ECLI:NL:GHAMS:2025:2200 - Gerechtshof Amsterdam - 31 juli 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummers: 200.218.242/01 OK en 200.218.242/02 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 31 juli 2025
inzake
de vennootschap naar het recht van Luxemburg CONSERVATRIX GROEP S.A.R.L., gevestigd te Luxemburg, VERZOEKSTER, advocaten: aanvankelijk mrs. J.G. Molenaar, R. Budik, S.M. Bartman, vervolgens mr. J.C.J. Wouters, daarna mr. S.C. Krekel en thans mrs. W.A. Westenbroek,C.M. Reijnenen H.M.W. Hompesch kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN, zetelende te Den Haag, VERWEERSTER, advocaten: mrs. R.G.J. de Haan,S.R.F. AartsenD.H. Tilanus, kantoorhoudende te Amsterdam.
- Het verloop van het geding
1.1 Partijen worden hierna Conservatrix Groep en de Staat genoemd. Voorts worden de volgende aanduidingen gebruikt:
Conservatrix N.V. Nederlandsche Algemeene Maatschappij van Levensverzekering ‘Conservatrix’ N.V.; DNB De Nederlandsche Bank N.V.; Solvency I richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002; Solvency II richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, gewijzigd bij richtlijn 2014/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014, geïmplementeerd op 1 januari 2016; Trier Trier Holding B.V.; Wft Wet op het financieel toezicht.
1.2 Conservatrix Groep heeft bij verzoekschrift van 20 mei 2025 de Ondernemingskamer (hierna: het Herroepingsverzoek) verzocht:
- ten aanzien van de beschikkingen in de zaak met zaaknummer 200.218.242/01 OK (hierna ook: de Schadeloosstellingsprocedure) gegeven door de Ondernemingskamer op 24 augustus 2021 en 20 december 2024:
a. de gronden die zijn aangevoerd voor herroeping juist te bevinden als bedoeld in artikel 387 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het geding in zijn geheel te heropenen en Conservatrix Groep in de gelegenheid te stellen haar stellingen te wijzigen en nader aan te vullen (zoals bedoeld in artikel 387 Rv) en de beschikkingen te herroepen; althans: b. terug te komen op de daarin vervatte (bindende eind)beslissingen en partijen in de gelegenheid te stellen het debat opnieuw te voeren op basis van de in het verzoekschrift uiteengezette feiten en op een wijze die de Ondernemingskamer geraden acht; c. te bepalen dat alle drie de scenario’s, zijnde going concern, liquidatie en overname, tot de mogelijkheden behoorden en dat in alle drie de scenario’s, de waarde van de aandelen substantieel hoger is dan in het overdrachtsplan was bepaald; d. het deskundigenonderzoek aan te houden en zodra alsnog de opdracht wordt gegeven, de deskundigen opdracht te geven de waarde van de aandelen te berekenen met inachtneming van het bestaan van de herverzekeringsconstructie en/of met al hetgeen in dit verzoekschrift naar voren is gebracht; e. de Staat te veroordelen om Conservatrix N.V. schadeloos te stellen;
-
voor recht te verklaren, althans vast te stellen, althans te oordelen, althans te overwegen dat sprake is geweest van bedrog door de Staat en te bepalen dat de Staat daardoor schadeplichtig is richting Conservatrix Groep;
-
de Staat te bevelen (een afschrift van) de volgende stukken aan Conservatrix Groep over te leggen, op straffe van een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 1 miljoen indien de Staat daaraan niet voldoet binnen één week na betekening van het bevel daartoe van de Ondernemingskamer, te vermeerderen met € 10.000 voor iedere dag dat de Staat nadien daarmee in gebreke blijft:
- het ‘Submission Protocol’ op 17 maart 20217 getekend door Trier en DNB;
- het Agreement re post-completion covenantsondertekend op 17 maart 20217 door DNB, Trier en partijen genaamd Netherlands Insurance Holding Inc. (Delaware), NIH Capital LLC (North Carolina) en [een Amerikaanse investeerder] ;
- de Recapilization Commitment ondertekend op 17 maart 2017 door DNB, Trier en de heer [een Amerikaanse investeerder] alsmede door de Amerikaanse vennootschap NIG Capital LLC (North Carolina)
- de Aggregate Excess of Loss Reinsurance Treaty op 15 mei 2017 ondertekend door de nieuwe bestuurders van Conservatrix N.V. en de Amerikaanse vennootschap Colorado Bankers Life Insurance Company;
- de Process Letter van DNB;
- alle bijlagen en annexen bij voornoemde documenten en alle andere aanverwante documenten die verband houden met de afspraken die door of met instemming of goedkeuring van DNB met derden zijn gemaakt rondom de gedwongen overname als gevolg waarvan Conservatrix Groep haar aandelen kwijt is geraakt, waaronder de op blz. 97 van het rapport van de evaluatiecommissie Conservatrix genoemde documentatie en rapporten;
- de grootboekrekening eigen vermogen 2017 en een gedetailleerd overzicht van het verloop van het eigen vermogen bij de jaarrekening 2017 van Conservatrix N.V. als bedoeld in art. 2:378 BW;
- het accountantsverslag omtrent het onderzoek van de jaarrekening 2017 als bedoeld in art. 2:393 lid 4 BW;
- de op pagina 7 van de jaarrekening 2017 van Conservatrix N.V. genoemde assessment van KPMG Advisory N.V. (“the market value of the reinsurance agreement was assessed bij KPMG Advisory N.V.”);
- de Staat in de werkelijke proceskosten te veroordelen.
