ECLI:NL:GHARL:2025:4282 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 10 juli 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003286-22 Uitspraak d.d.: 10 juli 2025 TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 25 juli 2022 met parketnummer 05-005146-21 in de strafzaak tegen
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, thans verblijvende in [P.I.] .
1 Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
2 Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 juli 2023, 21 december 2023, 19 juni 2025 en 10 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. de Pree, is aangevoerd.
Tot slot heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partijen en hun advocaten, mr. B. Pernot en mr. R.A. Korver, naar voren is gebracht.
3 Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 45.063,20, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 21.526,00, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot een bedrag van € 23.090,00, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] tot een bedrag van € 23.814,00 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] tot een bedrag van € 20.500,00. Al deze vorderingen zijn door de rechtbank vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte ten aanzien van de genoemde benadeelde partijen veroordeeld tot betaling van de door hen gemaakte proceskosten, welke ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 5] tot 25 juli 2022 zijn begroot op € 5.047,00 en voor de andere benadeelde partijen op nihil.
De overige benadeelde partijen, te weten [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] en [benadeelde 10] , zijn door de rechtbank in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw recht doen.
4 De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2021 te Nijmegen, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogels (op korte afstand en/of gericht) in/door de romp en/of in/door de mondbodem en hals, althans in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] dodelijk is verwond).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
- Overweging met betrekking tot het bewijs
[1]
5.1 Standpunt van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) consistent heeft verklaard en dat zijn verklaringen grotendeels worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarom kunnen zijn verklaringen voor het bewijs worden gebruikt. Het door verdachte naar voren gebrachte scenario vindt volgens de advocaat-generaal geen steun in het dossier. De advocaat-generaal acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
5.2 Standpunt van de verdediging De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat hij geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] . Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit dient te worden gegaan van het door verdachte naar voren gebrachte scenario dat – kort gezegd – het vuurwapen eerst per ongeluk is afgegaan toen verdachte met het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer] sloeg en vervolgens nog enige keren tijdens een worsteling met [slachtoffer] . Verdachte heeft hierover immers consistent verklaard en bovendien wordt dit scenario ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. In dit kader heeft de raadsman gewezen op:
Getuige [getuige 1] heeft daarentegen wisselend verklaard over:
Ook past het door getuige [getuige 1] geschetste scenario niet bij de overige bewijsmiddelen in het dossier. Zo heeft [getuige 1] slechts over twee schoten verklaard, terwijl uit forensisch onderzoek is gebleken dat minstens vier keer is geschoten. Volgens [getuige 1] zou verdachte het pistool voorts na het eerste schot hebben doorgeladen, maar er is geen patroon gevonden. Daarnaast zijn de schotkanalen in het lichaam van [slachtoffer] , het bij [slachtoffer] op zijn voorhoofd geconstateerde letsel en de kogelinslagen in de woning niet met de verklaringen van [getuige 1] te rijmen. Tot slot blijkt uit de 112-melding niet dat verdachte op [getuige 1] is afgelopen, zoals [getuige 1] op 5 januari 2021 tijdens het politieverhoor verklaarde.
De onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] wordt verder bevestigd door de gebeurtenissen op en na 9 mei 2022. Het onderzoek na 9 mei 2022 en de verklaringen van [getuige 1] over deze gebeurtenissen geven redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van alle verklaringen van [getuige 1] . Gelet op het voorgaande moeten de door [getuige 1] afgelegde verklaringen worden uitgesloten van het bewijs en moet worden uitgegaan van het door verdachte geschetste scenario dat het vuurwapen per ongeluk is afgegaan, zodat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] . Wel is volgens de raadsman sprake van dood door schuld, maar dat is niet tenlastegelegd.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Bovendien zijn er volgens de raadsman contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. Daarbij heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte vlak voor het incident nog naar de apotheek is geweest, dat verdachte per toeval de auto van [slachtoffer] bij de flat van [naam 1] zag staan, dat verdachte zijn hond bij zich had, dat verdachte zijn hond na het incident weer thuis heeft afgezet en dat hij vervolgens hals over kop op de vlucht is geslagen. Daarnaast is het volgens de raadsman niet logisch om op klaarlichte dag, voor eenieder herkenbaar en met eigen auto een liquidatie uit te voeren op een plek waar meerdere getuigen te verwachten zijn en waar camera’s hangen. Tot slot kunnen de op 4 januari 2021 door verdachte aan [slachtoffer] gestuurde WhatsApp-berichten volgens de raadsman niet bijdragen aan de conclusie dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Daarbij heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte over de inhoud van de berichten heeft verklaard dat hij zich juist zorgen maakte om [slachtoffer] vanwege zijn drugsgebruik en schulden.
5.3 Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze tot haar bewijsbeslissing is gekomen en zal de motivering daartoe dan ook goeddeels overnemen en aanvullen en/of verbeteren waar nodig.
Inleiding Het hof zal:
eerst de consistentie van de inhoud van de verklaringen van [getuige 1] beoordelen, vervolgens de overige bewijsmiddelen – waaronder de door verdachte afgelegde verklaringen – behandelen, daarna de betrouwbaarheid van de overige bewijsmiddelen – waaronder de door verdachte afgelegde verklaringen – beoordelen, vervolgens beoordelen of de verklaringen van [getuige 1] ondersteund worden door andere bewijsmiddelen, daarna ingaan op de gebeurtenissen op en na 9 mei 2022 en deze in zijn oordeel betrekken, vervolgens een conclusie trekken over de (on)bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van [getuige 1] , vervolgens zich uitlaten over de vraag of de opzet op de dood en de voorbedachte raad kunnen worden bewezen.
De (in)consistentie van de verklaringen van getuige [getuige 1] heeft voor zover thans van belang de volgende verklaringen afgelegd.
De 112-melding bevat de eerste verklaring van [getuige 1] (M)
Verbatim verslag 1e verhoor [getuige 1] , d.d. 5 januari 2021 (G)
Verbatim verslag 2e verhoor [getuige 1] , d.d. 7 januari 2021
Verbatim verslag 3e verhoor [getuige 1] , d.d. 7 januari 2021
Verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 4 november 2021
Verklaring van [getuige 1] ter terechtzitting op 11 mei 2022
Verklaring van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 4 juli 2022
Tussenconclusie Het hof komt tot de conclusie dat de verklaringen van [getuige 1] de volgende strekking hebben:
In de 112-melding meldt [getuige 1] meerdere keren dat er is geschoten, dat er snel meerdere eenheden [het hof begrijpt: politie-eenheden] moeten komen en dat hij erbij stond toen er werd geschoten. Uit de 112-melding leidt het hof af dat [getuige 1] een schietpartij meldde, geen ongeluk met een wapen. Verdachte kwam de woning in, hij had "iets grijs" in zijn hand en hij liep direct op [slachtoffer] af. Verdachte zei daarbij: “, wat heb je gedaan, jongen? Wat heb je gedaan?”. Vervolgens schoot verdachte van korte afstand twee keren op [slachtoffer] . Na het tweede schot heeft [getuige 1] de woning verlaten en 112 gebeld. [getuige 1] heeft niet gezien dat [slachtoffer] op verdachte is afgelopen. [getuige 1] is bang voor zijn leven omdat hij getuige is geweest van een schietpartij en hij 112 heeft gebeld. [getuige 1] is vanaf het eerste verhoor gefrustreerd en geïrriteerd omdat hij getuige is en 112 heeft gebeld, maar als verdachte wordt gehoord en in verzekering is gesteld.
Het hof is van oordeel dat de inhoud van de verklaringen van [getuige 1] , zoals die hierboven is samengevat, in al zijn verklaringen terugkomt. [getuige 1] heeft consistent verklaard. De verschillen waar de verdediging op wijst, vindt het hof van ondergeschikt belang of berusten op een andere lezing van deze verklaringen.
De overige bewijsmiddelen
Aanleiding onderzoek
Op dinsdag 5 januari 2021 om 15.37 uur is de volgende 112-melding binnengekomen bij het operationeel centrum Arnhem: “(…) kom snel snel naar (...) [adres] . (...) Er is geschoten, er is geschoten, er is geschoten (...)”.
Forensisch onderzoek Bij onderzoek van het lichaam van [slachtoffer] worden 4 schotletsels aangetroffen, passend bij 2 doorschoten.
Een inschot aan de romp links-voorwaarts (H) met een naar rechts, rugwaarts en hoofdwaarts verlopend schotkanaal, met een uitschot aan de flank rechts-achterwaarts (I). [slachtoffer] is door deze verwonding overleden. Een inschot aan het gelaat ter hoogte van de onderkaak links (F) met een naar rechts en rugwaarts verlopend schotkanaal, met een uitschot rechtsachter aan de nek (G). Deze wond zelf had zonder spoedige medische hulp ook dodelijk kunnen zijn. Het bloedverlies door deze wond heeft aan de snelheid van het overlijden bijgedragen.
Beide doorschotverwondingen liepen van de voorkant van het lichaam naar de achterkant van het lichaam. Op de haargrens van het hoofd van [slachtoffer] is een verwonding aangetroffen, veroorzaakt door stompe krachtsinwerking. Deze verwonding heeft geen invloed gehad op het overlijden van [slachtoffer] .
