ECLI:NL:GHARL:2025:5892 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 25 september 2025
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003682-23
Uitspraakdatum: 25 september 2025
Tegenspraak
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 31 juli 2023 met het parketnummer 18-309855-22 in de strafzaak inzake de verdachte
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998, wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 11 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met een proeftijd van een jaar;
- de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] deels zal toewijzen, tot het gehele bedrag van de gevorderde materiële schade, te weten
€ 1.570,-, en tot een bedrag van € 7.000,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- de verdachte hoofdelijk aansprakelijk zal stellen ter zake van zijn betalingsverplichting jegens de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.I. Dolinski, hebben aangevoerd op de zitting in hoger beroep. Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Het hoger beroep is gericht tegen het hierboven genoemde vonnis van de rechtbank. In dat vonnis heeft de rechtbank:
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof tot een andere bewijsbeslissing en tot een andere kwalificatie komt dan de rechtbank. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 september 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, doordat hij en/of zijn mededaders,- eenmaal of meermalen met geschoeide voeten die [benadeelde] (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt, terwijl die [benadeelde] (weerloos) op de grond lag/zat en/of omhoog kwam, en/of- eenmaal of meermalen die [benadeelde] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen, en/of- eenmaal of meermalen met geschoeide voeten die [benadeelde] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt en/of geslagen, terwijl die [benadeelde] tegen de grond werd gedrukt en/of vastgehouden,- te slaan en/of schoppen op/tegen het lichaam en/of ledematen van die [benadeelde]terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 6 september 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, doordat hij en/of zijn mededaders,- eenmaal of meermalen met geschoeide voeten die [benadeelde] (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt, terwijl die [benadeelde] (weerloos) op de grond lag/zat en/of omhoog kwam, en/of- eenmaal of meermalen die [benadeelde] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen, en/of- eenmaal of meermalen met geschoeide voeten die [benadeelde] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt en/of geslagen, terwijl die [benadeelde] tegen de grond werd gedrukt en/of vastgehouden,- te slaan en/of schoppen op/tegen het lichaam en/of ledematen van die [benadeelde]terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2020 te [plaats] , althans in Nederland, openlijk, te weten aan [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde] , door- met geschoeide voeten te schoppen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [benadeelde]- met geschoeide voeten te schoppen op/tegen het lichaam van die [benadeelde]- (met geschoeide voeten) te schoppen en/of te slaan op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [benadeelde] , terwijl die [benadeelde] tegen de grond wordt gedrukt- te slaan op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [benadeelde]- te slaan en/of schoppen op/tegen het lichaam en/of ledematen van die [benadeelde]- op die [benadeelde] te duiken en vervolgens door met een knie op de borst van die [benadeelde] te drukken hem op de grond te drukken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit (medeplegen van poging tot doodslag)
Het gerechtshof acht - anders dan de rechtbank - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde feit (medeplegen van poging tot doodslag) heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het gerechtshof grondt deze beslissing op het volgende.
De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte niet vanaf het begin betrokken is geweest bij de ruzie op straat met [benadeelde] . De verdachte zat daar op straat met de rug naar toe, op het moment dat de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich hebben bemoeid met [benadeelde] . Dat maakt dat de verdachte de eerste schoppen en slagen richting het hoofd van [benadeelde] niet heeft gezien. Het meest ernstige geweld, het schoppen tegen het hoofd, gebeurt achter de rug van de verdachte. Het geweld dat de verdachte zelf tegen [benadeelde] heeft aangewend heeft bestaan uit het zich over [benadeelde] heen buigen en het geven van twee klappen richting het hoofd van [benadeelde] . Dit dient te leiden tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag, aldus de verdediging.
Het gerechtshof heeft op de zitting in hoger beroep de camerabeelden die zich in het strafdossier bevinden afgespeeld. Aan de hand daarvan heeft het gerechtshof vastgesteld dat bovenstaande lezing van de verdediging van hetgeen is gebeurd grotendeels juist is.