1.3 Conservatrix Groep heeft op 20 mei 2025 tevens bij de rechtbank Amsterdam een verzoekschrift ingediend strekkende tot herroeping van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2017 en daarbij overlegging van dezelfde stukken ex. artikel 195 Rv gevorderd.
1.4 Conservatrix Groep heeft bij aanvullend verzoekschrift van 10 juni 2025 (hierna: het Schorsingsverzoek) de Ondernemingskamer verzocht de tenuitvoerlegging van de beschikkingen in de zaak met zaaknummer 200.218.242/01 OK uitgesproken op 24 augustus 2021, 20 december 2024 en 4 juni 2025 met onmiddellijke ingang te schorsen en daarbij te bepalen dat (i) vooralsnog geen kosten aan de deskundigen zullen worden besteed; (ii) partijen vooralsnog niet gehouden zijn enig voorschot te voldoen ter bekostiging van de deskundigen en dat voor zover ter zake al een factuur aan partijen is gestuurd, deze factuur vooralsnog niet hoeft te worden voldaan tot nadat geoordeeld zal zijn over de verzoeken tot herroeping en/of terugkomen op bindende eindbeslissingen; en (iii) eerst geoordeeld zal worden over het herroepingsverzoek alvorens verder wordt geprocedeerd en eventuele uitvoering wordt gegeven aan voormelde beschikkingen.
1.5 Bij verweerschrift (ten aanzien van het Schorsingsverzoek) van 19 juni 2025 heeft de Staat de Ondernemingskamer verzocht het Schorsingsverzoek af te wijzen.
1.6 De Staat heeft bij verweerschrift (ten aanzien van het Herroepingsverzoek) van 14 juli 2025 de Ondernemingskamer verzocht het Herroepingsverzoek (en het Schorsingsverzoek) af te wijzen en Conservatrix Groep te veroordelen in de kosten van het geding. Ten aanzien van de door Conservatrix Groep verzochte verstrekking van stukken betwist de Staat dat Conservatrix Groep enig belang heeft bij een afschrift van de gevraagde stukken nu het Herroepingsverzoek afgewezen dient te worden.
1.7 De verzoeken zijn behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 21 juli 2025. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen en (wat mr. Westenbroek betreft) onder overlegging van tevoren toegestuurde nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Inleiding
3 De gronden van de beslissing
3.1 Conservatrix Groep heeft aan haar Herroepingsverzoek ten grondslag gelegd dat de beschikkingen van de Ondernemingskamer in de Schadeloosstellingsprocedure (1) berusten op door de Staat in het geding gepleegd bedrog als bedoeld in artikel 382 sub a Rv en (ii) dat zij na de beschikkingen van de Ondernemingskamer stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen (betreffende de waarde van Conservatrix N.V.) die door toedoen van de Staat waren achtergehouden als bedoeld in artikel 382 sub c Rv.
3.2 Volgens Conservatrix Groep bestaat het bedrog van de Staat erin dat zij heeft verzwegen dat DNB al op 17 maart 2017 een herverzekering van een deel van de verzekeringsverplichtingen van Conservatrix N.V. had uit onderhandeld met een derde partij en dat als gevolg hiervan op de peildatum van 15 mei 2017 een herverzekering bestond waarmee een solvabiliteitsratio van Conservatrix N.V. boven de door DNB geëiste 135% werd bereikt. In strijd daarmee heeft DNB aan de rechtbank voorgehouden dat Conservatrix N.V. een (veel) te lage solvabiliteitsratio had, dat een kapitaalstorting van minimaal € 58,1 miljoen vereist was, dat het overdrachtsplan zou voorzien in de vereiste solvabiliteit van 135% en dat er geen andere maatregelen mogelijk waren en op die gronden in de Overdrachtsprocedure de rechtbank om goedkeuring voor het overdrachtsplan verzocht.
3.3 Volgens Conservatrix Groep heeft DNB in de Overdrachtsprocedure gesteld dat het overdrachtsplan was uitgewerkt in een door Trier ondertekende Confirmation Letter van 17 maart 2017 en dat de Confirmation Letter de voorwaarden zou bevatten waaronder de beoogde overdacht van de aandelen plaatsvindt. In de Confirmation Letter is opgenomen dat Trier *“shall capitalize the Company in line with arrangements with DNB (…) within two (2) business days after the Transfer Date”.*Uit het Evaluatierapport van de evaluatiecommissie Conservatrix van 14 december 2021 blijkt nu dat DNB al begin maart 2017 wist dat geen sprake zou zijn van een kapitaalstorting of kapitaalversterking door Trier die zou voorzien in een solvabiliteitsratio van ten minste 135%. Begin maart 2017 heeft DNB afspraken gemaakt die erin voorzagen dat Conservatrix N.V. ruim € 100 miljoen van haar eigen activa zou aanwenden als premie voor een met Colorado Bankers Life Insurance Company (hierna: CBL) te sluiten herverzekeringsovereenkomst (hierna ook: de Herverzekering) waarmee voor een bedrag van € 150 miljoen aan verzekeringsverplichtingen van Conservatrix N.V. door CBL zouden worden herverzekerd. De solvabiliteit van Conservatrix N.V. zou dus niet worden verbeterd door een kapitaalstorting of -versterking door Trier maar (mede) door de Herverzekering van CBL.