In de woning aan de [adres] in Nijmegen werd het volgende aangetroffen: 3 hulzen van het merk Browning en het kaliber 7.65 mm; 1 kogel; 3 vervormde kogels en 2 delen van kogels. Verder zijn er beschadigingen aan de muur, het plafond en het kozijn van de balkondeur aangetroffen, die passen bij schotbeschadigingen.
Op 8 januari 2021 omstreeks 18.56 uur vond er een ANPR-hit plaats op het kenteken van de auto van verdachte, een grijze Peugeot ( [kenteken] ). Om 19.17 uur werd verdachte aangehouden op een parkeerplaats naast de A32. Verdachte verklaarde dat er in de middenconsole van zijn auto een vuurwapen lag. In de klep van de armsteun werd een vuurwapen aangetroffen.
De op de plaats delict aangetroffen hulzen [AANY6711NL, AANY6722NL en AAOL9080NL] en het kogelpatroon [AAOL9011NLJ zijn samen met het vuurwapen [AANU7123NL], de patroonhouder [AANU7125NL] en het kogelpatroon uit de kamer van het vuurwapen [AANU7124NL] onderworpen aan een wapen- en munitie onderzoek. Hieruit volgt dat het als kogelpatroon omschreven stuk van overtuiging [AAOL9011NL] een kogel betreft. Het NFI heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het vergelijkend onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer de hulzen zijn verschoten met het vuurwapen, dan wanneer de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen. Verder heeft het NFI geconcludeerd dat voor de kogel [AAOL9011NL], die het best past bij het kaliber 7.65 mm Browning, en vuurwapen [AANU7123NL], geldt dat de resultaten van het vergelijkend kogelonderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer de kogel is afgevuurd uit de loop van het vuurwapen dan wanneer de kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het vuurwapen.
Tijdens het schotrestenonderzoek aan de jas van het slachtoffer [AAOL9037NL] werd een kogel [AAJS9318NL] veiliggesteld.
Op de kogel [AAJS9318NL] is DNA aangetroffen wat overeenkomt met het DNA van [slachtoffer] . De overeenkomst met het DNA-profiel van [slachtoffer] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [slachtoffer] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan slachtoffer [slachtoffer] verwante) persoon.
Op de ruwe delen van het pistool, de kolf, de trekbeugel en de trekker is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. Hieruit is een DNA-hoofdprofiel afgeleid welke overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte (de kans dat het DNA van een willekeurige andere persoon afkomstig is, is kleiner dan één op één miljard).
Het hof stelt vast dat de twee kogels en de hulzen zijn verschoten met het vuurwapen dat bij verdachte is aangetroffen. Voorts stelt het hof vast dat het DNA van slachtoffer is aangetroffen op de kogel [AAJS9318NL] en dat het DNA van verdachte is aangetroffen op het magazijn en op het pistool.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft over de periode vlak voor het incident bij de politie het volgende verklaard. "(...) Uhhm ging van huis weg uhh naar de apotheek toe om mijn medicijnen op te halen, (...). Uhh een tijdje moeten wachten uhh toen was mijn medicatie die ik de dag ervoor 's ochtends had besteld en ‘s middags zou ik die op kunnen halen. Uhh bij de apotheek was niks bekend dus moest ik naar de huisarts toe daar een receptje halen weer terug naar de apotheek omdat ze de medicatie hadden ze niet in huis. Enne dus ben ik dus (...) weer naar de apotheek toe gegaan en toen kwam ik bij de apotheek en toen was weer het recept niet compleet. (...) Toen werd er gezegd dat ik de dag daarna of de dag daarna terug moest komen, dat zijn voor mij hele lastige dingen vanwege het wachten en heel veel problemen dus dan zit je al veel meer hoger in de stress. (...) Ik ben toen naar huis toe gereden, ik kom bij de [adres] en zie daar de auto van [slachtoffer] [het hof begrijpt: [slachtoffer]] staan. Dus aan het einde van de straat ben ik omgedraaid (...). Ik heb toen aangebeld bij [getuige 6] [het hof begrijpt: [getuige 6]], die deed de deur voor mij open. (...) [getuige 6] wacht mij op, op de balustrade (...).
Ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij gestrest was vanwege de apotheek, maar dat hij zich verder normaal voelde toen hij de auto van [slachtoffer] zag staan en bij de flat naar binnen ging.
Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting van de rechtbank -kort weergegeven- verklaard dat hij de flat is binnengegaan om het vuurwapen aan [slachtoffer] terug te geven, dat hij binnen in de woning aan [slachtoffer] vroeg of hij zijn geld had, dat [slachtoffer] zei dat hij nog even moest wachten, dat [slachtoffer] toen met een 'blik' en zwarte ogen op hem af kwam, dat hij daar angstig van werd, dat hij toen met het wapen op het hoofd van [slachtoffer] sloeg, dat het wapen afging, dat zij daar beiden van schrokken en dat vervolgens een worsteling ontstond waarbij het wapen (per ongeluk) is afgegaan. Daarnaast verklaarde verdachte dat hij niets van vuurwapens weet, dat hij niet wist dat er een veiligheidspal op het vuurwapen zat, dat hij na het incident het magazijn uit het wapen heeft gehaald, dat hij er vervolgens 5 nieuwe patronen in heeft gestopt en dat hij het magazijn weer in het pistool heeft gedaan.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte -kort weergegeven- het volgende verklaard over het vuurwapen.
Het vuurwapen was van [slachtoffer] . [slachtoffer] had verdachte het vuurwapen in onderpand gegeven toen [slachtoffer] in de zomer van 2020 naar Spanje was verhuisd. [slachtoffer] was in oktober of november 2020 weer terug in Nederland. Op 4 januari 2021 wilde [slachtoffer] het wapen bij verdachte thuis niet van verdachte terugnemen. [slachtoffer] had verdachte gevraagd om die avond achter de coffeeshop te wachten en het wapen daar aan [slachtoffer] terug te geven. Dat was uiteindelijk niet gebeurd. Toen verdachte op 5 januari 2021 de auto van [slachtoffer] bij de flat van [naam 1] zag staan, nam verdachte het wapen mee om aan [slachtoffer] terug te kunnen geven. Het wapen lag op dat moment nog in de auto van de avond ervoor.
Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting van het hof -kort weergegeven- het volgende verklaard over de historische verkeersgegevens van 4 januari 2021 en de op 4 januari 2021 door verdachte naar [slachtoffer] gestuurde berichten.
Verdachte heeft op 4 januari 2021 zo vaak telefonisch contact gezocht met [slachtoffer] omdat verdachte zich zorgen om hem maakte. [slachtoffer] gebruikte namelijk veel drugs en wilde ineens het wapen weer terug hebben. Daarnaast had verdachte gehoord dat [slachtoffer] bij een hoop mensen schulden had. Verdachte wilde daarom contact opnemen met de vader van [slachtoffer] om ervoor te zorgen dat [slachtoffer] in een afkickkliniek kon worden opgenomen. Tot slot was verdachte boos op [slachtoffer] omdat [slachtoffer] verdachte op 4 januari 2021 veel risico liet lopen door hem met een wapen bij een coffeeshop te laten wachten.
Conclusies interdisciplinair forensisch onderzoek
Het hof overweegt dat het interdisciplinair forensisch onderzoek (IDFO) - waarin de forensische bevindingen gezamenlijk zijn vergeleken onder het scenario van de verdachte en het scenario van het openbaar ministerie (dat grotendeels op de verklaringen van getuige [getuige 1] is gebaseerd) - geen uitsluitsel heeft gegeven. Het NFI concludeerde op 8 april 2022 dat de gecombineerde onderzoeksbevindingen ongeveer even waarschijnlijk zijn als scenario 1 (OM) waar is, als wanneer scenario 2 (verdachte) waar is.
Nu het forensisch onderzoek geen uitsluitsel heeft gegeven, zal het hof op grond van de overige bewijsmiddelen in het dossier beoordelen of kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking.
Getuigen flat (m.u.v. [getuige 1] )
[getuige 6] , bewoner van [adres] , heeft op 5 januari 2021 tegen de politie verklaard dat [verdachte] van de wiettaxi [het hof begrijpt: verdachte] bij hem aan de deur was gekomen en had gevraagd of [slachtoffer] bij hem binnen was. [getuige 6] had gezegd dat [slachtoffer] niet bij hem was, maar waarschijnlijk bij nummer [adres] binnen zat. Hij zag dat verdachte richting nummer [adres] liep op de galerij van de flat. Na ongeveer 1 minuut hoorde hij een hoge stem op de galerij.
[getuige 2] heeft op 5 januari 2021 tegen de politie verklaard dat hij in de flat op de bovenverdieping aan het wachten was op getuige [getuige 4] . Hij hoorde dat [getuige 4] een klant naar buiten begeleidde en dat er op dat moment iemand anders naar binnen kwam. Hij hoorde vijf seconden later geschreeuw en schoten. De stem van de man die binnen was gekomen, herkende hij niet. Het was niet de stem van [naam 1] [ [naam 1] ], [getuige 1] [ [getuige 1] ] of [slachtoffer] . Hij hoorde dat deze persoon schreeuwde: “Je hebt de verkeerde, of woorden van gelijke strekking”.