Anders dan de verdediging, stelt het gerechtshof echter vast dat de verdachte bovenop [benadeelde] is gaan zitten (op de camerabeelden is te zien dat de verdachte naar de grond hurkt en zijn knie op het lichaam van [benadeelde] plaatst
Het gerechtshof acht de verdachte [verdachte] aldus geen medepleger van poging tot doodslag jegens [benadeelde] ; wél is [verdachte] medepleger van poging tot zware mishandeling van [benadeelde] . Het gerechtshof komt tot deze nuancering omdat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte heeft gezien of heeft kunnen zien dat [benadeelde] aan het begin van het tegen [benadeelde] aangewende geweld met volle kracht tegen diens (voor)hoofd is geschopt (door de medeverdachte [medeverdachte 1] ). Van deze meest ernstige - en potentieel fatale - geweldshandeling door een ander kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zich daarvan bewust is geweest. Die geweldshandeling kan daarom - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - niet worden toegerekend aan de verdachte en dat leidt het gerechtshof tot het oordeel dat de verdachte een andere rol en een ander aandeel heeft gehad in het geheel.
Anders dan de rechtbank heeft geconcludeerd, is het gerechtshof van oordeel dat de verdachte de aanmerkelijke kans op - voor [benadeelde] - fataal letsel niet bewust heeft aanvaard, ook niet wanneer in de beoordeling worden betrokken al de geweldshandelingen van de verdachte en de geweldshandelingen van anderen waarvan de verdachte zich wél bewust is geweest. Die geweldshandelingen hadden een geringer gevaarzettend karakter. Een aanmerkelijke kans op fataal letsel kan niet vastgesteld worden. Wel is het gerechtshof van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel door de geweldshandelingen en dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn. Er is een aanmerkelijke kans dat harde klappen of een schop met geschoeide voet tegen het gezicht of hoofd, terwijl het slachtoffer op de grond ligt en zich niet kan beschermen, tot zwaar lichamelijk letsel kan/kunnen leiden. Het gerechtshof is van oordeel dat de verdachte, door bij te dragen aan het geweld door meermalen vol uit te halen en op het hoofd van aangever te slaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij aangever zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Dit dient te leiden tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag en een veroordeling voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Op grond van wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 september 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen die [benadeelde] op/tegen het hoofd en in het gezicht heeft geslagen, en- eenmaal met geschoeide voet die [benadeelde] op/tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl die [benadeelde] tegen de grond werd gedrukt en vastgehouden, en- te slaan op/tegen het lichaam van die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit
Het subsidiair bewezen verklaarde feit levert op: medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 augustus 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van enig delict. Het gerechtshof kent hieraan geen bijzondere betekenis toe, nu het uitblijven van enig delictgedrag als een normale omstandigheid heeft te gelden;
de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek op de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Alhoewel ook naar het oordeel van het gerechtshof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden zoals door de rechtbank is opgelegd in beginsel passend is voor een feit als het onderhavige, zal het gerechtshof daartoe niet overgaan.
Het gerechtshof heeft hierbij gelet op de strafeis van de advocaat-generaal, op de omstandigheid dat óók in de fase van de berechting in hoger beroep sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en met name ook op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het rapport dat het Leger des Heils over de verdachte heeft uitgebracht en uit hetgeen de verdachte heeft verklaard op de zitting in hoger beroep blijkt dat hij zijn leven goed op de rails heeft. Deze positieve stand van zaken in het leven van de verdachte lijkt te worden onderschreven door de afwezigheid van enig delict gerelateerd contact tussen de verdachte en politie en justitie sinds het bewezen verklaarde feit zich heeft afgespeeld, wat inmiddels zo’n vijf jaar is geleden. De verdachte heeft vast werk, heeft een relatie en woont samen met zijn vriendin in een koopwoning. Op de leefgebieden financiën, sociaal netwerk, middelengebruik en/of verslaving, psychosociaal functioneren en houding ten opzichte van het delict zijn geen zorgen aanwezig. Bij de oplegging van een gevangenisstraf van enige duur dreigt beëindiging van zijn arbeidscontract en problemen met de aflossing van de hypotheeklasten. Het gerechtshof zal sterk rekening houden met de positieve stand van zaken in het leven van de verdachte en zal dat niet doorbreken.
De verdediging heeft in het kader van het in hoger beroep gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf achterwege zal laten. Het voorwaardelijk strafdeel dient ter waarschuwing aan de verdachte en heeft tevens als doel de ernst van het bewezen verklaarde feit nog eens goed te benadrukken.