3.4 Uit het Evaluatierapport blijkt verder dat er op 17 maart 2017 door Trier en DNB een Submission Protocol is getekend waarin de afspraken over de Herverzekering zijn opgenomen. Daarnaast is op 17 maart 2017 mede door DNB en Trier een Agreement re post-completion covenants (hierna: de Agreement) getekend, waarbij als annex 1 een Recapitalization Commitment van dezelfde datum was gevoegd. Voorts is er op 15 mei 2017, na de overdracht een Aggregate Excess of Loss Reinsurance Treaty (hierna: de Reinsurance Treaty) gesloten die daarvoor al door DNB moet zijn uit onderhandeld en dus bekend was. Deze stukken zijn ten onrechte door de Staat en DNB achtergehouden in respectievelijk de Schadeloosstellingsprocedure en de Overdrachtsprocedure.
3.5 Doordat DNB deze informatie heeft achtergehouden voor Conservatrix Groep, Conservatrix N.V. en de rechtbank Amsterdam, heeft deze informatie ten onrechte geen rol gespeeld in de discussie rondom de goedkeuring van de gedwongen overdracht en is Conservatrix Groep de mogelijkheid ontnomen zich deugdelijk te verweren tegen de gedwongen overdracht. Dit werkt ook door in de beschikkingen van de Ondernemingskamer. De feiten en afwegingen die ten grondslag liggen aan de (bindende eind)beslissingen van de Ondernemingskamer in de Schadeloosstellingsprocedure, bouwen voort op de beschikking van de rechtbank Amsterdam. De kaders van het gelaste deskundigenonderzoek berusten aldus op bedrog althans op een onjuiste juridische en feitelijke grondslag.
3.6 Voornoemde gronden voor herroeping zijn Conservatrix Groep voor het eerst op 25 februari 2025 duidelijk geworden. Zij is toen door een voormalig advocaat van Conservatrix Groep – mr. Wouters – geïnformeerd over de onderdelen van het Evaluatierapport waaruit een en ander blijkt. Voor zover dit geen grond voor herroeping oplevert zou de Ondernemingskamer op gelijke gronden moeten terugkomen van eventuele (bindende eind)beslissingen in de beschikkingen van 24 augustus 2021 en 20 december 2024; deze berusten volgens Conservatrix Groep als gevolg van het achterhouden van de informatie door DNB en de Staat op een onjuiste feitelijke en juridische grondslag.
3.7 Conservatrix Groep benadrukt dat het handelen en de wetenschap van de Staat en DNB in dit geval gelijk moeten worden gesteld en dat de Staat in de Schadeloosstellingsprocedure dezelfde verzwijging en achterhouding van stukken kan worden verweten als DNB in de Overdrachtsprocedure, onder andere omdat: i) het overdrachtsplan is goedgekeurd door de Minister van Financiën; ii) de Staat nauw betrokken was bij het overdrachtsplan; iii) het Evaluatierapport in opdracht van de Staat is gemaakt en aan de Staat kenbaar is gemaakt; iv) DNB een zelfstandig bestuursorgaan is dat ten behoeve van de Staat de hier van belang zijnde publieke en wettelijke taken uitvoert; v) DNB en de Staat worden en werden bijgestaan door hetzelfde advocatenkantoor dat DNB ook heeft bijgestaan bij het maken van de afspraken rondom het overdrachtsplan.
3.8 Tot slot verzoekt Conservatrix Groep op grond van artikel 21 en 22 Rv alsmede artikel 843a Rv (oud) althans op artikel 195/195a Rv (nieuw) dat de Staat een afschrift aan haar verstrekt van de in 1.2. onder punt 3 genoemde documenten. Conservatrix Groep stelt a) voldoende belang te hebben bij het krijgen van deze gegevens nu deze relevant zijn voor de verdere beoordeling of i) er in 2017 überhaupt een noodzaak was tot gedwongen overdracht van de aandelen, ii) er geen minder vergaande maatregelen mogelijk waren en iii) de prijs gegeven de omstandigheden van het geval redelijk was in de zin van artikel 3:159r Wft (oud) en 3:159ij Wft (oud); b) dat de gegevens relevant zijn voor de rechtsbetrekking waarbij Conservatrix Groep partij is en c) dat Conservatrix Groep voldoende concreet heeft kunnen omschrijven om welke gegevens het gaat.
3.9 De Staat heeft gemotiveerd weersproken dat sprake is van bedrog of misleiding. Evenmin is sprake van het achterhouden van stukken van beslissende aard, een en ander in de zin van de artikelen 382 Rv in samenhang met 390 Rv.