Camerabeelden
Op de camerabeelden in de eerste portiek van de flat werd waargenomen dat verdachte om 15.34.05 uur de portiek binnen komt lopen.
Op de camerabeelden in de tweede portiek van de flat werd waargenomen dat een man, door verbalisant herkend als [naam 1] , om 15.35.27 uur de flat uit liep en dat diezelfde man om 15:36:07 uur de flat weer wordt binnengelaten door een man die op dat moment het trappenhuis verliet.
112-melding
Uit de belgeschiedenis van de telefoon van [getuige 1] volgt dat hij om 15.35.25 uur het alarmnummer 112 heeft gebeld en dat dit gesprek 6 minuten en 25 seconden heeft geduurd.
Onderzoek telefoon [slachtoffer]
Uit onderzoek van de telefoon van [slachtoffer] blijkt dat er op 4 januari 2021 in totaal 39 contactmomenten hebben plaatsgevonden tussen het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij verdachte en het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik bij [slachtoffer] . Tot 14.59 uur werden er zowel uitgaande als inkomende contacten geregistreerd. Vanaf 14.59 uur heeft verdachte 31 keer geprobeerd contact te zoeken met [slachtoffer] .
22.58 uur: Je kunt nu vanavond tot 12 uur nog reageren anders ga ik morgen naar de
shop om met je vader te praten om eventuele grotere problemen te voorkomen
23.19 uur: En prutser geniet je ervan
23.20 uur: li hoop het voor jw Je
23.41 uur: Hey [slachtoffer]
23.42 uur: Heb je het naar je zin
23.44 uur: Lekker lachen en roken omdat je deze stomme hollander toch weer te pakken hebt gehad.
en op 5 januari 2021:
13.59 uur:Hey schatje
Ik hou van jou.
Op deze berichten heeft [slachtoffer] niet gereageerd.
Verklaringen overige getuigen
[getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat er in de dagen voor het incident al wat kleine dingen hadden gespeeld tussen verdachte en [slachtoffer] .
[getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris nog het volgende verklaard: “Hij zei dat hij een woordenwisseling had gehad. [slachtoffer] had [verdachte] besodemieterd. Het ging om geld. Hij zei dat [slachtoffer] naar hem toe was gelopen. [verdachte] zei dat hij het pistool in zijn handen had en toen geschoten had volgens mij (...).”
[getuige 3] heeft verder verklaard dat hij wist dat verdachte een vuurwapen in zijn woning had liggen, metaal/zilver/chroom van kleur, Tsjechische makelaardij, een 'cee-zetje'. Hij had rond de kerst gezien dat verdachte het wapen uit zijn zak haalde en op het aanrecht neerlegde.
[getuige 5] heeft verklaard dat hij twee weken voor het incident bij verdachte thuis was, dat [slachtoffer] daar ook was, dat [slachtoffer] vroeg “laat dat ding eens zien” en dat verdachte vervolgens aan hen een pistool en een penpistool liet zien.
Tapgesprekken
In het getapte telefoongesprek van 18 januari 2021 tussen [getuige 3] en NNM wordt door [getuige 3] het volgende gezegd: “Ik ben me toch in een verhaal terecht gekomen jonge, vorige week, poeh. (...) Nou, ik was bij een goede vriend van mij, ehh thuis. Er zat daar een andere jongen, die kon ik niet (...) uiteindelijk hebben die 2 ruzie gekregen. (...) En ehh, Is behoorlijk uit de hand gelopen, en ehh dat ging om geld en toen heeft die goede vriend van mij die andere ehh gozer gewoon afgeschoten. (...) Ja joh. Dood. (...) ik was naar huis gegaan, daarna hebben hun ruzie gekregen. (...) En toen ehh is die ene weggegaan, en de volgende dag, was op een dinsdag. Toen is die ene jongen naar de apotheek om wat medicijnen op te halen. Hij zie daar die jongen zijn auto staan. En ehh, hij gaat daar naar binnen, bij die mensen weetje wel? (...) En ehh Hij wou zijn geld hebben, maar die jongen deed bijdehand en hij schiet hem zo een kogel door zijn kop heen joh. Is op het nieuws geweest alles joh. (...) maar wat gebeurt er. dus eh ja, die jongen was gevlucht. (...) die vriend van mij (...) Die belt mij op van ehh Ja. ik ben er helemaal klaar mee, was een Marokkaanse gozer weetje wel. en ik heb die Marokkaan voor zijn flikker geschoten, bla. Ik zei dan ga je mij bellen, mafkees weetje wel. (...)”
In het getapte telefoongesprek van 5 januari 2021 om 19.36 uur tussen verdachte en [getuige 3] zegt verdachte dat hij zijn telefoon gaat uitzetten en dat hij deze een uur later weer even aan zal zetten.
Betrouwbaarheid van de overige bewijsmiddelen Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de eerste verklaringen die zijn afgelegd door [getuige 2] én [getuige 6] , nu zij op de dag van het incident direct zijn afgenomen en niets erop wijst dat de verklaringen zouden zijn afgestemd. De latere verklaringen van beide getuigen zijn in lijn met hetgeen zij kort na het incident verklaren. De verklaringen van deze getuigen worden op bepaalde onderdelen bovendien bevestigd door andere bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de camerabeelden van de portieken van de flat en de door verdachte op 23 maart 2021 afgelegde verklaring dat hij [slachtoffer] vroeg: “Heb je mijn geld of heb je mij ook genaaid?”. [getuige 2] verklaarde immers geschreeuw met daarbij het woord “genaaid” te hebben gehoord.
Het hof vindt de verklaring van [getuige 3] betrouwbaar nu deze op diverse onderdelen wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Dat er vóór 5 januari 2021 problemen waren tussen [slachtoffer] en verdachte vindt steun in de verklaring van [getuige 5] , waaruit volgt dat verdachte eerder heeft gezegd dat hij [slachtoffer] ging neerschieten. De problemen tussen [slachtoffer] en verdachte worden daarnaast bevestigd door de WhatsApp-berichten die zijn verstuurd door verdachte aan [slachtoffer] op 4 januari 2021. Naar het oordeel van het hof hebben deze berichten een dreigende strekking. Het hof leest in deze berichten – anders dan de verdediging stelt – niet dat verdachte zich zorgen maakte om [slachtoffer] , maar juist dat verdachte boos was op [slachtoffer] omdat hij verdachte zou hebben belazerd. Het door verdachte naar voren gebrachte scenario verklaart immers niet waarom verdachte naar [slachtoffer] stuurde: “En prutser geniet je ervan” en “Lekker lachen en roken omdat je deze stomme hollander toch weer te pakken hebt gehad.”
Uit de verklaring van [getuige 3] volgt verder dat hij het vervelend vond om belastend over verdachte, een vriend, te verklaren. Indien verdachte tegen [getuige 3] had gezegd dat sprake is geweest van een ongeluk, had het in de lijn der verwachting gelegen dat [getuige 3] dit tegen de politie had verklaard. Dit volgt echter uit geen enkele verklaring van [getuige 3] . Ook het tapgesprek tussen [getuige 3] en NNM van 18 januari 2021 duidt niet op een ongeluk. Integendeel, verdachte zou hem hebben gezegd: “ik heb die Marokkaan voor zijn flikker geschoten”.
De Whatsapp-berichten van 4 januari 2021 van verdachte aan [slachtoffer] bieden voorts geen reden om aan te nemen dat het vuurwapen van [slachtoffer] was, zoals verdachte heeft verklaard. Ook anderszins vindt de verklaring van verdachte dat het vuurwapen van [slachtoffer] was op geen enkele wijze steun in het dossier. Daarentegen hebben zowel [getuige 3] als [getuige 5] juist verklaard dat verdachte al eerder een vuurwapen in zijn bezit had. Zij hebben niets verklaard over een vuurwapen dat verdachte voor [slachtoffer] in onderpand zou hebben. Bovendien is het niet logisch dat verdachte het wapen tot 5 januari 2021 onder zich zou hebben gehouden als hij deze in de zomer van 2020 van [slachtoffer] in onderpand zou hebben gekregen omdat [slachtoffer] naar Spanje was vertrokken, [slachtoffer] in oktober/november 2020 weer in Nederland was en zij elkaar in de tussentijd meerdere keren hebben gezien.
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij niets van vuurwapens weet en dat hij niet wist dat er een veiligheidspal op het vuurwapen zat. Gezien het feit dat het wapen is aangetroffen met de veiligheidspal in de stand ‘veilig’, maar deze op de stand "vuren" moet hebben gestaan op het moment dat de kogels door verdachte werden afgeschoten, kan het niet anders dan dat verdachte de veiligheidspal na het incident heeft verzet.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij voor het incident wel een keer heeft gekeken hoeveel kogels erin zaten, dat hij dacht dat het er 7 waren en dat hij de kogels die erin zaten er weer in heeft gedaan.
