitspreekt (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:829).

Overige materiële schade

Met betrekking tot de overige door de benadeelde partij [benadeelde 2] gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat al de overige schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen, te weten een bedrag van € 1.154,40, zodat de totale materiële schade komt op een bedrag van € 11.453,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot de dag van volledige betaling. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de vordering ten aanzien van de telefoon en het telefoonhoesje onvoldoende is onderbouwd. Ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde is de benadeelde partij zijn telefoon kwijt en heeft hij schade geleden. De benadeelde partij heeft ter zitting nader toegelicht dat hij zijn telefoon niet zakelijk heeft aangeschaft, zoals door de raadsvrouw is gesuggereerd.

Immateriële schade

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de schade onderbouwd. Hij heeft lichamelijk letsel opgelopen (aan zijn hoofd en nek) door het geweld dat is gebruikt en heeft sindsdien psychische en cognitieve klachten (angstgevoelens, herbelevingen, schrikreacties, concentratieproblemen, slaapproblemen en vermoeidheidsklachten). Bij de benadeelde partij is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld, waarvoor hij nog steeds wordt behandeld (EMDR). Uit de bij het schadeformulier gevoegde stukken ter onderbouwing en de mondelinge toelichting op de terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat het onder 1 bewezenverklaarde feit een forse impact heeft gehad op [benadeelde 2] en dat hij tot de dag van vandaag de gevolgen en klachten daarvan ondervindt. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Gelet op het voorgaande is er sprake van nadeel zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. Het hof heeft bij de vaststelling van de hoogte van het immateriële schadebedrag acht geslagen op vergelijkbare zaken en de Rotterdamse schaal, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. Het hof heeft daarbij als richtsnoer genomen de bedragen die genoemd zijn in de categorie “middelzwaar” onder Posttraumatische stressstoornis, te weten € 5.500,- tot € 16.000,-. De hoogte van de immateriële schade kan daarom naar het oordeel van het hof naar billijkheid worden vastgesteld op € 12.000,-, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot de dag van volledige betaling.

Hoofdelijkheid

Verdachte heeft het onder 1 bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd en zij zijn samen naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat wanneer de schadevergoeding door een mededader is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.

Veroordeling in de kosten

Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 63 en 312 Sr en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

  • 1 STK Wapen (omschrijving: [nummer 2] , zwart, merk: Olympic 38).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van**€ 2.599,95 (tweeduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 99,95 (negenennegentig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader( s ) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.**

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.599,95 (tweeduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 99,95 (negenennegentig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader( s ) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 december 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van**€ 23.453,44 (drieëntwintigduizend vierhonderddrieënvijftig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 11.453,44 (elfduizend vierhonderddrieënvijftig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 12.000,00 (twaalfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader( s ) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.**

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 23.453,44 (drieëntwintigduizend vierhonderddrieënvijftig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 11.453,44 (elfduizend vierhonderddrieënvijftig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 12.000,00 (twaalfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 152 (honderdtweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader( s ) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 december 2022.

De voorlopige hechtenis

Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.

Aldus gewezen door mr. E.W. van Weringh, voorzitter, mr. J. A .M. Kwakman en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A . Abdulkarim, griffier, en op 6 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’ s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 december 2022, genummerd [nummer 3] , opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 630. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Pagina’ s : 45, 46 en 47.

Pagina’ s 54 en 55.

Pagina’ s 103 t/m 106.

Pagina’ s 89 en 90.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2024, blad 1 en 4 (los bijgevoegd, proces-verbaal bevindingen omtrent 0,96 ETH).

Pagina 223.

Pagina’ s 8 en 9.

Pagina’ s 267 en 268.

HR 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’ s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 december 2022, genummerd [nummer 3] , opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 630. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Pagina’ s : 45, 46 en 47.

Pagina’ s 54 en 55.

Pagina’ s 103 t/m 106.

Pagina’ s 89 en 90.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2024, blad 1 en 4 (los bijgevoegd, proces-verbaal bevindingen omtrent 0,96 ETH).

Pagina 223.

Pagina’ s 267 en 268.

HR 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987.