3.10 De Staat stelt zich op het standpunt dat het Herroepingsverzoek te laat is ingediend nu Conservatrix Groep al ver voor februari 2025 bekend was met de relevante gang van zaken omtrent de Herverzekering. Conservatrix Groep hanteert een onjuiste (te strikte) uitleg van het bekendheidsvereiste. De driemaandstermijn uit artikel 383 lid 1 Rv gaat lopen *“vanaf de dag waarop het bedrog aan de benadeelde partij bekend is, hetgeen wil zeggen vanaf de dag waarop aan deze partij alle feiten en omstandigheden bekend zijn, die tezamen de kwalificatie van het gedrag van de wederpartij als bedrieglijk wettigen.”*De Staat betwist dat Conservatrix Groep het vermeende bedrog pas heeft kunnen afleiden uit het Evaluatierapport en met de relevante feiten en omstandigheden pas bekend werd op 25 februari 2025. DNB heeft in haar verweerschrift van 19 oktober 2017 in de cassatieprocedure al uiteengezet dat de recapitalization commitmentvan Trier zowel een agiostorting betrof als de herverzekeringsovereenkomst tussen Conservatrix N.V. en CLB. Daarin ligt ook besloten dat de betreffende herverzekeringsovereenkomst al was uit onderhandeld en opgesteld voor de datum van de gedwongen overdracht. Bovendien was Conservatrix Groep in ieder geval al in 2018 bekend met de op 26 april 2018 vastgestelde jaarrekening 2017, waarin was vermeld dat de door Trier bewerkstelligde kapitaalversterking mede bestond uit een (door DNB beoordeelde) Herverzekering en dat die was aangegaan als onderdeel van de overdracht aan Trier. Uit de processtukken van Conservatrix Groep in de cassatieprocedure blijkt dat Conservatrix Groep op dat moment de jaarrekening 2017 goed had bestudeerd en op de hoogte was van de situatie rondom de Herverzekering. Conservatrix Groep heeft daarnaast, bij monde van haar (voormalig) advocaat mr. Bartman en haar financiële adviseur Roodbol, vanaf 2019 meermaals diverse standpunten ingenomen over de Herverzekering, waaronder in het kader van de Schadeloosstellingsprocedure. Tot slot was ook het Evaluatierapport al veel langer bekend bij Conservatrix Groep. Dat volgt onder andere uit het feit dat [certificaathouder A] door de evaluatiecommissie Conservatrix is gehoord en met deze commissie in contact stond. Bovendien is er veel aandacht in de media geweest toen het Evaluatierapport werd gepubliceerd. Conservatrix Groep althans haar advocaten hebben het Evaluatierapport na publicatie ook bij herhaling aangehaald.
3.11 Ten tweede stelt de Staat dat een grond voor herroeping ontbreekt, omdat:
3.12 Er is dan ook geen sprake van bedrog. De Herverzekering was een onlosmakelijk onderdeel van de transactie met Trier en zonder de goedkeuring van het overdrachtsplan door de rechtbank, zou die Herverzekering niet van kracht zijn geworden. Omdat de Herverzekering pas van kracht is geworden met de overdracht van de aandelen in Conservatrix N.V. aan Trier is die voor de bepaling van het relevante toekomstscenario en de prijs in de Schadeloosstellingsprocedure niet van belang. De genoemde stukken zijn door DNB of de Staat niet achtergehouden en deze waren voor het oordeel van de rechtbank ook niet van beslissende aard.
3.13 Naast het ontbreken van bedrog is er ook geen causaal verband tussen het optreden van DNB, althans de Staat en de uitkomst in de Overdrachtsprocedure respectievelijk de Schadeloosstellingsprocedure. Conservatrix Groep heeft slechts in algemene bewoordingen en zonder onderbouwing gesteld dat sprake is van een causaal verband omdat het bekend zijn van de Herverzekering volgens haar tot een andere uitkomst in de Overdrachtsprocedure zou hebben geleid. De Staat betwist dat er voor Conservatrix N.V. mogelijkheden bestonden voor een securitisatie of een herverzekeringsconstructie, anders dan de Herverzekering die onderdeel was van de transactie met Trier.
3.14 De Staat betwist daarnaast dat het handelen van DNB in de Overdrachtsprocedure aan de Staat kan worden toegerekend.
3.15 De Staat stelt zich verder op het standpunt dat de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2017 zich naar zijn aard verzet tegen herroeping, zodat het herroepingsverzoek in ieder geval niet tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam in de Overdrachtsprocedure kan leiden; de overdracht van de aandelen per 15 mei 2017 kan niet ongedaan worden gemaakt en er zal dus hoe dan ook in de Schadeloosstellingsprocedure moeten worden vastgesteld of Conservatrix Groep als gevolg daarvan schade heeft geleden. Bij die stand van zaken bestaat geen belang bij herroeping van de in de Schadeloosstellingsprocedure gegeven tussenbeschikkingen.
3.16 Tot slot betwist de Staat dat Conservatrix Groep enig belang heeft bij afschrift van de gevraagde stukken nu het Herroepingsverzoek voor afwijzing gereed ligt.
3.17 De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
Herroepingsverzoek
3.18 Artikel 390 Rv bepaalt dat een beschikking op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende kan worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382 Rv, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet. De artikelen 382 tot en met 384 en 386 tot en met 389 Rv zijn van overeenkomstige toepassing (artikel 391 Rv).
3.19 Artikel 382 Rv bepaalt dat een vonnis (of beschikking) dat in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van een partij kan worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd, b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
3.20 Artikel 383 lid 1 Rv bepaalt dat het rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Van bekendheid met de grond voor herroeping is sprake op het moment dat de verzoeker bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die redelijkerwijs een verdenking van bedrog kunnen rechtvaardigen. De partij die van deze feiten en omstandigheden kennis heeft, moet vervolgens binnen drie maanden het rechtsmiddel aanwenden (HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9877) .
