Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2635 - Werknemer volledig aansprakelijk voor schade door fraude in dienstbetrekking - 30 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:263530 september 2025

Essentie

Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat een werknemer die fraude pleegt door vertrouwelijke informatie te delen en onverschuldigde betalingen te faciliteren, op grond van artikel 7:661 BW aansprakelijk is. De schade kan hem op basis van artikel 6:98 BW volledig worden toegerekend, ondanks betrokkenheid van derden.

Arrest inhoud

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.333.247/01

rolnummer rechtbank Amsterdam : 9904653 CV EXPL 22-7051

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 september 2025

inzake

[appellant] , wonende te [plaats 1] , appellant, incidenteel geïntimeerde, advocaat: mr. R. Jethoe te Almere,

tegen

DELA HOLDING N.V., gevestigd te Eindhoven, geïntimeerde, incidenteel appellante, advocaat: mr. D.I.M.E. Hermans te Den Bosch.

1 De zaak in het kort

Werknemer heeft fraude gepleegd in dienstbetrekking door vertrouwelijke gegevens van relaties van werkgever aan derden te verstrekken en onverschuldigde betalingen aan derden ten laste van werkgever te faciliteren. Werkgever vordert primair op de grondslag van artikel 7:661 Burgerlijk Wetboek (BW) veroordeling van werknemer tot betaling van schadevergoeding tot het beloop van de onverschuldigde betalingen. De vordering wordt ook in hoger beroep toewijsbaar bevonden. Werknemer is gelet op zijn aandeel in de fraude op de voet van artikel 6:98 BW voor het geheel van de schade aansprakelijk en gehouden tot vergoeding van de schade, onder aftrek van hetgeen door de mede-aansprakelijken tot vergoeding van dezelfde schade is of zal worden betaald.

Partijen worden hierna [appellant] en Dela genoemd.

2 Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 19 september 2023 in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis in de incidenten ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 210 Rv van 4 november 2022, het tussenvonnis ter bepaling van een mondelinge behandeling van 23 december 2022, en het eindvonnis in de hoofdzaak van 23 juni 2023, van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld rolnummer gewezen tussen Dela als eiseres in de hoofdzaak en verweerster in de incidenten en [appellant] als gedaagde in de hoofdzaak en eiser in de incidenten (hierna: de bestreden vonnissen).

Bij arrest van 24 oktober 2023 is een mondelinge behandeling na aanbrengen bepaald. De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2024 plaatsgehad. [appellant] heeft daarbij nog producties in het geding gebracht. Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak verwezen naar de rol vooruitlating royement.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

  • memorie van grieven, met producties;

  • memorie van antwoord in principaal appel en van grieven in incidenteel appel, met producties;

  • memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties; deze memorie is wat betreft de randnummers 3 t/m 28 een verkapte repliek en zal in zoverre wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten;

  • akte uitlating producties tevens houdende antwoordakte;

  • akte met een productie van [appellant] ;

  • antwoordakte in principaal en incidenteel appel van Dela.

Ten slotte is arrest gevraagd.

De conclusies van [appellant] in principaal en incidenteel appel strekken in samenhang bezien en in de kern tot vernietiging van het eindvonnis voor zover de vordering van Dela daarbij is toegewezen en tot bekrachtiging van dat vonnis voor zover de vordering van Dela daarbij is afgewezen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Dela tot terugbetaling van hetgeen ter uitvoering van het vonnis is betaald vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede in de kosten van het principaal en incidenteel appel, met nakosten en rente.

Dela heeft in het principaal en incidenteel appel in samenhang bezien geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis voor zover haar vordering daarbij is toegewezen en tot vernietiging voor zover haar vordering daarbij is afgewezen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - toewijzing alsnog van het afgewezen deel van haar vordering en veroordeling van [appellant] in de kosten van het principaal en incidenteel appel.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

3 Feiten

3.1. De kantonrechter heeft in het eindvonnis onder 1.1. tot en met 1.13. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover niet in geschil en aangevuld met andere relevante feiten die als gesteld en niet betwist als vaststaand kunnen worden aangenomen, dienen de volgende feiten het hof tot uitgangspunt.