Ook heeft verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij na het incident het magazijn uit het wapen heeft gehaald en dat hij 5 nieuwe patronen in het magazijn heeft gestopt en het magazijn weer in het pistool heeft gedaan. Verdachte heeft de kennis om het vuurwapen te herladen en de veiligheidspal op “veilig” te zetten. De verklaring van verdachte dat hij geen verstand heeft van vuurwapens is dan ook onaannemelijk.
Het hof schuift in het licht van het voorgaande het door verdachte naar voren gebrachte scenario – dat het vuurwapen van [slachtoffer] was – dan ook als onaannemelijk terzijde en gaat ervanuit dat het vuurwapen van verdachte was. Ook stelt het hof vast dat uit de verklaringen en Whatsapp-berichten volgt dat verdachte zich om enigerlei reden tekort gedaan voelde door [slachtoffer] . De uitleg van verdachte – dat de Whatsapp-berichten zijn verstuurd omdat hij zich zorgen maakte om [slachtoffer] – past niet bij de inhoud van de hiervoor weergegeven berichten.
Worden de verklaringen van [getuige 1] bevestigd door andere bewijsmiddelen? Uit de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen volgt dat de verklaringen van [getuige 1] op verschillende onderdelen door andere bewijsmiddelen worden bevestigd:
De verklaring van [getuige 1] dat hij degene is geweest die 112 heeft gebeld, wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 6] , de belgeschiedenis van de telefoon van [getuige 1] en door de inhoud van de 112-melding. Uit het forensisch onderzoek volgt dat [slachtoffer] van korte afstand is doodgeschoten. [getuige 1] heeft (samengevat) verklaard dat verdachte de woning in kwam, "iets grijs" in zijn hand had en direct op [slachtoffer] afliep. Verdachte zei daarbij: “ [slachtoffer] , wat heb je gedaan, jongen? Wat heb je gedaan?”. Vervolgens schoot verdachte van korte afstand twee keren op [slachtoffer] . Uit deze verklaring volgt dat geen sprake is van “het per ongeluk afgaan van het wapen tijdens een worsteling”, zoals verklaard door verdachte. Deze verklaring van [getuige 1] vindt bevestiging in het volgende:
- [getuige 5] heeft verklaard dat verdachte voor het incident tegen hem heeft gezegd dat hij (verdachte) [slachtoffer] zou doodschieten. Ook heeft verdachte kort na het gebeuren lachend tegen hem verteld dat hij [slachtoffer] had doodgeschoten.
- Uit de Whatsapp-berichten tussen verdachte en [slachtoffer] volgt dat sprake was van een conflict tussen hen en dat verdachte kwaad was op [slachtoffer] .
- Volgens [getuige 6] had verdachte (voor hij naar de woning van [naam 1] ging) een grauwe kop en was hij woest. Na de schietpartij heeft verdachte tegen hem gezegd: ’"Zo, [slachtoffer] is alvast dood”.
- [getuige 2] bevestigt de korte tijd (5 seconden) tussen de binnenkomst van verdachte, het geschreeuw en de schoten.
- Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte slechts kort in de woning van [naam 1] is geweest. Hij is in totaal 4 minuten en 17 seconden in het flatgebouw is geweest. In die periode is hij van het portiek naar de woning van [getuige 6] gelopen, heeft hij kort met [getuige 6] gesproken, is hij doorgelopen naai de woning waar [slachtoffer] zich bevond en heeft hij hem doodgeschoten. Vervolgens is hij weer bij de woning van [getuige 6] geweest en naar het portiek teruggelopen.
- Uit de camerabeelden in combinatie met de belgeschiedenis van [getuige 1] volgt dat [getuige 1] ongeveer 80 seconden nadat verdachte de eerste portiek van de flat is binnengekomen, 112 heeft gebeld.
- In een tapgesprek zegt [getuige 3] : “Hij (verdachte) heeft hem gewoon afgeschoten” en “Die (verdachte) belt mij op van ehh Ja. ik ben er helemaal klaar mee, was een Marokkaanse gozer weetje wel. En ik heb die Marokkaan voor zijn flikker geschoten”.
Uit het voorgaande volgt dat [getuige 1] consistent heeft verklaard en dat zijn verklaringen op meerdere punten door andere bewijsmiddelen worden ondersteund. Resteert de vraag of de gebeurtenissen op en na 9 mei 2022 invloed moeten hebben of heeft op de vraag of de verklaringen van [getuige 1] betrouwbaar zijn.
De gebeurtenissen op en na 9 mei 2022 Het hof vat deze gebeurtenissen op en na 9 mei 2022 als volgt samen.
Op 9 mei 2022 heeft [getuige 1] telefonisch contact opgenomen met mr. Gerrits. [getuige 1] liet mr. Gerrits weten dat hij vermoedde dat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 10 mei 2022 zou verstrijken en dat hij er niet mee kon leven als hij voor het verstrijken van die beroepstermijn niet aan mr. Gerrits kenbaar had gemaakt dat hij bij de rechter-commissaris niet naar waarheid had verklaard. Hierop heeft mr. Gerrits aangekondigd dat hij voor het sluiten van het onderzoek op 11 mei 2022 een verzoek tot het horen van [getuige 1] zou doen. Deze aankondiging was aanleiding voor de rechtbank om [getuige 1] tegen de zitting van 11 mei 2022 als getuige op te roepen. Doordat [getuige 1] naar het gevangenisziekenhuis was gebracht, heeft hij de oproep niet ontvangen. [getuige 1] is wel op 11 mei 2022 aangevoerd in de zittingzaal, maar hij wist pas in de zittingzaal dat hij in de zaak [verdachte] zou worden gehoord. Hij had zijn advocaat niet van dit verhoor op de hoogte kunnen stellen en hij wilde zonder zijn advocaat geen verklaring afleggen. Uiteindelijk heeft [getuige 1] een aantal vragen beantwoord, waarna zijn verhoor op 4 juli 2022 door de rechter-commissaris is voorgezet. [getuige 1] wilde eerst niet antwoorden of, en zo ja waarom, hij contact heeft opgenomen met mr. Gerrits. Later verklaarde hij over de reden dat hij mr. Gerrits gebeld had: “De essentiële reden was bedreigingen, serieuze bedreigingen, die zijn gedaan richting mijn adres, om mijn eerder afgelegde getuigenverklaringen af te zwakken.” Ook tijdens zijn verhoor ter terechtzitting op 11 mei 2022 blijkt dat [getuige 1] geïrriteerd en gefrustreerd was dat hij in januari 2021 als verdachte is beschouwd en ook als verdachte is gehoord. Hij vond dat hem onrecht is gedaan, en wilde dat hij (ook) als getuige werd gehoord. Verder voelde hij zich ook slachtoffer omdat hij bij de schietpartij aanwezig was. Uit telefoontaps kan worden afgeleid dat [getuige 1] mogelijk meent dat hij niet kan worden uitgezet, als hij ook in hoger beroep een getuigenverklaring moet afleggen.
Uit al het voorgaande maakt het hof het volgende op:
[getuige 1] heeft consistent verklaard, zijn verklaringen vinden deels steun in andere bewijsmiddelen en hij heeft zijn verklaringen niet gewijzigd na de gestelde bedreigingen. Zijn verklaringen bij de politie zijn afgelegd voorafgaand aan de gebeurtenissen op 9 mei 2022 en de vermeende bedreigingen. Deze verklaringen kunnen op geen enkele wijze beïnvloed zijn door de gebeurtenissen daarna. Voor zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 4 november 2021 zou hij mogelijk al zijn bedreigd. Inhoudelijk verklaart hij echter gelijk aan zijn politieverklaringen. Dit geldt ook voor zijn verklaring ter terechtzitting op 11 mei 2022 en zijn tweede verklaring bij de rechter-commissaris op 4 juli 2022. De gestelde bedreigingen en de gebeurtenissen op en na 9 mei 2022 hebben dus aantoonbaar geen invloed gehad op de inhoud van de verklaringen van [getuige 1] .
Zijn de verklaringen van [getuige 1] bruikbaar voor het bewijs? Wat de reden voor het optreden van [getuige 1] op en na 9 mei 2022 ook is geweest, gelet op de consistentie van zijn verklaringen en de bevestiging daarvan door andere bewijsmiddelen, ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen ten aanzien van het gebeuren op 5 januari 2021 te twijfelen. Het verweer wordt verworpen en het hof gebruikt de verklaringen van [getuige 1] voor het bewijs.
Opzet op de dood?