3.21 Op grond van artikel 387 Rv wordt het geding geheel of gedeeltelijk heropend indien de rechter de aangevoerde grond of gronden juist bevindt. In de fase vóór die heropening, de fase waarin partijen zich nu bevinden, staat de gegrondheid van de oorspronkelijke vordering dus niet ter discussie, maar moet de rechter uitsluitend onderzoeken of zich een herroepingsgrond voordoet.
3.22 Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een onjuist geachte rechterlijke uitspraak in beginsel niet anders dan door het (tijdig) aanwenden van een gewoon rechtsmiddel (verzet, hoger beroep of cassatie) kan worden aangetast. Als dat niet gebeurt, is de uitspraak onherroepelijk. Herroeping is een buitengewoon rechtsmiddel waarop alleen in uitzonderlijke gevallen een beroep kan worden gedaan. De herroepingsgronden van artikel 382 Rv moeten daarom strikt worden toegepast.
3.23 In onderhavige zaak wordt door Conservatrix Groep een beroep gedaan op artikel 382 sub a Rv (bedrog) en 382 sub c Rv (achterhouden van stukken). Het begrip bedrog zoals bedoeld in artikel 382 sub a Rv is een ruim begrip. Van bedrog is onder meer sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van de procedure zou hebben kunnen leiden (HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2162). Van bedrog kan daarom ook sprake zijn als een partij belangrijke feiten verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de andere partij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs behoorde te zijn.
3.24 De in artikel 382 sub c Rv geformuleerde herroepingsgrond houdt in dat een partij na de rechterlijke beslissing stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden.
3.25 Voor alle herroepingsgronden is nodig dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de als grond voor herroeping aangedragen feiten enerzijds en de genomen beslissing anderzijds. Voldoende is dat het aannemelijk is dat de beslissing van de rechter bij een juiste voorstelling van de feiten anders zou zijn uitgevallen.
3.26 Voor het succesvol aanwenden van het rechtsmiddel van herroeping is bovendien vereist dat de aangevoerde grond voor de herroeping pas na de eerdere uitspraak is ontdekt en redelijkerwijze niet eerder had kunnen worden ontdekt (vgl. HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0393 en HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:727).
3.27 De Ondernemingskamer is van oordeel dat het verzoek tot herroeping van de beschikkingen van 24 augustus 2021 en 20 december 2024 om meerdere redenen niet kan slagen.
Geen causaal verband
3.28 Het verzoek tot herroeping berust in de kern op het betoog dat de Staat (of DNB) in de Herroepingsprocedure en de Schadeloosstellingsprocedure hebben verzwegen dat:
3.29 Conservatrix Groep leidt hieruit af dat:
3.30 Met als gevolg dat:
3.31 De Staat heeft er terecht op gewezen dat de totstandkoming van de met CBL gesloten Herverzekering afhankelijk was van de goedkeuring van het overdrachtsplan door de rechtbank Amsterdam en pas van kracht werd op het moment dat de aandelen waren overgedragen. De met de Herverzekering (en agiostorting) bewerkstelligde verbetering van de solvabiliteitsratio van Conservatrix N.V. was daarmee afhankelijk van de goedkeuring van het overdrachtsplan. De veronderstelling van Conservatrix Groep dat de solvabiliteitsratio van Conservatrix N.V. als gevolg van de Herverzekering ten tijde van de behandeling van het verzoek om goedkeuring van het overdrachtsplan door de rechtbank al ruim boven de 135% lag is dus onjuist. Dat geldt ook voor de veronderstelling dat Conservatrix N.V. op de peildatum van 15 mei 2017 haar onderneming had kunnen voortzetten. Zonder goedkeuring van het overdrachtsplan voldeed Conservatrix N.V. niet aan de door DNB gestelde solvabiliteitseisen en dit had tot intrekking van de vergunning door DNB en toepassing van de noodregeling of faillissement geleid (vgl. rov 3.8-3.9 van de beschikking van 24 augustus 2021).
3.32 Voor zover Conservatrix Groep de veronderstelling dat Conservatrix N.V. op de peildatum van 15 mei 2017 haar onderneming had kunnen voortzetten baseert op de aanname dat Conservatrix N.V. zonder toepassing van het overdrachtsplan, ook zelf een vergelijkbare herverzekering had kunnen afsluiten, omdat de daarvoor overeengekomen premie van € 100 miljoen door Conservatrix N.V. uit eigen middelen is voldaan is ook dat onjuist. De met CBL gesloten Herverzekering hing onlosmakelijk samen met de totstandkoming van het overdrachtsplan, waarin bij overdracht van de aandelen aan Trier, ook een agiostorting door Trier van € 18,4 miljoen was voorzien. De Staat heeft er op gewezen dat de Herverzekering aldus onderdeel was van het geheel van maatregelen dat zou moeten leiden tot de beoogde kapitaalversterking en dat de Herverzekering in dat kader niet op marktconforme voorwaarden is gesloten. Dat een andere voor DNB acceptabele derde partij bereid zou zijn geweest om zonder overdrachtsplan tegen betaling van een premie van € 100 miljoen een Herverzekering af te sluiten voor € 150 miljoen aan verzekeringsverplichtingen van Conservatrix N.V. is door Conservatrix Groep niet gesteld en dat is ook niet aannemelijk geworden.