3.2. Dela is een uitvaartorganisatie. [appellant] is op 16 januari 2018 in dienst getreden bij een rechtsvoorgangster van Dela, [bedrijf] (hierna ook aangeduid als Dela) in de functie van financieel administrateur, belast met de debiteuren- en crediteurenadministratie.

3.3. Eind januari 2022 is Dela gebleken dat een betaling aan een relatie op een in haar financiële systeem gewijzigd KNAB-rekeningnummer van een derde terecht was gekomen.

3.4. Uit vervolgens intern en in haar opdracht door [naam 11] Bedrijfsrecherche verricht onderzoek is Dela gebleken dat in de periode februari 2021 tot en met januari 2022 ten laste van haar rekening(en) tot per saldo € 81.185,02 betalingen zijn gedaan op KNAB-rekeningnummers ten name van [naam 1] , te weten:

  1. [naam 2] € 6.877,75;

  2. [naam 3] € 7.822,36;

  3. [naam 4] € 2.721,25;

  4. [naam 5] € 4.295,00

  5. [naam 6] € 3.177,55;

  6. [naam 7] € 1.939,40;

  7. [naam 8] € 29.922,00;

  8. [naam 9] € 13.602,94;

  9. [naam 10] € 10.826,77.

3.5. Op 8 maart 2022 is [appellant] door medewerkers van [naam 11] gehoord. Hij heeft toen onder meer verklaard: “(…) Het klopt dat ik informatie van [naam 12] en klanten heb verstrekt aan andere personen, waardoor een persoon geld kon vragen en er frauduleuze betalingen zijn gedaan. (…) Ik keek in de systemen en als ik zag wat zij konden gebruiken dan overhandigde ik de informatie dan op straat. Het klopt dat ik soms wist dat er een frauduleuze e-mail bij [naam 12] binnenkwam, waarop frauduleuze betalingen werden gedaan. Ik hield dan de mailbox (…) in de gaten. (…) Het klopt dat ik de mails meestal naar [naam 13][collector; hof] doorstuurde om de frauduleuze betalingen in gang te zetten. (…)”; en gevraagd naar zijn betrokkenheid bij de betaling onder 7. ( [naam 8] ): “ja volgens mij heb ik deze informatie verstrekt. Het is alweer een tijdje geleden, maar ik denk het wel.”

3.6. [appellant] is diezelfde dag ook door medewerkers van Dela gehoord. Hij heeft toen zijn eerdere verklaring aan de medewerkers van [naam 11] bevestigd. [appellant] is daarop met onmiddellijke ingang geschorst.

3.7. Bij brief van 9 maart 2022 is [appellant] op staande voet ontslagen wegens - kort gezegd - fraude in dienstbetrekking, met sommatie tot betaling van € 80.000 als voorschot op schadevergoeding. Dela heeft ook aangifte gedaan tegen [appellant] wegens - kort gezegd - fraude in dienstbetrekking.

3.8. Bij brief van zijn gemachtigde van 14 april 2022 heeft [appellant] aan Dela bericht dat hij berust in het ontslag en Dela verzocht ook voor wat betreft de schadevordering de ontwikkelingen van het strafrechtelijk onderzoek af te wachten.

3.9. Naderhand is Dela gebleken dat ten laste van haar rekening nog een bedrag van € 2.840,24 is overgeboekt naar een ABN AMRO-rekeningnummer ten name van [naam 1] .

3.10. Dela heeft het bedrag van de eindafrekening van € 2.518,53 verrekend met haar schadevordering. Op 15 maart 2022 heeft [appellant] € 150 naar Dela overgemaakt onder vermelding van “voorschot schadevergoeding [naam 12] ”.

3.11. Op 29 april 2022 heeft Dela ten laste van [appellant] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder drie banken.

3.12. Op 9 december 2022 is [appellant] ter voorkoming van loonbeslag onder zijn nieuwe werkgever voor de duur van het geding met Dela een betalingsregeling aangegaan uit hoofde waarvan hij maandelijks een bedrag van € 702 aan Dela betaalt.