Gelet op het voorgaande schuift het hof de verklaring van verdachte dat de schoten per ongeluk zijn afgegaan als niet aannemelijk ter zijde. Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte boos was op [slachtoffer] omdat hij door hem zou zijn besodemieterd, dat hij [slachtoffer] niet kon bereiken, dat hij [slachtoffer] ’s auto zag staan, dat hij het vuurwapen heeft meegenomen, dat hij daarmee de woning in de flat is binnengelopen en dat hij toen gelijk op [slachtoffer] heeft geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Dat uit het forensisch bewijs en meerdere getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat minstens vier keer is geschoten en dat het bewijs niet uitsluit dat tussen verdachte en [slachtoffer] mogelijk ook een worsteling heeft plaatsgevonden, doet aan voorgaande conclusie niets af. Gelet op de verklaring van [getuige 1] dat hij na twee doelgerichte schoten van verdachte de woning heeft verlaten, de verklaring van [getuige 2] dat slechts 5 seconden zaten tussen de binnenkomst van verdachte en de schoten en de omstandigheid dat [getuige 1] 80 seconden nadat verdachte de eerste portiek van de flat is binnengekomen 112 heeft gebeld, gaat het hof ervanuit dat de worsteling waarover verdachte verklaart uitsluitend kan hebben plaatsgevonden na de eerste schoten waarover [getuige 1] heeft verklaard. Dat het mogelijk is om na beschoten te zijn nog in een worsteling te belanden blijkt uit het proces-verbaal van het FIT-gesprek op 5 november 2024.
Uit verdachtes handelen leidt het hof dan ook het opzet op de dood van [slachtoffer] af. Het hof acht daarmee bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht.
Voorbedachte raad? Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012. ECU:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Het hof concludeert op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit. Immers heeft verdachte voor het incident tegen getuige [getuige 5] gezegd dat hij [slachtoffer] zou doodschieten. Verder voelde verdachte zich al op 4 januari 2021 besodemieterd door [slachtoffer] , die niet reageerde op zijn oproepen en berichten. In de periode tussen het moment dat hij op 5 januari 2021 de auto van [slachtoffer] bij de flat aan de [adres] zag staan, zijn auto parkeerde en zijn wapen pakte, aanbelde bij de getuige [getuige 6] , de trappen opliep naar de tweede verdieping, vroeg aan getuige [getuige 6] waar [slachtoffer] was, naar de woning waar [slachtoffer] was liep, daar naar binnen ging en het moment waarop hij [slachtoffer] heeft neergeschoten, heeft hij gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor het hof vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Immers heeft verdachte voor de schietpartij al tegen [getuige 5] gezegd dat hij [slachtoffer] zou doodschieten. Verder is verdachte met doorgeladen wapen in de flat van [naam 1] op zoek gegaan naar [slachtoffer] , is de woning van [naam 1] binnengelopen en heeft zonder omhaal meermalen op [slachtoffer] geschoten. De door de raadsman aangevoerde omstandigheden – die hij als contra-indicaties aanmerkt – te weten de onlogische plaats delict, tijdstip en handelswijze van verdachte, maken dat niet anders. Daartoe overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat iemand in een concreet geval niet handelt volgens de algemene wetten van logica die – volgens de verdediging – zouden gelden, nog niet maakt dat geen sprake zou kunnen zijn van voorbedachte raad. Dat inhoudelijk het nodige is af te dingen op de kwaliteit van een plan indiceert dus niet de afwezigheid van dat plan.
Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht moord wettig en overtuigend bewezen.
6 Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2021 te Nijmegen, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogels (op korte afstand en/of gericht) in/door de romp en/of in/door de mondbodem en hals, althans in het lichaam van die [slachtoffer] te schieten (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] dodelijk is verwond).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
7 Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: moord.
8 Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
9 Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van het voorarrest. Volgens de advocaat-generaal kan worden volstaan met het constateren van de overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de overschrijding voornamelijk is veroorzaakt door onderzoekswensen van de verdediging.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niets aangevoerd ten aanzien van de op te leggen straf en/of maatregel.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en het hof heeft gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit Verdachte heeft [slachtoffer] vermoord. Hij voelde zich door [slachtoffer] besodemieterd en is daarom met een vuurwapen een woning binnengegaan waar [slachtoffer] op dat moment verbleef. Eenmaal binnen heeft hij zijn vuurwapen op [slachtoffer] gericht en heeft hij de trekker overgehaald. In totaal heeft hij vier keer geschoten. Eén van de kogels is door de romp van [slachtoffer] gegaan en één van de kogels is door zijn mondbodem en hals gegaan. Als gevolg van het vuurwapengeweld is [slachtoffer] om het leven gekomen. Verdachte heeft [slachtoffer] hulpeloos in de woonkamer achtergelaten. Hij is er vandoor gegaan, heeft zijn hond ondergebracht bij kennissen en is met een geladen vuurwapen op de vlucht geslagen. Het hof kan de handelswijze van verdachte niet anders karakteriseren dan een kille, wraakzuchtige actie.
Verdachte heeft met de moord op [slachtoffer] aan diens vrouw, kinderen, vader, broers en zussen onbeschrijfelijk veel en onherstelbaar leed toegebracht. Dit is ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep ook indringend naar voren gebracht in de voorgedragen slachtofferverklaringen van de zussen van [slachtoffer] , die gebruik hebben gemaakt van hun spreekrecht, en de slachtofferverklaring die werd voorgedragen namens de vrouw van [slachtoffer] . Een dergelijk gruwelijk en gewelddadig feit wordt daarnaast ook als zeer schokkend ervaren door de samenleving in het algemeen. Het behoeft geen betoog dat hiermee sterke gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg zijn gebracht. Het incident vond bovendien plaats op klaarlichte dag in een flat middenin een woonwijk. Verdachte is met een dodelijk wapen een flat binnengegaan en heeft zich niet bekommerd om het feit dat in en rondom de flat onschuldige mensen leefden, die door het handelen van verdachte konden worden of zijn geschaad in hun veilige woonomgeving. Gelet op het gewelddadige karakter van het feit en de onomkeerbare en onherstelbare gevolgen ervan is het hof van oordeel dat alleen een zeer lange gevangenisstraf op zijn plaats is.
Justitiële documentatie Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 mei 2024 volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, maar dat dit al even geleden is. Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld. Het hof houdt hier in strafverminderende noch in strafvermeerderende zin rekening mee.
Rapportages Over verdachte zijn onder meer de volgende rapporten opgemaakt:
Uit de rapportages van Stevens volgt dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een depressieve stoornis, recidiverend, momenteel ernstmaat matig. In de rapportages van Yntema wordt beschreven dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis niveau 1 (licht), een persisterende depressieve stoornis (dysthymie, ernstig) en een stoornis in cannabisgebruik, licht, in vroege remissie in een gereguleerde omgeving. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat de stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig waren, maar dat zij de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet beïnvloedden. Ondanks de geconstateerde stoornissen had verdachte volgens de deskundigen voldoende keuzemogelijkheden en was hij in staat om zijn wil in vrijheid te bepalen. In het scenario van de verdachte én in het scenario van het openbaar ministerie wordt door beide deskundigen geadviseerd het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen.
Het hof kan zich vinden in de conclusies van de gedragsdeskundigen en neemt deze over.
Gevangenisstraf Het hof heeft gekeken naar uitspraken die in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij wordt opgemerkt dat zaken zich in het algemeen moeilijk laten vergelijken. Alles afwegende acht het hof – anders dan de advocaat-generaal – een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal daarop in mindering worden gebracht.
Redelijke termijn Het hof stelt vast dat met de behandeling van deze zaak in hoger beroep veel tijd was gemoeid. Het hoger beroep is immers ingesteld op 3 augustus 2022 en dit arrest wordt gewezen op 10 juli 2025, zodat sinds het instellen van het hoger beroep twee jaren, elf maanden en zeven dagen zijn verstreken. Aangezien verdachte in verband met onderhavige zaak in voorlopige hechtenis verkeert, had de behandeling moeten plaatsvinden binnen een termijn van zestien maanden. Naar het oordeel van het hof is op zichzelf sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De vertraging is echter mede te wijten aan de omvang en complexiteit van het dossier en in het verlengde daarvan de (omvang van de) onderzoekswensen van de verdediging. Bovendien heeft de totale procedure in eerste aanleg en hoger beroep slechts vier jaren en zes maanden geduurd. Het hof volstaat daarom met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn.
Tenuitvoerlegging Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
10 Vorderingen van de benadeelde partijen
10.1 De vorderingen
Tien partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Alle benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
- [benadeelde 1] , als weduwe van het slachtoffer, vordert € 1.292,90 aan materiële schade (bestaande uit kosten voor geboorteaktes ad € 42,90, medische kosten ad € 1.000,- en reis- en parkeerkosten ad € 250,-), € 20.000,- aan affectieschade en € 25.000,- aan shockschade. Ter terechtzitting is verzocht de materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 86,96 (geboorteaktes ad € 42,90 en reis- en parkeerkosten ad € 44,06) en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
-
[benadeelde 2] , als (minderjarige) dochter van het slachtoffer, vordert € 1.526,00 aan materiële schade (bestaande uit kosten voor gederfd levensonderhoud), € 20.000,- aan affectieschade en € 25.000.- aan shockschade.
-
[benadeelde 3] , als (minderjarige) dochter van het slachtoffer, vordert € 3.090.- aan materiële schade (bestaande uit kosten voor gederfd levensonderhoud) en € 20.000,- aan affectieschade. Daarnaast heeft de benadeelde het hof verzocht ambtshalve de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel op te leggen en daarbij te bepalen dat [benadeelde 3] € 25.000,00 shockschade heeft geleden.