3.33 Ook de (veronder)stelling dat Conservatrix N.V. op de peildatum van 15 mei 2017 haar onderneming had kunnen voortzetten, door een vergelijkbare herverzekering te sluiten binnen de Conservatrix Groep, namelijk met Heco Re, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Op zich is juist dat in 2014 is onderzocht of de solvabiliteit van Conservatrix N.V. versterkt zou kunnen worden door een intra-groep herverzekeringsovereenkomst te sluiten tussen Heco Re en Conservatrix N.V., maar daar is verder geen opvolging aan gegeven omdat de destijds door DNB bij Conservatrix benoemde stille curator daar niet mee in kon stemmen:
“Ik heb je voorstel doorgenomen en stel vast dat het een transactie is die maar één doel dient en dat is het ophoog brengen van de vereiste solvabiliteit van de Conservatrix. Het is een transactie die niet past in de reguliere bedrijfsvoering van een verzekeraar in continuïteit. De transactie wordt gedraaid met een verbonden partij en komt niet tot stand at arms length. In het voorstel is al aangegeven dat zelfs de interne procedures niet zijn gevolgd. Er is ook aangegeven dat er onzekerheid is over de opstelling van DNB. Daarnaast ligt er geen 2nd opinion op de overeenkomst noch op de becijferingen die de transactie motiveren. De impact op het verdienmodel is niet doorgerekend. Met de waargenomen kwaliteit van Conservatrix zelf (en de mate van bekendheid met dergelijke ingrijpende transacties) is dat - in ieder geval voor mij - voor mij een “must have”. Tot slot ontbreekt mij elk inzicht in de soliditeit van de partij die de transactie met Conservatrix aangaat en kan ik dus ook niet beoordelen in welke mate de belangen van de polishouders worden geschaad c.q. gediend met de voorgenomen transactie.”
3.34 Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is tegen deze achtergrond in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat Conservatrix N.V. in 2017 op met de Herverzekering vergelijkbare voorwaarden met Hero Re een herverzekeringsovereenkomst had kunnen sluiten, laat staan dat DNB bereid zou zijn geweest om daarmee in te stemmen en op grond daarvan af te zien van het intrekken van de vergunning. Daarbij weegt nog mee dat, zoals de rechtbank in de beschikking van 15 mei 2017 al overwoog: “Elk concreet uitzicht op versterking van het kapitaal van Conservatrix door of van de zijde van Conservatrix Groep ontbreekt. Al in 2014 heeft Conservatrix Groep te kennen gegeven niet te willen bijstorten, en ter zitting bij de Ondernemingskamer en tijdens de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek heeft zij dit herhaald.” Zoals [certificaathouder A] namens Conservatrix Groep bij de rechtbank op 10 april 2017 verklaarde: “Ons vermogen zit in de onderneming. Er is al EUR 4,5 miljoen bijgestort. Nadere bijstortingen zitten er niet in.”
3.35 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet aannemelijk is dat rechtbank in de Overdrachtsprocedure en de Ondernemingskamer in de Schadeloosstellingsprocedure tot een andere beslissing zouden zijn gekomen als daarbij was meegewogen dat de door Trier op grond van het overdrachtsplan te verschaffen kapitaalversterking van Conservatrix N.V. om tot een solvabiliteitsratio van 135% te komen (deels) bestond uit de met CBL gesloten Herverzekering.
Conservatrix wist al in 2018 van het bestaan van de Herverzekering
3.36 De Staat heeft er terecht op gewezen dat in de op 26 april 2018 vastgestelde jaarrekening 2017 van Conservatrix N.V. was opgenomen dat: “As part of the agreement with DNB the new shareholder recapitalized the company above the envisaged minimum Solvency II ratio of 135% by injecting € 18.4 million of capital directly and € 72.1 million via a reinsurance agreement with Colorado Bankers Life, affiliate US company. The market value of the reinsurance agreement was assessed by KPMG Advisory N.V. After the recapitalization DNB revoked the appointment of the trustee but the company is still under so-called intensified supervision from DNB.”
3.37 Conservatrix Groep heeft daarvan ook kennis genomen, zo schrijft zij op 6 juli 2018 in een schriftelijke toelichting in de cassatieprocedure tegen de beschikking van de rechtbank:
“Dat Conservatrix rond 15 mei 2017, ten tijde van de goedkeuring van het overdrachtsplan, (en voordien) een wezenlijk kerngezonde onderneming was, blijkt ook wel uit haar resultaat over het boekjaar 2017, zoals kenbaar uit haar onlangs op de website gepubliceerde jaarrekening. Sinds de door DNB afgedwongen overdracht van aandelen heeft Conservatrix kans gezien om het verlies van 2016 om te buigen naar een indrukwekkende, plotselinge winst over 2017. De jaarrekening 2017 licht dit op pag. 9 als volgt toe:
“The full year 2017 result before taks increased significantly to € 84.9 million compared with € -18,3 million in the previous year. This improvement was mainly caused by a new insurance agreement with Colorado Bankers Life Insurance Company.”
Met andere woorden, hoofdzakelijk door het afsluiten van een enkele nieuwe overeenkomst van herverzekering heeft Conservatrix haar resultaat binnen een half jaar tijd dramatisch ten positieve omgebogen, hetgeen uiteraard veelzeggend is voor de inherente gezondheid en winstpotentie van Conservatrix ten tijde van de gedwongen overdracht op 15 mei 2017.
