Uitspraak inhoud

202400268/1/R4.

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 21 december 2023 in zaak nr. 23/2439 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2022 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakkapel en een dakopbouw op de woning aan de [locatie 1] in Emmeloord.

Bij besluit van 20 maart 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 december 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Faber, advocaat in Heerenveen en vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door N.E.G.L. Christiaens en E. Monsma, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. D. Quakernaat, rechtsbijstandverlener in Leusden, als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 18 maart 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

3.       [appellant] woont aan de [locatie 2] in Emmeloord en heeft zonnepanelen op het dak van de achterzijde van zijn woning. Het college heeft aan zijn buurman een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw (hierna: nokverhoging) aan de voorzijde en een dakkapel aan de achterzijde van de woning aan de [locatie 1]. [appellant] is het daarmee niet eens omdat de dakkapel volgens hem leidt tot verlies van zonlicht op zijn zonnepanelen.

4.       Op de [locatie 1] geldt het bestemmingsplan "Emmeloord, de Zuidert". Volgens het bestemmingsplan is de maximum goothoogte 6,5 m. De omgevingsvergunning ziet voor de dakkapel alleen op de activiteit ‘bouwen’. Volgens het college is de dakkapel in overeenstemming met het bestemmingsplan omdat de bestaande goothoogte van 6,3 m niet wijzigt. De nokverhoging leidt tot een wijziging van de goothoogte aan de voorzijde naar 7,7 m, wat de maximum goothoogte overschrijdt. Voor de nokverhoging ziet de omgevingsvergunning hierom op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruiken in strijd met het bestemmingsplan’.

Uitbreiding omvang geschil

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroepsgronden over de nokverhoging buiten beschouwing heeft gelaten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft hij niet pas na afloop van de beroepstermijn gronden hierover aangevoerd. Hij heeft de nokverhoging ook aan de orde gesteld in bezwaar, in zijn beroepschrift en zijn aanvullende beroepschrift. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een extra termijn voor het aanvullen van zijn beroepsgronden afgewezen, terwijl zijn advocaat zich binnen de beroepstermijn had gesteld, aldus [appellant].

5.1.    Anders dan [appellant] stelt heeft hij bij de rechtbank zowel in zijn beroepschrift van 24 april 2023 als in zijn aanvullende beroepschrift van 1 mei 2023 alleen beroepsgronden aangevoerd over het besluitonderdeel dat ziet op het bouwen van de dakkapel aan de achterzijde van de woning. [appellant] betoogde namelijk dat de gevraagde dakkapel leidt tot belemmering van de lichtinval op zijn zonnepanelen en dat de goothoogte aan de achterzijde hoger wordt dan de maximale goothoogte die volgt uit het bestemmingsplan. Pas in het nadere stuk van 25 november 2023 (elf dagen vóór de zitting bij de rechtbank), voerde hij gronden aan over de nokverhoging.

[appellant] probeerde de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de beroepstermijn ook nog het besluitonderdeel over de nokverhoging aan te vechten. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere belanghebbenden, kan in het licht van de goede procesorde in een procedure tegen besluiten waarbij veel uiteenlopende belangen zijn betrokken, zoals een bestemmingsplan of andere besluiten op het gebied van het omgevingsrecht, de omvang van het geschil na afloop van die termijn niet worden uitgebreid door het aanvechten van een nieuw besluitonderdeel. De Afdeling verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015, overweging 5.1, ECLI:NL:RVS:2015:1722. De rechtbank heeft hetgeen wat [appellant] over de nokverhoging naar voren heeft gebracht daarom terecht buiten beschouwing gelaten.