-
[benadeelde 4] , als (minderjarige) zoon van het slachtoffer, vordert € 3.814.- aan materiële schade (bestaande uit kosten voor gederfd levensonderhoud) en € 20.000,- aan affectieschade. Daarnaast heeft de benadeelde het hof verzocht ambtshalve de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel op te leggen en daarbij te bepalen dat [benadeelde 3] € 25.000,00 shockschade heeft geleden.
-
[benadeelde 5] , als vader van het slachtoffer, vordert € 3.000,- aan materiële schade (bestaande uit uitvaartkosten), € 17.500,- aan affectieschade en € 20.000,- aan smartengeld. Verder vordert hij € 7.931,- aan proceskostenvergoeding op basis van het liquidatietarief.
-
[benadeelde 6] , als broer van het slachtoffer, vordert € 20.000,- aan smartengeld.
-
[benadeelde 7] , als zus van het slachtoffer, vordert € 20.000,- aan smartengeld.
-
[benadeelde 8] , als zus van het slachtoffer, vordert € 20.000,- aan smartengeld.
-
[benadeelde 9] . als zus van het slachtoffer, vordert € 20.000,- aan smartengeld.
-
[benadeelde 10] , als broer van het slachtoffer, vordert € 20.000.- aan smartengeld.
10.2 Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen integraal kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – in lijn met de bepleite vrijspraak – de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
10.4 Oordeel van het hof
Materiële schade [benadeelde 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten met betrekking tot de geboorteaktes ad € 42,90 en de reis- en parkeerkosten ad € 44,06 zijn voldoende onderbouwd, zijn niet door de verdediging betwist en komen het hof redelijk voor. Uit de brief van 21 maart 2022 van de psychotherapeut van Rond GGZ blijkt dat de benadeelde in 2021 drie behandelingen heeft gehad. De reiskosten ad € 9,74 naar deze psychotherapeut kunnen daarom worden toegewezen. Uit de brief van 13 juni 2023 van de psycholoog bij Saleem GGZ blijkt dat de benadeelde dertien behandelingen heeft gehad. De reiskosten ad € 34,32 naar deze psycholoog kunnen daarom worden toegewezen. Voor het overige zijn de posten onvoldoende onderbouwd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade [benadeelde 5]
De verdediging heeft de uitvaartkosten niet betwist. Het hof is van oordeel dat de gevorderde uitvaartkosten ter hoogte van € 3.000,- redelijk voorkomen en zal de kostenpost daarom toewijzen.
Materiële schade [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
De kinderen van [slachtoffer] hebben kosten gevorderd voor (toekomstig) gederfd levensonderhoud. Bij de bepaling van de hoogte van de kosten is aansluiting gezocht bij de minimale bijdrage voor kinderalimentatie, te weten een bedrag van € 25,- per maand voor één kind en een bedrag van € 50,- per maand voor twee of meer kinderen tot en met het bereiken van de 18-jarige leeftijd. De gevorderde kosten zijn voldoende onderbouwd, zijn door de verdediging niet betwist en komen het hof redelijk voor. Het hof zal de gevorderde kosten voor (toekomstig) gederfd levensonderhoud daarom toewijzen.
Affectieschade De nabestaanden van het slachtoffer, [benadeelde 1] (weduwe), [benadeelde 2] (dochter), [benadeelde 3] (dochter), [benadeelde 4] (zoon), en [benadeelde 5] (vader) hebben vergoeding van affectieschade gevorderd.
Juridisch kader Vanaf 1 januari 2019 is het vorderen van affectieschade mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. Uitgangspunt is dat de kring van gerechtigden is beperkt tot personen die geacht mogen worden een zeer nauwe affectieve band met het slachtoffer te hebben.
Affectieschade [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] Het hof stelt vast dat de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] tot de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde kring van gerechtigden behoren. Zij hebben bij hun vorderingen aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen. De vorderingen van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] zijn voorts niet door de verdediging betwist. Gelet op het voorgaande zal het hof de vorderingen toewijzen.
Affectieschade [benadeelde 1] Onder ‘naasten’ wordt gelet op artikel 6:108, vierde lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek onder meer begrepen: “de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de overledene”. Bij de vordering bevindt zich een huwelijksakte (bijlage 1), waaruit blijkt dat [benadeelde 1] en [slachtoffer] zijn getrouwd, en een uitdraai van het huwelijksgoederenregister (bijlage 17), waaruit blijkt dat er geen inschrijving van een beschikking houdende scheiding van tafel en bed heeft plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat er gezien het voorgaande geen sprake is van een scheiding van tafel en bed. De verdediging heeft de door [benadeelde 1] gestelde affectieschade in hoger beroep niet betwist.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [benadeelde 1] onder de kring van gerechtigden van affectieschade valt, te weten onderdeel a. De benadeelde heeft bij haar vordering aansluiting gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen. Het hof zal de vordering toewijzen.
Shockschade
Juridisch kader Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, volgt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van dergelijke schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna nader omschreven.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed. De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis. De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat de feitenrechter aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval moet beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is voorts beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De kern van de jurisprudentie van de Hoge Raad blijft – ook na het hierboven genoemde arrest van 28 juni 2022 – dat in rechte op basis van objectieve gegevens moet kunnen worden vastgesteld dat de immateriële schade in verband met geestelijk letsel daadwerkelijk het gevolg is geweest van een hevige emotionele schok die door een strafbaar feit is veroorzaakt.
Shockschade [benadeelde 1] Het hof dient gezien het voorgaande allereerst de vraag te beantwoorden of de benadeelde rechtstreeks is geconfronteerd met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit, waardoor een shock is ontstaan. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde bij het identificeren van het lichaam van haar partner in het mortuarium is geconfronteerd met het kogelschot dat het slachtoffer in het gelaat heeft opgelopen door het bewezenverklaarde feit. Verder blijkt dat de benadeelde op een paar honderd meter afstand van de plaats delict woonde, dat zij op 5 januari 2021 sirenes van ambulances en politie heeft gehoord, dat zij een traumahelikopter zag arriveren en dat zij vervolgens van meerdere personen berichten ontving met de vraag of haar echtgenoot gewond was geraakt en of hij nog leefde. Zij ontving ook berichten waarin stond dat haar echtgenoot was overleden en berichten waarin zij werd gecondoleerd. Daarnaast werd de benadeelde geconfronteerd met berichten in de media. Door de politie werd niet eerder dan om 23.30 uur die avond de informatie verstrekt dat haar echtgenoot was overleden. Uit de toelichting op de vordering volgt dat de benadeelde ook is geconfronteerd met de inhoud van het strafdossier, waaronder het sectieverslag. Verder volgt uit de toelichting dat de benadeelde het als traumatisch heeft ervaren dat haar echtgenoot op een afstand van ongeveer 400 meter van haar vandaan is doodgeschoten. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de benadeelde is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde feit, waardoor een shock is ontstaan.
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of bij benadeelde sprake is van geestelijk letsel. Uit de brief van 21 maart 2022 van K. van der Heiden, psychotherapeut, blijkt dat bij benadeelde sprake is van een posttraumatische stressstoornis en een gecompliceerd rouwtraject met als gevolg daarvan somberheid en stagnatie in haar leven. Het hof stelt op grond hiervan vast dat sprake is van een erkend psychiatrisch ziektebeeld.
Tot slot stelt het hof vast dat de verdediging de gevorderde shockschade niet heeft betwist.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte de gestelde immateriële schade in de vorm van shockschade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Shockschade [benadeelde 2] Ook ten aanzien van de namens [benadeelde 2] gestelde shockschade dient het hof allereerst de vraag te beantwoorden of de benadeelde rechtstreeks met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit is geconfronteerd en dat daardoor een shock is ontstaan. Uit het voegingsformulier en de toelichting op de vordering blijkt het volgende. Benadeelde heeft na het misdrijf sirenes gehoord en is met een vriendinnetje naar het flatgebouw gelopen. Daarna is ze naar huis gegaan en is vervolgens door haar moeder bij de buurvrouw ondergebracht. Ze heeft haar buurvrouw in een telefoongesprek horen zeggen dat haar vader was doodgeschoten in het flatgebouw waar ze kort daarvoor was gaan kijken. Haar moeder heeft dit later ook aan haar verteld. Uit een brief van 28 maart 2022 van [naam 4] , danstherapeut bij [danspraktijk] , blijkt voorts dat de benadeelde door de huisarts is verwezen met de indicatie ‘psychotraumatische klachten na moord op haar vader’ en dat zij op 29 maart 2021 in therapie is gegaan en tot dat moment 23 sessies had gehad. Verder blijkt uit de brief dat de benadeelde concentratieproblemen heeft die zich met name op school uiten en dat zij neerslachtig is als gevolg van het verlies van haar vader en weinig motivatie voelt om dingen te ondernemen. Daarnaast staat vermeld dat op dit moment niet duidelijk kan worden aangetoond in hoeverre dat het verlies en de rouwervaringen te maken hebben met de manier waarop haar vader is overleden, maar dat het wel voor de hand ligt dat het plotselinge overlijden en de manier waarop dit is gebeurd traumatisch is en impact heeft op het welbevinden van benadeelde.