3.13. [appellant] is op 5 mei 2023 aangehouden en als verdachte gehoord.

3.14. Dela heeft [naam 1] op 20 maart 2023 gedagvaard voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant met een vordering tot vergoeding van grotendeels dezelfde schade als waarvan zij in dit geding van [appellant] betaling vordert. Bij vonnis van 13 maart 2024 is [naam 1] veroordeeld tot betaling van in hoofdsom € 84.025,26, verminderd met hetgeen daarop in mindering is ontvangen van andere hoofdelijk aansprakelijken en van € 5.000 tot vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, met rente vanaf de dag van dagvaarding en veroordeling in de kosten. Dit vonnis is onherroepelijk geworden en tussen Dela en [naam 1] is een betalingsregeling tot stand gekomen uit hoofde waarvan [naam 1] eveneens maandelijks € 702 aan Dela betaalt.

3.15. Bij brief van 22 maart 2024 heeft de gemachtigde van Dela het dictum van het vonnis tegen [naam 1] aan de gemachtigde van [appellant] meegedeeld. In deze brief staat dat de rechtbank heeft overwogen dat [appellant] en [naam 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn en dat als de één (een deel) betaalt, de ander dat (deel van het) bedrag niet meer hoeft te betalen.

3.16. Op 24 december 2024 heeft het OM de beslissing genomen om [appellant] te dagvaarden voor “fraude met betaalproducten (geldezel)” in de periode 08-02-2021 t/m 27-01-2022. Ten tijde van de laatste akte van [appellant] in het hoger beroep van 18 februari 2025 was er nog geen datum voor de strafzitting bekend.

4 De eerste aanleg

4.1. Dela heeft in eerste aanleg naast vorderingen tot verklaring voor recht zonder zelfstandige betekenis - na vermeerdering van haar eis met het bedrag van de ABN AMRO-rekening van € 2.840,24 en met de facturen van [naam 11] van per saldo € 13.427,19 - primair op de voet van artikel 7:661 lid 1 BW de veroordeling gevorderd van [appellant] tot betaling van:

a. € 81.356,71 aan schadevergoeding;

b. € 13.427,19 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;

c. € 1.560,16 voor buitengerechtelijke kosten;

d. € 1.009,02 aan beslagkosten;

e. de wettelijke rente over de bedragen onder a. tot en met d. vanaf de dag van dagvaarding;

g. de proceskosten,

onder aftrek van wat destijds op de vordering was betaald, per saldo € 77.846,71. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat [appellant] aan Dela bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade heeft toegebracht door - kort gezegd - vertrouwelijke informatie van relaties door te spelen aan derden en met schending van werkinstructies onverschuldigde betalingen door Dela aan deze derden te faciliteren.

4.2. [appellant] heeft voor alle weren op de voet van artikel 843a Rv afgifte gevorderd van alle bescheiden die Dela bezit over de houder van de KNAB-bankrekeningen waarop de onverschuldigde betalingen zijn gedaan en heeft op de voet van artikel 210 Rv geconcludeerd tot oproeping in vrijwaring van die persoon, althans tot oproeping van [naam 1] , wonende te [plaats 2] .

4.3. De kantonrechter heeft in het eerste tussenvonnis van 4 november 2022 de vordering in het incident ex artikel 843a Rv bij gebrek aan belang afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten en heeft in het incident ex artikel 210 Rv [appellant] toegestaan om [naam 1] in vrijwaring op te roepen, met compensatie van kosten.

4.4. [appellant] heeft - zonder [naam 1] in vrijwaring te hebben opgeroepen - in de hoofdzaak de vordering op meerdere gronden bestreden, met conclusie dat de vordering moet worden afgewezen.