Ronduit bizar is echter dat Colorado Bankers Life Insurance Company, met wie Conservatrix de overeenkomst van herverzekering heeft afgesloten, via ELI Global een groepsmaatschappij is van Trier Holding B.V., en uiteindelijk in eigendom toebehoort aan [een Amerikaanse investeerder] (…). Een vorm van intragroeps-herverzekering die DNB bij Conservatrix eerder, in december 2015, nog als zijnde te riskant nadrukkelijk had veroordeeld!
Opmerkelijk is dan ook dat de jaarrekening van Conservatrix over 2017, met verwijzing naar het overdrachtsplan en de voorwaarden van DNB (rov. 4.15.5 beschikking), vermeldt (p. 15):
“With effect from May 15, 2017 Trier Holding B.V., acquired Conservatrix. The new shareholder invested with a direct capital injection of € 18.4 million in Conservatrix and indirectly reinforced the capital with another € 72.1 million through a reinsurance agreement with Colorado Bankers Life Insurance Company.”
Met andere woorden, Trier Holding B.V. heeft dus zelf maar (beweerdelijk) € 18.4 miljoen aan risicodragend vermogen bij Conservatrix ingebracht, terwijl de rechtbank in rov. 4.15.5 haar toestemming aan het overdrachtsplan van DNB uitdrukkelijk stelde onder de voorwaarde dat
“(…) Trier een kapitaalstorting (doet) die voorziet in een solvabiliteitsratio van ten minste 135%.”
3.38 Hieruit volgt dat Conservatrix Groep al in 2018 op de hoogte was van het feit dat de kapitaalversterking van Conservatrix N.V. in het kader van de overdracht had plaatsgevonden door middel van de Herverzekering en een agiostorting door Trier. Conservatrix Groep heeft de gronden van haar verzoek in de Schadeloosstellingsprocedure nog op 18 januari 2021 gewijzigd en nadien heeft op 19 april 2021 nog een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Conservatrix Groep heeft dan ook ruimschoots de gelegenheid gehad om de feiten en omstandigheden op basis waarvan zij nu verzoekt om herroeping, tijdig aan de Ondernemingskamer voor te leggen.
Het verzoek om herroeping is te laat ingesteld
3.39 Uit het voorgaande volgt ook dat Conservatrix Groep haar verzoek tot herroeping wegens bedrog door de Staat en het achterhouden van stukken van beslissende aard in de Schadeloosstellingsprocedure (artikel 382 onder a en c Rv) niet tijdig heeft ingesteld. Het betoog van Conservatrix Groep komt er immers op neer dat dat de Staat (of DNB) hebben verzwegen dat de door Trier op grond van het overdrachtsplan te verschaffen kapitaalversterking bestond uit de met CBL gesloten Herverzekering en dat de Herverzekering al ruim voor 17 maart 2017 met CBL was uit onderhandeld en vastgelegd. Conservatrix Groep was daarvan in ieder geval al op 6 juli 2018 op de hoogte. Het ligt zonder meer voor de hand dat de in dat kader met Trier en CBL gemaakte afspraken al voor de indiening van het verzoek tot goedkeuring van het overdrachtsplan op 22 maart 2017 waren uit onderhandeld en schriftelijk waren vastgelegd. Daarmee was Conservatrix Groep al in 2018 bekend met de in deze procedure gestelde feiten en omstandigheden die volgens Conservatrix Groep redelijkerwijs een verdenking van bedrog en het achterhouden van stukken van beslissende aard kunnen rechtvaardigen.
3.40 De partij die van deze feiten en omstandigheden kennis heeft, moet vervolgens binnen drie maanden het rechtsmiddel aanwenden (HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9877). Het verzoek tot herroeping is op 20 mei 2025 ingediend en daarmee niet binnen voornoemde termijn van drie maanden.
3.41 Het verzoek om herroeping zal worden afgewezen.
Geen aanleiding terug te komen van (bindende eind)beslissingen
3.42 De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding om terug te komen van enige in de beschikkingen van 24 augustus 2021, 20 december 2024 of 4 juni 2025 genomen, al dan niet bindende (eind)beslissing. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de Ondernemingskamer niet tot een ander oordeel zou zijn gekomen als daarbij was meegewogen dat de door Trier op grond van het overdrachtsplan te verschaffen kapitaalversterking (mede) bestond uit de met CBL gesloten Herverzekering en dat deze al voor 17 maart 2017 met CBL was uit onderhandeld. De beschikkingen van de Ondernemingskamer berusten derhalve niet op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, zodat evenmin grond bestaat terug te komen van enige in die beschikkingen genomen (bindende eind)beslissingen.