Het hof begrijpt zonder meer dat het overlijden van haar vader een enorme impact op [benadeelde 2] heeft gehad. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde echter in onvoldoende mate onderbouwd dat sprake is geweest van een dusdanige emotionele shock als gevolg van het feit dat zij sirenes heeft gehoord, in combinatie met het feit en/of de wijze waarop zij kennis heeft genomen van het feit dat haar vader is doodgeschoten, dat daardoor een aanspraak is ontstaan op deze bijzondere vorm van schadevergoeding. Immers, zij heeft niet (direct) de gebeurtenissen waargenomen waardoor haar vader is overleden en evenmin is voldoende gesteld of gebleken dat zij is geconfronteerd met ernstige, fysiek waarneembare, voor een emotionele shock zorgende gevolgen daarvan. Zonder iets te willen afdoen aan het peilloze leed dat het overlijden van [slachtoffer] als zodanig bij zijn dochter heeft veroorzaakt, constateert het hof dat niet kan worden vastgesteld dat aan het confrontatievereiste is voldaan. Naar het oordeel van het hof kan op basis van de voorhanden zijnde stukken evenmin worden vastgesteld in hoeverre het gestelde geestelijk letsel in rechtstreeks verband staat met de confrontatie. Daarbij betrekt het hof dat uit de overgelegde stukken niet volgt dat een erkend psychiatrisch ziektebeeld is vastgesteld. Ook weegt mee dat uit de toelichting niet volgt dat de beschreven klachten primair zijn veroorzaakt door een schok die verband houdt met de confrontatie met het delict. Andere omstandigheden, zoals het gemis van de vader en de verhuizing, lijken (mede) de aanleiding te vormen voor de gesprekken met de therapeut.
Gelet op het bovenstaande acht het hof de gevorderde shockschade onvoldoende onderbouwd. Om de vordering aan de hiervoor genoemde vereisten te kunnen toetsen is nader onderzoek en waarschijnlijk nadere bewijsvoering nodig. Dat brengt een onevenredige belasting van het strafgeding mee. Om die reden zal de benadeelde in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit gedeelte van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Shockschade [benadeelde 3] en [benadeelde 4] Zowel [benadeelde 3] als [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg geen shockschade gevorderd. Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelden verzocht ambtshalve de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel op te leggen en daarbij te bepalen dat zij € 25.000,00 shockschade hebben geleden.
Op grond van artikel 421, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep voegen. Volgens artikel 421, derde lid, van de Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij, wanneer de gevorderde schadevergoeding in eerste aanleg niet is toegewezen, zich slechts in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat door of namens de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep niet kan worden uitgebreid met schadeposten die niet reeds in eerste aanleg zijn opgevoerd (vgl. Hoge Raad 17 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0945). Blijkens de wetsgeschiedenis is van toekenning van deze bevoegdheid aan de benadeelde partij afgezien vanwege de nauwe relatie tussen het geding in eerste aanleg en de daarop volgende behandeling in hoger beroep. Bovendien zou een gevolg van toekenning van deze bevoegdheid aan de benadeelde partij zijn dat aan de verdachte een instantie wordt ontnomen (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 33).
Het voorgaande neemt niet weg dat de strafrechter ambtshalve, los van een door een benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel kan opleggen, indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Naar het oordeel van het hof impliceren de artikelen 421, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering echter dat de mogelijkheid om in hoger beroep over te gaan tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel die geen verband houdt met eerder in de strafprocedure gevorderde schade, dient te worden voorbehouden aan zeer uitzonderlijke gevallen waarin het slachtoffer zich niet in eerste aanleg in het geding heeft gevoegd. Daarbij kan worden gedacht aan een geval waarin sprake is van schade die in eerste aanleg in het geheel niet was te voorzien. In deze zaak is zo’n uitzonderlijk geval niet aan de orde.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Ook ten aanzien van de namens [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gestelde shockschade zou allereerst de vraag moeten worden beantwoord of de benadeelden rechtstreeks met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit zijn geconfronteerd, waardoor een shock is ontstaan. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat [benadeelde 3] en [benadeelde 4] veel hebben meegekregen van de paniek na het delict en de inzet van een traumahelikopter en ambulance. Daarnaast hebben zij bij het afscheid de verwondingen bij hun vader gezien. Uit de brief van jeugdarts [naam 6] van 6 mei 2025 volgt dat [benadeelde 3] soms nog midden in de nacht wakker wordt van verdriet en dat het gemis nog net zo groot is als in het begin. Uit de brief van jeugdarts [naam 6] van 6 mei 2025 blijkt dat [benadeelde 4] niet lekker in zijn veel zit, dat hij veel boos is en dat hij veel moeite heeft met het overlijden van zijn vader.
Het hof begrijpt zonder meer dat het overlijden van hun vader een enorme impact op [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft gehad. Naar het oordeel van het hof hebben de benadeelden echter in onvoldoende mate onderbouwd dat sprake is geweest van een dusdanige emotionele shock als gevolg van het feit dat zij de paniek na het delict en de inzet van een traumahelikopter en ambulance hebben meegekregen, in combinatie met het feit dat zij bij het afscheid van hun vader zijn verwondingen hebben gezien, dat daardoor een aanspraak is ontstaan op deze bijzondere vorm van schadevergoeding. Immers, zij hebben niet (direct) de gebeurtenissen waargenomen waardoor hun vader is overleden en evenmin is voldoende gesteld of gebleken dat zij zijn geconfronteerd met ernstige, fysiek waarneembare, voor een emotionele shock zorgende gevolgen daarvan. Evenals bij de door [benadeelde 2] gestelde shockschade geldt daarom dat niet kan worden vastgesteld of aan het confrontatievereiste is voldaan. Evenmin kan worden vastgesteld in hoeverre het gestelde geestelijk letsel in rechtstreeks verband staat met de confrontatie.
Gelet op het bovenstaande zal het hof niet overgaan tot oplegging van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel.
Shockschade [benadeelde 9] stelt primair aanspraak te maken op vergoeding van immateriële schade omdat sprake is van shockschade. Zoals gezegd dient het hof voor de gestelde shockschade allereerst de vraag te beantwoorden of de benadeelde rechtstreeks met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit is geconfronteerd, waardoor een shock is ontstaan. Uit het dossier blijkt dat [benadeelde 9] in het mortuarium is geconfronteerd met het levenloze lichaam van haar broer en met het kogelschot dat hij door het bewezenverklaarde feit in het gelaat heeft opgelopen. Verder blijkt uit de toelichting op de vordering dat [benadeelde 9] heeft kennisgenomen van het dossier en dat ze de zitting zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft bijgewoond. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de benadeelde is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde feit. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of kan worden vastgesteld dat de benadeelde door het bewezenverklaarde als gevolg van een emotionele shock geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit kader overweegt het hof als volgt. Uit een e-mailbericht van [naam 5] , medewerkster [GGZ-instelling] , van 19 december 2023 volgt dat [benadeelde 9] in 2022 en 2023 meerdere behandelsessies bij een psycholoog heeft gehad. Hoewel uit een verslag van [GGZ-instelling] van 13 september 2022 volgt dat [benadeelde 9] vanwege energie- en concentratieverlies niet meer aan het werk is en dat het naar verwachting nog wel even zal duren voordat ze kan re-integreren, kan op basis van deze stukken het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Evenmin kan op basis van de stukken worden vastgesteld dat het gestelde geestelijk letsel in rechtstreeks verband staat met de confrontatie.
Gelet op het bovenstaande acht het hof de primair gevorderde shockschade onvoldoende onderbouwd. Het hof zal in de navolgende paragraaf het subsidiaire standpunt van [benadeelde 9] behandelen.