4.5. De kantonrechter heeft de vordering voor wat betreft de betalingen onder 1. t/m 4., 8. en 9. als onbetwist toewijsbaar geoordeeld. De betwisting van de betaling onder 7. is verworpen en ook in zoverre is de vordering toegewezen. De betalingen onder 5. en 6. zijn in het licht van de betwisting als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar geoordeeld. De vordering is overigens toegewezen, in dier voege dat [appellant] onder aftrek van wat op de schadevordering reeds was betaald, is veroordeeld tot betaling van:

a. € 72.879,76 aan hoofdsom;

b. € 13.427,19 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;

c. € 1.560,16 voor buitengerechtelijke kosten;

d. € 833,89 aan beslagkosten,

te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van dagvaarding (13 mei 2022), met veroordeling van [appellant] in de kosten met nakosten en rente.

5 Beoordeling in hoger beroep

principaal appel

5.1. Grief I van [appellant] is gericht tegen de afwijzing van de incidentele vordering ex artikel 843a Rv. In de grief wordt gesteld dat het belang van [appellant] bij de verlangde bescheiden erin is gelegen dat hij informatie verkrijgt over 1) welke stappen Dela heeft ondernomen ter executie van het vonnis tegen [naam 1] ; 2) of [naam 1] tegen het vonnis hoger beroep heeft ingesteld; en 3) wat er bij [naam 1] is en/of zal worden geïncasseerd, zulks ter bepaling van zijn rechtspositie.

5.2. [appellant] heeft in het petitum van zijn memorie niet geconcludeerd tot toewijzing alsnog van de vordering. De grief mist daarom belang. Wat daar ook van zij, ook na een inhoudelijke beoordeling strandt de grief op een gebrek aan belang. Het feitenoverzicht onder 2. behelst de verlangde informatie. Daarenboven is die informatie op zich zelf niet van belang voor de rechtspositie van [appellant] in deze zaak omdat hij in beginsel jegens Dela voor het geheel van de aan hem op de voet van artikel 6:98 BW toe te rekenen schade aansprakelijk is, met dien verstande dat hij door betalingen van zijn mede-aansprakelijken tot vergoeding van dezelfde schade in zoverre is bevrijd. De kennelijke vrees van [appellant] dat Dela bij hem en [naam 1] meer zal incasseren dan haar toekomt, is niet onderbouwd en ongefundeerd, gelet ook op de in de onder 3.15. aangehaalde brief van de gemachtigde van Dela van 22 maart 2024.

5.3. Grief II komt erop neer dat de civiele rechter zich moet onthouden van bemoeienis omdat het strafproces, waarin Dela zich met haar vordering te zijner tijd op de voet van artikel 51f Wetboek van Strafvordering (Sv) kan voegen, op onaanvaardbare wijze door de voorliggende civiele zaak wordt doorkruist. Dit is een onhoudbaar standpunt. Dela heeft belang bij een spoedige afwikkeling van haar schadevordering, terwijl tot op heden onduidelijk is of en zo ja wanneer [appellant] zal worden gedagvaard voor de strafrechter. Daarbij komt dat een benadeelde partij op de voet van artikel 333 Sv in haar vordering niet ontvankelijk kan worden verklaard als naar het oordeel van de strafrechter de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat is met alle verweren van [appellant] geen denkbeeldig scenario. Dela zou alsdan door te wachten op een strafgeding niets zijn opgeschoten, omdat zij dan met haar vordering alsnog alleen bij de burgerlijke rechter terecht zou kunnen. Het enig denkbare belang bij de door [appellant] verlangde voeging in het strafgeding is uitstel van executie; dat is geen belang dat rechtens bescherming verdient. Ook deze grief faalt.

5.4. Met grief III betoogt [appellant] dat zijn bekennende verklaring in het verslag van [naam 11] (zie 3.5) hem niet kan worden tegengeworpen. Hij heeft het verslag niet voor akkoord, ondertekend, en zou door - kort gezegd - de wijze van totstandkoming van zijn daarin opgenomen verklaring wat inschikkelijker zijn geweest dan normaal. Dat zijn echter geen redenen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid en juistheid van zijn verklaring, of om desondanks die verklaring buiten beschouwing te laten. [appellant] betwist niet dat hij aldus heeft verklaard noch dat die verklaring juist is. Bedoelde verklaring kan dan ook bij de beoordeling worden meegewogen. De grief faalt.