3.43 Er bestaat overigens voorshands ook geen aanleiding te veronderstellen dat herroeping van de beschikking van de rechtbank zal slagen en voortzetting van de Schadeloosstellingsprocedure daarom niet in de rede ligt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de rechtbank eveneens niet tot een ander oordeel zou zijn gekomen als was meegewogen dat de door Trier te verschaffen kapitaalversterking (mede) bestond uit de (onder voorwaarde) met CBL gesloten Herverzekering. Daarbij komt dat de beschikking van de rechtbank waarbij het overdrachtsplan is goedgekeurd zich niet goed leent voor herroeping. Al was het maar omdat de gevolgen daarvan niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden; het overdrachtsplan is uitgevoerd en de aandelen in Conservatrix N.V. zijn overgedragen aan Trier. Gelet op de bij de overdracht gemoeide belangen van derden waaronder de polishouders mag over het in stand blijven van die beslissing geen onzekerheid bestaan, reden waarom geen hoger beroep open stond van de beschikking van de rechtbank. Tegen deze achtergrond gaat de Ondernemingskamer ervan uit dat de aard van de beschikking van de rechtbank waarbij het overdrachtsplan is goedgekeurd zich ertegen verzet dat deze op verzoek van Conservatrix Groep herroepen kan worden als bedoeld in artikel 390 Rv.
3.44 Bij die stand van zaken geeft ook de omstandigheid dat Conservatrix Groep bij de rechtbank een verzoek om herroeping van de beschikking van 15 mei 2017 heeft ingediend geen aanleiding om terug te komen van enige in de beschikkingen van 24 augustus 2021, 20 december 2024 of 4 juni 2025 genomen, al dan niet bindende (eind)beslissing.
Geen grond voor schorsing
3.45 Nu het verzoek tot Herroeping wordt afgewezen, is er ook geen grond voor schorsing van de tenuitvoerlegging van enige beslissing in de Schadeloosstellingsprocedure als bedoeld in artikel 386 Rv, noch voor een verdere aanhouding van het gelaste deskundigenonderzoek.
Verklaring voor recht
3.46 Het verzoek voor recht te verklaren, althans vast te stellen, althans te oordelen, althans te overwegen dat sprake is geweest van bedrog door de Staat en te bepalen dat de Staat daardoor schadeplichtig is richting Conservatrix Groep, is gelet op het voorgaande niet toewijsbaar. Daarbij komt nog dat de beperkte aard en strekking van de onderhavige Schadeloosstellingsprocedure zich er tegen verzet dat de Ondernemingskamer in het kader van een herroepingsverzoek zou kunnen vaststellen dat de Staat jegens Conservatrix Groep schadeplichtig is anders dan op grond van het bepaalde in artikel 3:159 ab Wft (oud).
Vordering op grond van artikel 195 Rv
3.47 De Ondernemingskamer stelt voorop dat door de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht artikel 843a Rv per 1 januari 2025 is vervallen. Het Herroepingsverzoek tevens inhoudende een verzoek tot inzage/afgifte van de in 1.2. onder 3 genoemde stukken is gedaan na 1 januari 2025. De Ondernemingskamer zal het verzoek dan ook beoordelen aan de hand van artikel 195 Rv.
3.48 In artikel 195 lid 1 Rv is bepaald dat de rechter op verzoek van de partij die daar op grond van artikel 194 lid 1 Rv recht op heeft, de wederpartij kan bevelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens waarover de wederpartij beschikt. Op grond van artikel 194 lid 1 Rv komt het recht op inzage, afschrift of uittreksel van a) bepaalde gegevens, toe aan b) een partij bij een rechtsbetrekking, als zij c) daarbij voldoende belang heeft. Degene die inzage, afschrift of uittreksel verzoekt, moet zijn belang daarbij duidelijk omschrijven en zo nodig onderbouwen.
3.49 Hiervoor is overwogen dat en waarom het verzoek om herroeping zal worden afgewezen. Dit brengt mee dat Conservatrix Groep in het kader van de Herroepingsprocedure geen voldoende belang heeft bij (een afschrift van) de verzochte stukken. Voor zover Conservatrix Groep zich op het standpunt stelt deze gegevens nodig te hebben voor het bepalen van de prijs van de aandelen per 15 mei 2017, is dit verzoek in wezen gegrond op de stelling dat zij de Ondernemingskamer dan wel de deskundigen wil kunnen informeren over de uit de verzochte stukken blijkende gegevens, die de deskundigen dan zouden kunnen meenemen bij de waardering van de aandelen.
3.50 Dat is een onvoldoende (concreet) belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat het aan de deskundigen zelf is om aan de hand van de door de Ondernemingskamer in haar beschikking van 24 augustus 2021 gestelde uitgangspunten, de waarde van de aandelen in het Overnamescenario per de peildatum vast te stellen. Mochten de deskundigen in dat kader inzage in de in 1.2. onder 3 genoemde stukken dienstig achten, dan kunnen zij die opvragen bij de Staat, die vervolgens in beginsel verplicht zal zijn de stukken aan de deskundigen te verstrekken. Bij die stand van zaken is niet gebleken dat Conservatrix Groep op dit moment al een rechtmatig belang heeft bij inzage of afschrift van de gevraagde stukken.
3.51 De slotsom is dat alle verzoeken van Conservatrix Groep worden afgewezen. Conservatrix Groep zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
4 De beslissing
De Ondernemingskamer:
wijst de verzoeken van Conservatrix Groep S.a.r.l. af;
veroordeelt Conservatrix Groep S.a.r.l. in de kosten van de procedure tot op heden aan de kant van de Staat begroot € 3642;
verklaart deze beschikking met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. W.A.H. Melissen, en mr. E. Loesberg, raadsheren, en drs. V.G. Moolenaar en drs. A.G. Thomassen RT RV, raden, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. W.A.H. Melissen op 31 juli 2025.