Artikel 154b (Raadsbevoegdheid bestuurlijke boete gemeentelijke verordeningen)
1. De raad kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van:
a. voorschriften uit zijn verordeningen betreffende gedragingen die kunnen leiden tot overlast in de openbare ruimte en die tevens krachtens artikel 154 strafbaar zijn gesteld, met uitzondering van de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde voorschriften, en b. de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde voorschriften die op grond van de artikelen 10.23 tot en met 10.26 en 10.28 van de Wet milieubeheer zijn gesteld en die strafbaar zijn gesteld.
De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
2. De verordening, bedoeld in het eerste lid, is van toepassing op alle overtredingen, genoemd in het eerste lid.
3. Een besluit van de raad tot intrekking van de verordening, bedoeld in het eerste lid, treedt niet eerder in werking dan na twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit.
4. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt uitgeoefend door het college. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van dit middel dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
5. In het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012, vindt afstemming plaats over de inzet en werkwijze met betrekking tot de aanpak van overlast in de openbare ruimte door de politie en de ondergeschikten, bedoeld in artikel 154c, tweede lid.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden de verschillende boetecategorieën en de hoogte van de bestuurlijke boete bepaald. Voor zover voor een voorschrift de boetecategorie en de hoogte van de boete niet bij algemene maatregel van bestuur zijn bepaald, stelt de raad deze vast in de verordening, bedoeld in het eerste lid. De bestuurlijke boete kan voor natuurlijke personen per gedraging niet hoger zijn dan het bedrag van de geldboete van de eerste categorie en voor rechtspersonen per gedraging niet hoger zijn dan € 2250.
7. Een bestuurlijke boete kan slechts worden opgelegd aan personen die ten tijde van de overtreding 12 jaar of ouder waren. De bestuurlijke boete wordt voor personen die ten tijde van de overtreding nog geen zestien jaar oud waren, gehalveerd.
Uitleg in duidelijke taal
1. De raad kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van:
Dit betekent dat de gemeenteraad (de raad) door middel van een plaatselijke regel (bij verordening) kan vaststellen dat een administratieve geldstraf (een bestuurlijke boete) kan worden opgelegd als de volgende voorschriften worden overtreden:
a. voorschriften uit zijn verordeningen betreffende gedragingen die kunnen leiden tot overlast in de openbare ruimte en die tevens krachtens artikel 154 strafbaar zijn gesteld, met uitzondering van de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde voorschriften, en
Dit betreft regels (voorschriften) die de raad zelf heeft opgenomen in zijn verordeningen. Deze regels hebben betrekking op gedragingen die tot hinder (overlast) kunnen leiden in publiek toegankelijke gebieden (de openbare ruimte). Een voorwaarde is dat deze gedragingen ook al strafbaar zijn gesteld op grond van artikel 154. Dit geldt niet voor voorschriften die zijn vastgelegd in een landelijke algemene maatregel van bestuur.
b. de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde voorschriften die op grond van de artikelen 10.23 tot en met 10.26 en 10.28 van de Wet milieubeheer zijn gesteld en die strafbaar zijn gesteld.
Dit betreft regels (voorschriften) die zijn vastgelegd in een landelijke algemene maatregel van bestuur. Deze specifieke voorschriften zijn gebaseerd op (op grond van) de artikelen 10.23 tot en met 10.26 en 10.28 van de Wet milieubeheer en zijn eveneens als strafbaar aangemerkt.
De voordracht voor een krachtens dit lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Dit houdt in dat een voorstel (De voordracht) voor een algemene maatregel van bestuur die op basis van dit eerste lid wordt opgesteld, pas mag worden ingediend (wordt niet eerder gedaan) nadat het concept van deze maatregel (het ontwerp) minstens vier weken is voorgelegd aan zowel de Eerste als de Tweede Kamer (beide kamers der Staten-Generaal).