5.5. Met de g__rieven IV en V__ komt [appellant] op tegen de rov. 11 en 12 in het eindvonnis, waarin de kantonrechter - kort gezegd - achtereenvolgens het aan [appellant] verweten handelen omschrijft en overweegt dat uit het verweer van [appellant] volgt dat hij dat handelen niet betwist en betrokken is geweest bij de betalingen onder 1. tot en met 4., 8. en 9. Van in totaal € 46.146,07. [appellant] klaagt dat hij enkel kan […] erkennen dat hij onder druk is gezet om een bijdrage te leveren aan het tot stand brengen van een aantal onverschuldigde betalingen. Bovendien waren behalve hijzelf altijd ook de collector (Bhoewar) en een leidinggevende ( [naam 14] of [naam 15] ) bij de gewraakte betalingen betrokken. Dat brengt volgens [appellant] mee dat wegens de eindverantwoordelijkheid van de leidinggevenden 50% van de schade voor rekening van Dela moet blijven op grond van eigen schuld, en dat hijzelf en Bhoewar ieder voor hooguit 25% aansprakelijk zijn.

5.6. Ook deze grieven falen. Niet is toegelicht en onderbouwd dat [appellant] onder druk is gezet en ook overigens valt niet in te zien waarom [appellant] niet volledig aansprakelijk is voor zijn aandeel in de fraude. Zijn aandeel heeft erin bestaan dat hij vertrouwelijke informatie over Dela en haar relaties aan derden heeft verstrekt. Niet is in geschil dat daarop valse (terug)betalingsverzoeken bij Dela zijn binnengekomen. [appellant] heeft tegenover [naam 11] bekend dat hij daarom de email-box in de gaten hield en dat hij de betalingsverzoeken doorstuurde naar de collector (meestal Bhoewar) om de betaling in gang te zetten. Hij heeft bovendien - zo komt bij de grieven VI en VII en de (enige) grief I in het incidenteel appel aan de orde - de door de collector op de valse betalingsverzoeken in het systeem aangemaakte betalingen - kennelijk willens en wetens - geaccordeerd. Daarmee staan de daarop gevolgde frauduleuze betalingen in zodanig verband met het aandeel van [appellant] in de fraude dat de schade hem op de voet van artikel 6:98 BW volledig kan worden toegerekend. Het verweer dat bij de fraude ook anderen waren betrokken, doet niet af aan het oorzakelijk verband van het handelen van [appellant] met de betalingen en de verwijtbaarheid van zijn handelen.

5.7. De g__rieven VI en VII__ zien respectievelijk op de betalingen onder 7. en die op de ABN AMRO-rekening, onder 1., 3., 4. en 9. Dela heeft de betrokkenheid van [appellant] bij deze betalingen mede gebaseerd op het Excel-sheet bij het interne/ [naam 11] -rapport. Dela leidt daaruit af dat [appellant] de controle voor deze betalingen heeft uitgevoerd. [appellant] klaagt dat het Excel-sheet geen bewijswaarde heeft omdat het van Dela zelf afkomstig is en onderliggende stukken ontbreken.

5.8. Dela heeft daar onbetwist tegen ingebracht dat haar financiële systemen bijhouden wie van haar werknemers betalingen hebben geaccordeerd en dat de gegevens op het Excel-sheet rechtstreeks uit haar financiële systemen afkomstig zijn. Daarmee is het Excel-sheet de primaire bron van gegevens uit de financiële systemen en zijn er dus geen onderliggende stukken; [appellant] stelt ook niet welke stukken dat zouden moeten zijn. Voor de betaling onder 7. kan aan het bewijs nog worden toegevoegd dat [appellant] een e-mail - naar het hof begrijpt - van een derde naar de crediteurenadministratie heeft gestuurd. Bovendien zijn alle betalingen op rekeningen van [naam 1] terecht gekomen. Dat wijst op een vast patroon van handelen door dezelfde personen, hetgeen met de bekennende verklaring van [appellant] tegenover [naam 11] het bewijs van zijn betrokkenheid bij elk van de afzonderlijke betalingen ondersteunt en versterkt. De beide grieven falen.