Wat [appellant] aanvoert over zijn verzoek om een extra termijn voor het aanvullen van zijn beroepsgronden maakt dat niet anders. Het niet geven van uitstel voor het indienen van gronden is een procesrechtelijke beslissing als bedoeld in artikel 8:104, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Toen de rechtbank deze beslissing nam gold artikel 2.4, eerste lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbank 2021. Daarin is bepaald dat als er sprake is van een herstelbaar verzuim de indiener van het beroepschrift de gelegenheid krijgt om binnen vier weken het verzuim te herstellen. Aan zowel het beroepschrift als het aanvullende beroepschrift kleefden geen verzuimen. Hierdoor was de rechtbank niet gehouden om een extra termijn te stellen voor het aanvullen van gronden.

Het betoog slaagt niet.

6.       Ook de in hoger beroep aangevoerde gronden over de nokverhoging moeten buiten beschouwing blijven, omdat het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en de rechtbank dit betoog terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Daarbij is van belang dat er geen reden is waarom [appellant] dit betoog niet al tijdig bij de rechtbank kon aanvoeren. Hij had dit uit het oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen wel moeten doen.

Goothoogte

7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de dakkapel in strijd is met het bestemmingsplan omdat de maximale goothoogte van 6,5 m wordt overschreden. [appellant] wijst erop dat met de dakkapel sprake is van een zo goed als geheel plat dak over de volle breedte van de woning. Omdat de vorm van het dak is veranderd in een plat dak, wijzigt de goothoogte naar 7,7 m, gemeten tot de dakrand van de dakkapel. Dit maakt dat de vergunning voor de dakkapel had moeten worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Tot slot betoogt [appellant] dat, omdat de dakkapel in strijd is met het bestemmingsplan, ten onrechte niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo is gevolgd.

7.1.    De Afdeling ziet met de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat met de dakkapel de bestaande goothoogte aan de achterzijde van de woning verandert. De Afdeling verwijst kortheidshalve naar de overwegingen van de rechtbank onder 12 tot en met 15. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding daar anders over te oordelen. De Afdeling voegt daaraan toe dat, aangezien voor de dakkapel alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ nodig is, het college reeds daarom terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast.

Het betoog slaagt niet.

Overig

8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen gewicht toekent aan zijn belangen. [appellant] vreest dat de afvoer van het hemelwater van de dakkapel zal lopen via zijn dak met als gevolg een risico op kortsluiting in zijn zonnepanelen en brand. Ook zullen zijn zonnepanelen door de dakkapel geen tot weinig zonlicht meer krijgen. Dit verlies moet [appellant] opvangen door extra zonnepanelen te plaatsen wat leidt tot hoge investeringen.

8.1.    Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. Dat is een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo houdt in dat het college uitsluitend moet beoordelen of zich één van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, dan moet het de gevraagde vergunning verlenen. Als dat wel zo is, dan moet het de gevraagde vergunning weigeren. Het college heeft daarbij dus geen ruimte om een belangenafweging te maken.

Voor zover [appellant] betoogt dat de afvoer van het hemelwater in strijd is met het Bouwbesluit 2012 en daarmee dat de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet heeft aangevoerd met welke artikelen uit het Bouwbesluit 2012 er strijd zou bestaan. Het niet onderbouwde betoog geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank het bouwplan in strijd had moeten achten met het Bouwbesluit 2012. Overigens heeft zowel het college als [partij] aangeven dat de afvoer van het hemelwater volledig over het dak van [partij] verloopt.

Het gestelde verlies van rendement van de zonnepanelen door schaduw valt niet onder een van de weigeringsgronden, als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Omdat zich geen weigeringsgronden voordoen, moest het college de gevraagde omgevingsvergunning verlenen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen ruimte is voor de door [appellant] bedoelde belangenafweging.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

w.g. Van Ravels

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Veldwijk

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025

912-1165

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:104

[…]

3.Tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de in het eerste lid bedoelde uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegen:

[…]

b. een andere beslissing van de rechtbank.

[…]

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

[…]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

b.de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.

[…]

Artikel 3.10

1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:

a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;

[…]

Bestemmingsplan Emmeloord, de Zuidert

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

12.2.1 Hoofdgebouw

Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

[…]

b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;

[…]