2. De verordening, bedoeld in het eerste lid, is van toepassing op alle overtredingen, genoemd in het eerste lid.
Dit betekent dat de plaatselijke regel (De verordening) waarnaar in het eerste lid wordt verwezen, geldt (is van toepassing) voor alle soorten overtredingen die in datzelfde eerste lid zijn benoemd.
3. Een besluit van de raad tot intrekking van de verordening, bedoeld in het eerste lid, treedt niet eerder in werking dan na twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit.
Dit betekent dat een beslissing (Een besluit) van de gemeenteraad (van de raad) om de in het eerste lid genoemde plaatselijke regel (de verordening) in te trekken, pas van kracht wordt (niet eerder in werking treedt) twaalf maanden nadat deze beslissing officieel is gepubliceerd (na de bekendmaking van het besluit).
4. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt uitgeoefend door het college. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van dit middel dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Dit betekent dat de macht (De bevoegdheid) om een administratieve geldstraf (een bestuurlijke boete) op te leggen, ligt bij het college van burgemeester en wethouders (het college). De burgemeester oefent deze macht (Deze bevoegdheid) uit als het opleggen van de boete (de toepassing van dit middel) bedoeld is om regels te handhaven waarvoor hij verantwoordelijk is (regels welke hij uitvoert).
5. In het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012, vindt afstemming plaats over de inzet en werkwijze met betrekking tot de aanpak van overlast in de openbare ruimte door de politie en de ondergeschikten, bedoeld in artikel 154c, tweede lid.
Dit betekent dat in de besprekingen (In het overleg) zoals genoemd in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012, overeenstemming wordt bereikt (vindt afstemming plaats) over hoe de politie en de in artikel 154c, tweede lid, genoemde medewerkers (ondergeschikten) worden ingezet en welke methoden zij gebruiken (werkwijze) bij het aanpakken van hinder (overlast) in publiek toegankelijke gebieden (de openbare ruimte).
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden de verschillende boetecategorieën en de hoogte van de bestuurlijke boete bepaald. Voor zover voor een voorschrift de boetecategorie en de hoogte van de boete niet bij algemene maatregel van bestuur zijn bepaald, stelt de raad deze vast in de verordening, bedoeld in het eerste lid. De bestuurlijke boete kan voor natuurlijke personen per gedraging niet hoger zijn dan het bedrag van de geldboete van de eerste categorie en voor rechtspersonen per gedraging niet hoger zijn dan € 2250.
Dit betekent dat een landelijke algemene maatregel van bestuur de indeling in boeteklassen (de verschillende boetecategorieën) en het bedrag (de hoogte) van de administratieve geldstraf (de bestuurlijke boete) vaststelt. Als voor een specifieke regel (Voor zover voor een voorschrift) de boeteklasse en het bedrag niet in zo'n landelijke maatregel zijn vastgesteld, dan bepaalt de gemeenteraad (stelt de raad) deze in de in het eerste lid genoemde plaatselijke regel (de verordening). Per overtreding (per gedraging) mag de administratieve geldstraf voor een persoon (natuurlijke personen) niet meer zijn dan het bedrag van de eerste categorie geldboete. Voor een organisatie (rechtspersonen) mag deze per overtreding niet meer zijn dan € 2250.
7. Een bestuurlijke boete kan slechts worden opgelegd aan personen die ten tijde van de overtreding 12 jaar of ouder waren. De bestuurlijke boete wordt voor personen die ten tijde van de overtreding nog geen zestien jaar oud waren, gehalveerd.
Dit betekent dat een administratieve geldstraf (Een bestuurlijke boete) alleen (slechts) kan worden gegeven (worden opgelegd) aan mensen (personen) die op het moment van de overtreding (ten tijde van de overtreding) 12 jaar of ouder waren. Voor mensen die op het moment van de overtreding jonger waren dan zestien jaar (nog geen zestien jaar oud waren), wordt de administratieve geldstraf (De bestuurlijke boete) met de helft verminderd (gehalveerd).