5.9. Met grief VIII herhaalt [appellant] zijn beroep op matiging van het aan Dela toe te kennen bedrag aan schadevergoeding ex artikel 6:109 BW.

5.10. De grief is tevergeefs voorgedragen omdat de daarvoor aangedragen argumenten niet opgaan en/of geen matiging rechtvaardigen. Drie van de argumenten hebben betrekking op de procedure van Dela tegen [naam 1] bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Die zaak is voor de aansprakelijkheid van [appellant] jegens Dela niet van belang. Het vierde argument dat [appellant] de fraude niet alleen heeft gepleegd is besproken en verworpen in het kader van de grieven IV en V. Het laatste argument dat het geld niet naar [appellant] is gegaan, maar via [naam 1] naar diens nicht [naam 16] , laat de verwijtbaarheid van zijn handelen en het oorzakelijk verband met de door Dela geleden schade onverlet. De aard van de aansprakelijkheid (fraude, oftewel onrechtmatig handelen) en de rechtsverhouding waarin dat heeft plaatsgevonden (dienstbetrekking) verzetten zich juist tegen matiging.

5.11. Grief IX richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen hoofdelijke veroordeling - met naar het hof begrijpt dat is bedoeld [naam 1] - kan worden uitgesproken. De grief faalt omdat dit oordeel om de daarvoor opgegeven reden dat [naam 1] niet in het geding is betrokken, juist is. Het is verder onduidelijk waar [appellant] met de grief op uit is, nu [naam 1] door Dela is gedagvaard - noodzakelijk voor de rechtbank van zijn woonplaats - en dat tot een veroordeling van [naam 1] voor grotendeels dezelfde schade heeft geleid. Daarmee is het kennelijke doel van de door [appellant] verlangde oproeping in vrijwaring van [naam 1] - namelijk diens hoofdelijke aansprakelijkheid voor dezelfde schade - bereikt.

5.12. Met grief X komt [appellant] op tegen de toegewezen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.

5.13. Deze grief heeft succes. Dela heeft niet voldoende onderbouwd dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt en dat de kosten waarvan zij vergoeding vordert, moeten worden aangemerkt als buitengerechtelijke incassokosten. Bovendien strandt de vordering naar het oordeel van het hof op de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 sub c BW, nu het gevorderde bedrag aan kosten van € 1.560,16 niet in redelijke verhouding staat tot de drie sommaties waarop Dela zich in dit verband beroept.

5.14. Grief XI keert zich tegen de toegewezen beslagkosten.

5.15. De grief faalt. De rechtmatigheid van het beslag en de daarvoor opgegeven kosten zijn niet in geschil en de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd, is gelet op de uitkomst van het hoger beroep gegrond. Dat betekent dat de beslagkosten - als onderdeel van de proceskosten - voor rekening van [appellant] kunnen worden gebracht.

5.16. Met grief XII klaagt [appellant] dat de vordering tot vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid onvoldoende is onderbouwd omdat de facturen van [naam 11] niet zijn gespecificeerd.

5.17. Dela heeft in reactie op de klacht als productie 23 een specificatie van de facturen van [naam 11] overgelegd. Daarmee is de omvang van de vordering alsnog voldoende onderbouwd, zij het tot het lagere bedrag van de specificatie van € 12.892,50. Niet is betwist dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Ook de omvang van de kosten, zoals daarvan blijkt uit de specificatie, lijkt niet zonder meer onredelijk. Dat het aandeel van anderen ook in het onderzoek was betrokken, doet aan de aansprakelijkheid van [appellant] voor het geheel op zichzelf niet af, zij het dat voor zover anderen op deze post hebben betaald [appellant] in zoverre is bevrijd. Dat [naam 1] ter zake deze post voor het lagere bedrag van € 5.000 is aangeslagen, wordt buiten beschouwing gelaten, omdat elke zaak op zijn eigen merites moet worden beoordeeld.