Mede gelet op het bepaalde in artikel 22b, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht (ook wel genoemd “het taakstrafverbod”) en uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en speciale preventie acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast legt het gerechtshof op een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door honderd dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 1.570,- en immateriële schade ten bedrage van € 8.000,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht deels toegewezen. De benadeelde partij heeft zich onverkort en binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep, waardoor het gerechtshof de gehele vordering opnieuw moet beoordelen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerechtshof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding overweegt het gerechtshof het volgende.
Evenals de rechtbank is het gerechtshof van oordeel dat de hoogte van de schade aan de schoenen en het horloge van de benadeelde partij op basis van de beschikbare informatie niet exact kan worden vastgesteld. Gebruikmakend van de schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat het gerechtshof daarom de hoogte van die schade op een bedrag van € 200,-. Het gerechtshof heeft daarbij mede gelet op de omstandigheid dat het ter zake van deze schadeposten toe te kennen bedrag niet is betwist tot een bedrag van € 200,-. Het gerechtshof wijst het gedeelte van de vordering dat ziet op de schade aan de schoenen en het horloge toe tot voornoemd bedrag en zal deze schadeposten voor het meer gevorderde afwijzen.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de eigen bijdrage van de zorgverzekering die de benadeelde partij heeft moeten betalen, stelt het gerechtshof - evenals de rechtbank - op basis van de bijgevoegde stukken vast dat de benadeelde partij een bedrag van € 289,28 aan eigen risico heeft betaald. Dit bedrag is niet betwist. Het gerechtshof wijst dit gedeelte van de vordering daarom toe tot een bedrag van € 289,28 en zal deze schadepost voor het meer gevorderde afwijzen.
De vordering voor zover deze betrekking heeft op het verlies aan loon (€ 600,-) en de schade aan de telefoon (€ 290,-) is door de verdediging gemotiveerd betwist. Het gerechtshof acht deze schadeposten gelet op die betwisting onvoldoende onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten onderbouwen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. Het gerechtshof zal de benadeelde partij daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade (€ 8.000,00) overweegt het gerechtshof als volgt. Naast dat vastgesteld wordt dat bij de benadeelde partij sprake was van behoorlijk letsel (onder andere bestaande uit een gebroken pols, meerdere bloeduitstortingen en letsel aan het gebit) is naar het oordeel van het gerechtshof de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit zodanig dat dit meebrengt dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat ook de aantasting van de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij heeft in dat verband onder meer naar voren gebracht dat sprake is geweest van angsten, nachtmerries en vergeetachtigheid. Het gerechtshof ziet aanleiding om het toe te kennen schadebedrag op een lager bedrag vast te stellen dan is gevorderd. Het gerechtshof heeft daarbij mede gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken plegen te worden toegewezen. Het gerechtshof acht een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- billijk en voor toewijzing vatbaar. Het meer gevorderde aan immateriële schade zal worden afgewezen.
Het gerechtshof zal gelet op het voorgaande de vordering van de benadeelde partij van [benadeelde] toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.489,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020.
Het gerechtshof stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Het gerechtshof zal daarom bepalen dat de verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien de medeverdachte(n) deze al heeft/hebben betaald, en andersom.
Gelet op het bovenstaande dient de verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
181 (honderdeenentachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.489,28 (vijfduizend vierhonderdnegenentachtig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 489,28 (vierhonderdnegenentachtig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 3.190,72 (drieduizend honderdnegentig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 190,72 (honderdnegentig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.489,28 (vijfduizend vierhonderdnegenentachtig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 489,28 (vierhonderdnegenentachtig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 september 2020.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. A.F. van Kooij, raadsheren, in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier, en op 25 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot hetgeen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben waargenomen op de camerabeelden, tijdstip 03.03.49 uur, pagina. 93 van het politieonderzoek.
Vgl ook de verklaring van de verdachte op de zitting van de rechtbank van 17 juli 2023, voor zover die verklaring door de rechtbank is gebruikt voor het bewijs.
De verklaring van de getuige [getuige] , opgenomen in pagina 145 van het politieonderzoek.