Immateriële schade van de overige benadeelde partijen
De benadeelde partijen [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] en [benadeelde 10] hebben allen een bedrag ter hoogte van € 20.000,- aan immateriële schade gevorderd. Ook heeft [benadeelde 9] zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de door haar gevorderde € 20.000,- aan immateriële schade dient te worden toegewezen omdat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Juridisch kader De wet regelt in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel of het oogmerk om nadeel toe te brengen, zoals hier het geval, kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn of haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon eveneens met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Immateriële schade [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] en [benadeelde 10] Zoals reeds hierboven overwogen is het bestaan van geestelijk letsel door [benadeelde 9] niet afdoende met objectieve gegevens onderbouwd. Uit de toelichting op de vorderingen van [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] en [benadeelde 10] blijkt dat zij op dit moment niet onder behandeling zijn voor psychisch letsel, omdat zij daar door de lopende strafzaak nog niet aan toekomen. Bij geen van hen is dan ook een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vastgesteld. Ook is niet genoegzaam door de benadeelde partijen onderbouwd dat, ondanks het ontbreken van stukken die een psychiatrisch erkend ziektebeeld aantonen, toch sprake zou zijn van een aantasting in de persoon. Hetgeen in dit verband namens de benadeelde partijen is aangevoerd, is daartoe niet voldoende. Namens de benadeelde partijen is evenwel aangevoerd dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen van het strafbare feit voor benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van het hof ziet deze ‘uitzondering’ op het in art. 6:106 sub b BW bepaalde echter op situaties waarin sprake is van uit de aard en ernst van de normschending volgende evidente nadelige gevolgen voor het slachtoffer van het misdrijf zelf. Zonder iets te willen afdoen aan het peilloze leed dat het overlijden van [slachtoffer] als zodanig bij zijn vader, zussen en broers heeft veroorzaakt, constateert het hof dat zonder nadere onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat bij voornoemde familieleden sprake is van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De benadeelde partijen kunnen daarom ten aanzien van de gevorderde immateriële schade thans in hun vorderingen niet worden ontvangen en kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd vanaf de dag dat de schade is ingetreden. Nu dit moment voor de opgevoerde schadeposten verschilt, zal het hof de wettelijke rente per schadepost vaststellen. Het hof overweegt in het bijzonder nog het volgende hierover. De reiskosten zijn gemaakt in het jaar 2021. Specifieke data zijn niet bekend. Het hof zal daarom bepalen dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de laatste dag van het jaar. De schadepost voor gederfd levensonderhoud ontstaat voorts grotendeels in de toekomst. Gelet op die omstandigheid zal het hof bepalen dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf een datum ongeveer gelegen in het midden van de gehele periode tussen de datum van het delict (5 januari 2021) en de laatste dag waarop deze schade verschuldigd zal zijn, te weten de datum waarop de benadeelde de leeftijd van 18 jaar bereikt ( [benadeelde 2] op [geboortedatum] 2028, [benadeelde 3] op [geboortedatum] 2033 en [benadeelde 4] op [geboortedatum] 2035).
Gelet op het voorgaande stelt het hof de volgende data vast:
o 1 september 2024 ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] . o 15 januari 2027 ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] . o 1 maart 2028 ten aanzien van de vordering van [benadeelde 4] .
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partij [benadeelde 5] vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om kosten voor rechtsbijstand. Deze kosten zullen aan de hand van het Liquidatietarief kanton/Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven worden begroot. Het hof acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering 11 punten à € 721,- en daarmee € 7.931,- toewijsbaar.
11 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vorderingen van de benadeelde partijen Wijst toe de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] tot de hierna genoemde bedragen aan materiële en immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag der voldoening:
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
- [benadeelde 1] € 45.000,00 5 januari 2021
€ 42,90 15 maart 2022 € 34,32 1 maart 2022 € 9,74 31 december 2021
- [benadeelde 2] € 20.000,00 5 januari 2021
€ 1.526,00 1 september 2024
- [benadeelde 3] € 3.090,00 15 januari 2027
€ 20.000,005 januari 2021
- [benadeelde 4] € 3.814,00 1 maart 2028
€ 20.000,00 5 januari 2021
- [benadeelde 5] € 17.500,00 5 januari 2021
€ 3.000,00 5 januari 2021
Verklaart de benadeelde partijen**[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 5]** voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op: Benadeelde partij Bedrag
**1. [benadeelde 1]**nihil
**2. [benadeelde 2]**nihil
**3. [benadeelde 3]**nihil
**4. [benadeelde 4]**nihil
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] ter zake van het bewezenverklaarde de hierna genoemde bedragen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op de hierna genoemde aantal dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers niet op.
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] en [benadeelde 10] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding (van immateriële schade) en bepaalt dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. W.A. Holland, voorzitter, mr. J.L.F. Groenhuijsen en mr. D. Stikkelbroeck, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. P.T. Vissers, griffier, en op 10 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 10 juli 2025.
Tegenwoordig: mr. W.A. Holland, voorzitter, mr. I.A.H.M. Schepers, advocaat-generaal, mr. P.T. Vissers, griffier.
Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie-eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021007639, ON5R021005 Harvey, gesloten op 21 juni 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Proces-verbaal van bevindingen, ZD-142.
Een schriftelijk bescheid, zijnde de verbatim uitwerking 1e verhoor [getuige 1] , d.d. 5 januari 2021, NA-022.
Een schriftelijk bescheid, zijnde de verbatim uitwerking 2e verhoor [getuige 1] , d.d. 7 januari 2021, NA-046.
Een schriftelijk bescheid, zijnde de verbatim uitwerking 3e verhoor [getuige 1] , d.d. 7 januari 2021, NA-066.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 4 november 2021, p. 4 t/m 6.
Proces-verbaal ter terechtzitting ter terechtzitting van 13 april 2022 en 11 mei 2022.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 4 juli 2022, p. 3 en 4.
Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-142.
Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-26; proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-33; proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-104.
Schouwverslag van 6 januari 2021, opgesteld door [forensisch arts] , forensisch arts, p. FO-2150.
NFI-rapport d.d. 5 maart 2021 (pathologieonderzoek), p. FO-2274 t/m FO-2288.
Nazending forensische opsporing, d.d. 12 januari 2022, pagina 21.
Proces verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] Nijmegen), p. FO-2030; proces verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] Nijmegen), p. FO-2068 t/m FO-2071.
Proces-verbaal van bevindingen, p. PD-1022 t/m PD-1023.
Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Peugeot 24LLPG), p. FO-2178.
Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Peugeot 24LLPG), p. FO-2178.
Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Peugeot 24LLPG), p. FO-2195, foto 28.
NFI-rapport d.d. 9 september 2021, p. FO-2325 t/m FO-2326.
NFI-rapport d.d. 9 september 2021, p. FO-2325 t/m FO-2335.
NFI-rapport d.d. 12 maart 2021, p. FO-2302 t/m FO-2310.
Proces verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] Nijmegen), p. FO-2030 t/m FO-2031.
NFI-rapport d.d. 23 augustus 2021, p. FO-2316 t/m FO-2320.
NFl-rapport d.d. 6 oktober 2021, p. FO-2311 t/m FO-2315.
TMFI-rapportage d.d. 29 januari 2021, p. FO-2296 t/m FO-2301.
Proces-verbaal van bevindingen, p. PD-1073.
Proces-verbaal van bevindingen, p. PD-1074.
Proces-verbaal van bevindingen verhoor DREMR72, nummer 285, d.d. 23 maart 2021.
Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 13 april 2022.
Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 13 april 2022.
Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 19 juni 2025.
Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 19 juni 2025.
Herzien NFI-rapport ‘Gecombineerd schotresten, wapen en munitie en forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een schietincident in Nijmegen op 5 januari 2021’ d.d. 8 april 2022.
Onderzoeksrapport Forensica, opgesteld door [naam 7] , B.A.Sc, d.d. 30 oktober 2023.
NFI-rapport ‘Beantwoording aanvullende vragen naar aanleiding van een schietincident in Nijmegen op 5 januari 2021’ d.d. 19 december 2023.
Proces-verbaal van bevindingen, p. GET-788.
Proces-verbaal van bevindingen, p. GET-787.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , p. GET-793 t/m GET-794.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] d.d. 5 januari 2021, p. GET-745.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] d.d. 7 januari 2021, p. GET-750.
Proces-verbaal beeldverslag, p. ZD-125, 126, 130 en 132; proces-verbaal beeldverslag, p. ZD-137 t/m ZD-141.
Proces-verbaal beeldverslag, p. ZD-125, 126 en 133; proces-verbaal beeldverslag, p. ZD-137 t/m ZD 141.
Proces-verbaal van bevindingen, ZD-121, 123 en 124.
Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-175.
Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-145.
Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-147 t/m ZD-148.
Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-233 en 235; verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 13 april 2022.
Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-233 t/m ZD-238.
Verslag verbatim getuigenverhoor d.d. 9 januari 2021 van [getuige 3] , p. NA-208.
Verslag verbatim getuigenverhoor d.d. 9 januari 2021 van [getuige 3] , p. NA-213.
Verslag verbatim getuigenverhoor d.d. 9 januari 2021 van [getuige 3] , p. NA-208 en 228.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris d.d. 10 november 2021.
Verslag verbatim getuigenverhoor d.d. 9 januari 2021 van [getuige 3] , p. NA-246.
Verslag verbatim getuigenverhoor d.d. 9 januari 2021 van [getuige 3] , p. NA-248.
Verslag verbatim getuigenverhoor d.d., 26 januari 2021 van [getuige 5] , p. NA-318.
Verslag verbatim getuigenverhoor d.d. 26 januari 2021 van [getuige 5] , p. NA-287.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris d.d. 21 december 2021.
Verslag verbatim getuigenverhoor d.d. 26 januari 2021 van [getuige 5] , p. NA-290.
Tapgesprek, p. ZD-278.
Tapgesprek, p. ZD-274; proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-268.
Tapgesprek, p. ZD-280; proces-verbaal van bevindingen, p. ZD-268.
Proces-verbaal van bevindingen, p. PD-1082.
Proces-verbaal FIT-gesprek d.d. 5 november 2024, p. 2.