5.18. De slotsom in het principaal appel is dat het tussenvonnis van 4 november 2022 wordt bekrachtigd, dat het eindvonnis wordt vernietigd op de punten van de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid - met afwijzing van de eerste post en toewijzing op de tweede post van het lagere bedrag van € 12.892,50 - en dat het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 23 december 2022 niet ontvankelijk zal worden verklaard omdat daartegen niet is gegriefd. Aan bewijslevering is niet toegekomen omdat geen voldoende onderbouwde stellingen zijn betrokken die voor de uitkomst van belang kunnen zijn. Gelet op de uitkomst geldt [appellant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, hetgeen hem op de in het dictum van dit arrest vermelde kostenveroordeling komt te staan.

incidenteel appel

5.19. Dela komt met één grief op tegen de afwijzing van haar vordering voor wat betreft de betalingen onder 5. en 6.

5.20. De grief slaagt. Dela heeft de betrokkenheid van [appellant] bij de betaling onder 5. nader onderbouwd met verwijzing naar een screen-shot uit haar financiële systeem bij het interne/ [naam 11] -rapport. Daaruit blijkt dat [appellant] de betaling heeft goedgekeurd. Voor de betrokkenheid van [appellant] bij de betaling onder 6. heeft Dela onder verwijzing naar het interne/ [naam 11] rapport gesteld: 1) dat de collector Bhoewar de bankrekening heeft gemuteerd op basis van een daartoe bestemd DELA-formulier; en 2) uit een als bijlage bij dat rapport gevoegd overzicht met printopdrachten volgt dat het formulier op 3 maart 2021 door [appellant] is geprint. Dat is in samenhang met het bij de grieven VI en VII in het principaal appel bedoelde patroon van handelen en de bekennende verklaring van [appellant] voldoende bewijs voor de betrokkenheid van [appellant] bij ook deze betalingen.

5.21. Daarmee is de slotsom in het incidenteel appel dat het eindvonnis ook op het punt van het in hoofdsom toegewezen bedrag zal worden vernietigd en dat in de plaats daarvan het meerdere van € 77.996,71 zal worden toegewezen. Aan bewijslevering is ook hier niet toegekomen omdat geen voldoende onderbouwde stellingen zijn betrokken die tot een andere uitkomst kunnen leiden. Gelet op de uitkomst is [appellant] in het incidenteel appel de volledig in het ongelijk gestelde partij, hetgeen ook hier tot zijn veroordeling in de kosten leidt.

6 Beslissing

Het hof:

in principaal appel

bekrachtigt het tussenvonnis van 4 november 2022;

verklaart het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 23 december 2022 niet-ontvankelijk;

vernietigt het eindvonnis van 23 juni 2023 op de punt van de veroordelingen van [appellant] tot betaling aan Dela van € 1.560,16 tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en van € 13.427,19 tot vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid; en

in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijst de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af;

vernietigt het eindvonnis op het punt van de veroordeling van [appellant] tot betaling aan Dela van € 13.427,19 tot vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid; en

in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [appellant] tot betaling aan Dela van € 12.892,50 tot vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, onder aftrek van hetgeen hierop door [appellant] en/of zijn hoofdelijk mede-aansprakelijken is of zal worden betaald;

in incidenteel appel

vernietigt het eindvonnis van 23 juni 2023 op het punt van de veroordeling van [appellant] tot betaling aan Dela van € 72.879,76 aan hoofdsom; en

in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [appellant] tot betaling aan Dela van € 77.996,71 aan hoofdsom (te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de inleidende dagvaarding: 13 mei 2022), onder aftrek van hetgeen hierop door [appellant] en/of zijn hoofdelijk mede-aansprakelijken is of zal worden betaald;

in principaal en incidenteel appel

bekrachtigt het eindvonnis van 23 juni 2023 voor het overige; en

veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal en het incidenteel appel aan de zijde van Dela tot op heden begroot op € 2.135 aan vastrecht en in het principaal appel op € 5.532,50 voor salaris en in het in incidenteel appel op € 858 voor salaris;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. W. Aardenburg, A.S. Arnold en R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.